Uyt-spanningen
(2005)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 381]
| |
80
| |
II.Wy horen haar in heerlijckheyd/ gemeensaamGa naar margenoot7-8
Met d' ewicheyd/ op singen 't Salig eensaamGa naar margenoot7-8Ga naar margenoot8
In 't Englen-choor; en volgen op dien toon:
10[regelnummer]
Ter eeren van den aenvang-losen raad-slag/Ga naar margenoot10
(En d' onfeylbare waarheyd houdt den maat-slag)
Dewijl het Lam ons lieflijck leydt ten throon.Ga naar margenoot12
| |
III.Sy in den Hemel/ wy op eerden singenGa naar margenoot13
In 't costelijck musijck der hemelingenGa naar margenoot14
15[regelnummer]
Het selve WOORD, dat voor den aanvang was,Ga naar margenoot15Ga naar margenoot15-16
Dat is, dat syn sal: 't ewig-levend wesen:Ga naar margenoot15-16
Gesongen van 't begin/ en noyd volpresen/Ga naar margenoot17
Daer mensch en Engel sig noyd sat-in-las.
| |
IV.Die Heerlyckheyd, die Hoogheid, wijsheyd, Goedheyd,
20[regelnummer]
Die See van Algenoegsaemheyd, en Soetheyd,
Dien siet/ en daer verliest sy sig nu in.
En al haer hemel-vreugd' is Die te loven/
In diep versuym wat hier beneen/ wat bovenGa naar margenoot23
Geschiet/ ja domp'len van haer eygen sin.Ga naar margenoot24
| |
[pagina 382]
| |
V.25[regelnummer]
(Heleen!) swijgt! swijgt! sy mag om ons niet dencken/
Dien d' Eeuwigheid sig sien doet// en het drenckenGa naar margenoot26
Met Hemel-dranck so salig droncken maackt;
Dat d' ewicheyd te cort schijnt om te schouwenGa naar margenoot28
Dat heerlijck ligt/ en om den lof t' ontvouwen
30[regelnummer]
Van d' eyndelose soetheyd dien sy smaackt.
| |
[pagina 383]
| |
VI.Laet ons genoeg sijn/ dat sy met de sielenGa naar margenoot31
Die in de schaduw van ons' altaar knielen/Ga naar margenoot32
Haar hooft in rust steeckt ter vervolging uyt:Ga naar margenoot33
En t' saam met liefde vol verwonderingen
35[regelnummer]
Ter eeren, en om d' uytvoer, smekend singenGa naar margenoot35
Van 't Heylig, Heylig Heylig-wys besluyt.Ga naar margenoot36
| |
VII.Wy sijn nog op den weg/ end'/ eer wy scheyden/Ga naar margenoot37
Door woord en voorbeeld derwaarts heen te leyden:
Helena's Voor-beeld dienn' ons tot een baack.Ga naar margenoot39
40[regelnummer]
Die liefde tot d' onsienelijcke waarheyd:
Dat oog op d' al-ophelderende claarheyd,
Ver-by 't gevoel/ en 't sienelijck vermaack.Ga naar margenoot42
| |
VIII.Die minnelijcke nedricheyd, van allenGa naar margenoot43
Geliefd/ end' yders dierbaar weg-gevallen:Ga naar margenoot44
45[regelnummer]
Dat opregt Hert: dat vriendelyck gelaat:
Die siel geoeffent in het mede-lijden:
Der armen hulp: der treurigen verblijden:Ga naar margenoot47
Der swacken Suyl: der radelosen raad:Ga naar margenoot48
| |
IX.Der Iongen oog: een steunsel voor de grijsheyd:Ga naar margenoot49
50[regelnummer]
Die liefde tot des Hemels diere wijsheyd:Ga naar margenoot50
Die wijsheyd in des Hemels school geleert;
Want dat was 't leven van Heleen; en even
So leeft men hier/ om eeuwig so te leven/Ga naar margenoot53
So treedt men heylsaam hemel-waarts van d' eerd.Ga naar margenoot54
| |
X.55[regelnummer]
Dus is Heleen, de wanckelbare baren/Ga naar margenoot55
Van 's werelds See/ geluckelijck ontvaren;Ga naar margenoot56
En raackt door so veel stormen/ en gedruysch/
Al singend (in 't gevaar van clip en stranden)
Met hulp der winden self/ ten saal'gen landenGa naar margenoot59
60[regelnummer]
So lang beoogd/ haer lieven Vader t' huys.Ga naar margenoot60
| |
[pagina 384]
| |
XI.Dat is/ na Jesus less/ sig selv' ontkruypen:Ga naar margenoot61
Dat 's d' enge poort door ootmoed in te sluypen:Ga naar margenoot62
So werdtmen Niet by 't on-begrepen Al:
So sinckt ons ligt by d' eyndelose claarheyd:Ga naar margenoot64
65[regelnummer]
So sterftmen om te leven by die waarheyd;
Ismen van d' on-beoogbaar hoogt' het dal.Ga naar margenoot66
| |
XII.Des Hemels Heer wil wis het land verlaten/Ga naar margenoot67
Want siet! hy packt sijn costelijckste vaten/Ga naar margenoot68
En laat het kaf/ den droessem van de wijn.Ga naar margenoot69
70[regelnummer]
Nu past ons inden stanck der slimste tijden/Ga naar margenoot70
All' arbeyd/ smert en smaatheyd bly te lijden/Ga naar margenoot71
En vaten van sijn heerlijckheyd te sijn.Ga naar margenoot72
Op de dood van de godsalige Juffrou Helena van Suylen. De laatste tekst uit een reeks gedichten die L. schreef op het overlijden van een vrouw uit zijn kennissenkring. Helena van Suylen onderhield contacten met L.'s huishoudster Pleuntje Claas en met Margareta Harscamp, de ‘Margariet’ uit tekst 109. Laatstgenoemde verpleegde Helena tot haar dood in Rotterdam, vgl. Trimp (3), 128. In str. XII wordt gezinspeeld op het bijbelse gegeven dat de rechtvaardige wordt weggenomen voor de dag van het kwaad, vgl. Jes. 57:1. De Republiek verkeerde door de inval van de Fransen in een penibele toestand (r. 70). Twee maanden na het schrijven van deze tekst zou L. zelf als gijzelaar naar Kleef worden weggevoerd. In dit licht gezien is deze tekst gekarakteriseerd als een hymne op het uitzicht op de hemelse heerlijkheid vanuit een benauwde situatie, Trimp (1), 48. De gedachte dat er geen wezenlijk verschil is tussen de strijdende kerk op aarde en de triumferende in de hemel, komt in str. I-IV naar voren. Ook de voorliefde van de dichter om bij het schilderen van de hemelse zaligheid termen te gebruiken die aan de mystiek ontleend zijn, vindt men in deze tekst terug (str. IV, V). Sommige van L.'s elegieën wortelen in de klassieke traditie, vgl. bijv. tekst 76, 110. Enkele elementen ervan zijn ook in dit gedicht aan te wijzen. Zo bevatten str. VII-IX de lof (laus) op de overledene, beschrijft str. X het sterven en bieden de laatste twee strofen de troost (consolatio) van het hemelleven.
Lit.: Van Renssen, 75-78 (T); Trimp (1), 26, 27, 48, 104; Trimp (3), 128, 152, 168; Gorter (1), 146. |
|