Uyt-spanningen
(2005)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 375]
| |
79
| |
II.Dat Ligt soo helder/ soo eenvuldig/Ga naar margenoot7
In tegen-rampen soo geduldig/Ga naar margenoot8
Gedaalt van 's Hemels Aangesigt/
10[regelnummer]
So lieffelijck/ so effen moedig.Ga naar margenoot10
So medelydig/ mild/ en goedig:Ga naar margenoot11
Een regten straal van Iesus Ligt.Ga naar margenoot12
| |
III.Sy stond voor dees' na d' ydle windenGa naar margenoot13
Van s' werelds soet (als d'andre blinden)Ga naar margenoot14
15[regelnummer]
En gaapte/ maar genoegen-loos:Ga naar margenoot15
Tot dat haar Iesus quam verschijnen/
En die Son deed het al verdwijnenGa naar margenoot17
Wat oyd het onverstand verkoos.
| |
[pagina 376]
| |
IV.Die Son schoot soo een straal in 't duyster/
20[regelnummer]
En vulden 't Hert met soo een Luyster/Ga naar margenoot20
Dat al het ligt maar duyster scheen.
Sy lagte met des werelds vreugde/Ga naar margenoot22
Nu 't eeuwig Heyl haar siel verheugde;
Daar al haar blijdschap in verdween.
| |
V.25[regelnummer]
De pragt van costlijcke gewaden/Ga naar margenoot25
De tovery van Lijf-cieraden/Ga naar margenoot26
Het slepend kleed/ den floncker-ring
Was enckel dreck/ en niet te lijdenGa naar margenoot28
By 't Deugde kleed, en die gesmijdenGa naar margenoot29
30[regelnummer]
Die Iesus haar om d' armen hing.
| |
[pagina 377]
| |
VI.Den Hoofschen swier in preuytse salenGa naar margenoot31
Con 't in haar oog op verr' niet halenGa naar margenoot32
By 't cleyn geselschap van Gods Soon:Ga naar margenoot33
By Iesus Crib geen ledekanten:Ga naar margenoot34
35[regelnummer]
By Iesus Cruys geen dyamanten:
Geen gouden-by den Doornen-croon.
| |
VII.Dit seldsaam Ligt nauw 't oog bestraalde/Ga naar margenoot37
Of met dien glansch in 't herte daalde
Het Beeld van JESUS Aangesigt:
40[regelnummer]
Dat JESUS Leven haar deed' erven/Ga naar margenoot40
End' al haar Eygen daadlijck sterven.Ga naar margenoot41
Niet Eygens leeft by sulck een Ligt.Ga naar margenoot42
| |
VIII.Met vreugde wy dit wonder sagen;Ga naar margenoot43
En wagt' den d' aanwas met de dagen/Ga naar margenoot44
45[regelnummer]
En rijper vrugt in rijper Jeugd:Ga naar margenoot45
Als sig den Hemel schielijck op-doet/Ga naar margenoot46
En siet/ dat d' Eerd onweerdig op-voedt
Een niet dan Hemel-weerde Deugd.Ga naar margenoot48
| |
IX.Des werelds schemerende RedenGa naar margenoot49
50[regelnummer]
(Seyd Hy) en schatt dees HeerlijckhedenGa naar margenoot50
Des Hemels na haar weerde niet:
Te Costlijck/ dan dat 's werelds sottenGa naar margenoot52
Oncundig sulck een glansch bespotten/Ga naar margenoot53
Of trotsig quellen met verdriet.Ga naar margenoot54
| |
X.55[regelnummer]
Des werelds hoog-geresen schulden
Staan voor my langer niet te dulden/Ga naar margenoot56
De Maat is vol/ 't Besluyt ten end.Ga naar margenoot57
Ten lust my sulcke Deugden in denGa naar margenoot58
Gemenen val mijns Volcks te vinden/Ga naar margenoot59
60[regelnummer]
Als ick mijn laatste plagen send.Ga naar margenoot60
| |
[pagina 378]
| |
XI.Strax sag 't Geloov des Hemels salenGa naar margenoot61
Sig openen; en d' Eng'len dalen/
En halen 't Lam in Abrams schoot.Ga naar margenoot63
Daar is nu JESUS self haar Leraar/
65[regelnummer]
En 't hert/ dat so leer-sieck wel eer waar/Ga naar margenoot65
Vervuld/ en al dien leersugt dood.Ga naar margenoot66
| |
XII.Daar leeft/ daar sweeft sy by de Choren
Der Eng'len/ en der Eerst-geboren/Ga naar margenoot68
En vry/ en sonder scheyden meer;
70[regelnummer]
Daar hoort/ daar singt sy Lied'ren/ Psalmen
In d' eeuwig' Hallelu-jah-galmen/
Met d' aandagt van haar oud begeer.Ga naar margenoot72
| |
XIII.Daar swemt sy nu gedompeld medeGa naar margenoot73
In d' afgrond van d' On-eyndighede';
75[regelnummer]
d' Oneynd'ge wil/ 't On-eyndig wel:Ga naar margenoot75
't On-eyndig woord/ d' On-eynd'ge Reden/Ga naar margenoot76
(O Heylicheyd der heiligheden!)
Daar is sy dood en sonder quel.Ga naar margenoot78
| |
XIV.Daar 's Catharyn al heel verdroncken/Ga naar margenoot79
80[regelnummer]
End in de Godheyd weg-gesoncken.
(Sy had' er hier een voor-smaack van).
