Uyt-spanningen
(2005)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 371]
| |
78
| |
II.Dagt ick eerst: Maar nu herhaal ick 't.
Daar de tijd de droefheyd slijt/Ga naar margenoot8
Daar de tijd de droefheyd slijt/
10[regelnummer]
By die geldt dat/ daar bepaal ick 't/Ga naar margenoot10
Daar gy/ (Nigt) niet onder sijt.Ga naar margenoot11
Daar gy/ (Nigt) niet onder sijt.
| |
III.U sijn Hemel-ligte redenGa naar margenoot13
Reden van uw Lijdsaamheyd;Ga naar margenoot14
15[regelnummer]
Reden van uw Lijdsaamheyd;
En het Herte so te vredenGa naar margenoot16
Wert dit noyt genoeg geseyt.Ga naar margenoot17
Wert dit noyt genoeg geseyt.
| |
[pagina 372]
| |
IV.
Nigte, wat is sy geluckig!
20[regelnummer]
Die de sware WerelscheydGa naar margenoot20
Die de sware Werelscheyd
Altijd tranig/ altijd druckigGa naar margenoot22
Eens gelijck heeft af-geleydt!Ga naar margenoot23
Eens gelijck heeft af-geleydt!
| |
V.25[regelnummer]
Daar de vleugelen haar droegenGa naar margenoot25
Van 't gelovig schemer-ligt:Ga naar margenoot26
Van 't gelovig schemer-ligt:
Draagt haar nu in vol genoegen
't Eeuwig glorieus' gesigt.
30[regelnummer]
't Eeuwig glorieus' gesigt.
| |
[pagina 373]
| |
VI.'t Soet geselschap/ datse op aardenGa naar margenoot31
In een lage hutte sogt/Ga naar margenoot32
In een lage hutte sogt/
Werd haar nu in groter waard'/ en
35[regelnummer]
Hemel-Heerlijck toe-gebrogt.Ga naar margenoot35
Hemel-Heerlijck toe-gebrogt.
| |
VII.'t Hemelsch heyr der Cherubijnen/
Seraphijnen van om hoog
Seraphijnen van om hoog
40[regelnummer]
Doen haar nu den druck verdwijnen/Ga naar margenoot40
Met haar Jesus in het oog.
Met haar Jesus in het oog.
| |
VIII.Siele-spijs in aarde vaten/Ga naar margenoot43
Schaars in lett'ren en francijn!Ga naar margenoot44
45[regelnummer]
Schaars in lett'ren en francijn!
Daar sal 't hong'rig hert de maat/ en
Jesus self de Leraar sijn.
Jesus self de Leraar sijn.
| |
IX.Hier gehuyst/ en hier so deerlijck/Ga naar margenoot49-51
50[regelnummer]
In een pijnlijck vleesch en bloed/Ga naar margenoot49-51
In een pijnlijck vleesch en bloed/Ga naar margenoot49-51
Siet nu sonder vleesch/ en heerlijckGa naar margenoot52
't Ongevleeschde vleesch te moet.Ga naar margenoot53
't Ongevleeschde vleesch te moet.
| |
X.55[regelnummer]
Nu haar na-gestaart na boven
Tot het ongemeten Claar:Ga naar margenoot56
Tot het ongemeten Claar:
Door het ongesien GelovenGa naar margenoot58
Ongesien en onsigtbaar.
60[regelnummer]
Ongesien en onsigtbaar.
| |
[pagina 374]
| |
XI.Moeten hier nog weynig dagen
Sijn besteedt in traan en sugt:Ga naar margenoot62
Sijn besteedt in traan en sugt:
Laat het ons geduldig dragen
65[regelnummer]
Vlugt de tijd ons' moeyte vlugt.Ga naar margenoot65
Vlugt de tijd ons' moeyte vlugt.
| |
XII.Hier sal 't lesen ons vermaken/
En de daden van de Deugd:
En de daden van de Deugd:
70[regelnummer]
Tot het WOORD ons self genaack/ enGa naar margenoot70
Sy ons eyndelose vreugd.Ga naar margenoot71
Sy ons eyndelose vreugd.
26. Wijnmaant 1