Dat 's vrolijck sijn in 's Hemels vreugden:
Of deugdsaam sijn in 's Hemels deugden:
Geluckig diese na-sien can!Ga naar margenoot84
| |
XV.85[regelnummer]
Maar beyd! daar sijn wy in den Hemel:Ga naar margenoot85
En nog en ist geen tijd: den semelGa naar margenoot86
Is nog ten bloem niet uyt-gebuelt.Ga naar margenoot87
'T is nu ja tijd: want hier te sterven/Ga naar margenoot88
En 's vleesches lust in 't vleesch te derven;Ga naar margenoot89
90[regelnummer]
So werdmen derwaards op-gesueltGa naar margenoot90
| |
[pagina 379]
| |
XVI.Nu is ons hert te hoog geheven;Ga naar margenoot91
Ons oog en can geen tranen geven
Om so beclagelijck een dood.Ga naar margenoot93
Wy roepen wel: Die deugdelycke!
95[regelnummer]
JESU-minners! die lieffelyke!Ga naar margenoot95
Die hulp der hulpeloos' in nood!
| |
XVII.
Die SUYVRE bloem, die CATHARYNE!
Die ANNA vol GENADEN myne,
Is van ons weg-geruckt! helas!
100[regelnummer]
Maar als wy opsien/ en haar in den
Maal-stroom van 't ALGENOEGSAAM vinden;Ga naar margenoot101
Wenscht yder dat hy daar oock was.
| |
XVIII.Staackt/ dwaas! uw wensch: want siet de stromen
Van d' Algenoegsaamheyd sig comen
105[regelnummer]
U vol-op aanbien in den Soon.
In Iesu is ons 't Heyl gegeven/
In Iesu sijn wy weer ten leven
Gebragt/ en staan wy Hemel-schoon.Ga naar margenoot108
| |
XIX.Uw Reden met haar valsche claarheyd
110[regelnummer]
Sig dompel' in d' On-eynd'ge Waarheyd,
En schatt uw Wijsheyd dwaas in sijn.Ga naar margenoot111
Soo suygt de reden-lose RedenGa naar margenoot112
Sig (in die Zee van salicheden
Verdroncken) droncken in die wijn.Ga naar margenoot114
| |
XX.115[regelnummer]
Versaackt de nietig' IdelhedenGa naar margenoot115
Van goud/ van spijs/ van pragt in kleden/
En wat het schepsel u can bien:
Den Schepper sal 't u alles in den
Maalstroom van 't ALGENOEG doen vinden/
120[regelnummer]
En in het ONSIGTBAAR doen sien.Ga naar margenoot120
| |
[pagina 380]
| |
XXI.Uw wil, uw sinlijckheyd/ uw lustenGa naar margenoot121
Doet stille sijn/ en salig rusten
In d' Oceaan van d' eeuw'ge WIL.
Soo duycktmen in de Salicheden/
125[regelnummer]
Soo sterven al ons' rampen mede/Ga naar margenoot125
Soo sijn w' als Anna eeuwig stil.
| |
XXII.Oneyndig Heylig Ligt! ons' oogen/
Die dus lang d' Eed'le ziel bedroogen/Ga naar margenoot128
Verlost eens van die Tovery!
130[regelnummer]
Doet ons met Anna sien de waarheyd/
End' overtuygt ons met die claarheyd/Ga naar margenoot131
Soo werden wy van slaven/ vry.Ga naar margenoot132
Eynde.
Stichtelijcke bedenckingen (...). Elegie naar aanleiding van het overlijden van een van de bekenden van de dichter. De beide voornamen van de overledene over wie dit gedicht handelt, betekenen respectievelijk de begenadigde en de zuivere. De zinspeling op deze namen bepaalt voor het belangrijkste gedeelte de inhoud van het gedicht. In de strofen III-VIII wordt de bekering, dus het ontvangen van de goddelijke genade, van de gestorven vriendin verhaald en de vreugde hierover in de kring der vromen. De zondige boosheid van de wereld die haar omringt, vormt voor God de aanleiding deze zuivere christin tot Zich op te nemen (r. 49-60). De strofen XI-XIV beschrijven haar in de hemelse gelukzaligheid. Daar is zij geheel zuiver, omdat zij is ondergedompeld in de kolk van de intense genieting van God. De dichter gebruikt hier traditionele termen uit de mystiek om het hemelse leven uit te drukken. Hoewel de dichter door deze beschrijving komt tot de wens ook in de hemel te mogen zijn (str. XVII), wijst hij zichzelf terecht (r. 85 e.v.) en eindigt hij zijn gedicht met het door hem zo geliefde thema van de levensheiliging. Door af te zien van het eigen verstand wordt men ondergedompeld in de waarheid (str. XIX), door verzaking van de wil rust men in de oceaan van Gods wil (str. XXI), door de ogen te sluiten leert men op geestelijke wijze te zien (str. XXII). Met andere woorden: Men kan hier op aarde reeds de voorsmaken van de heerlijkheid genieten, wanneer men zich richt op hemelse zaken. De gekozen wijs kenmerkt zich door lange melodische lijnen die zich over meerdere regels uitstrekken. Dit sluit goed aan bij de vloeiende en gedragen versificatie waarbij de vele enjambementen opvallen.
Lit.: Proost, 145-146; Van Renssen, 30-32 (T); Onstenk (1), 208; Trimp (1), 26, 27, 43, 47-48, 96, 103, 117, 121; Trimp (2), 514; Trimp (3), 117, 119, 197; Trimp (4), 194; Gorter (1), 143, 144; De Vrijer (2), 156-159 (T 16 str.); De Boer 147. |
|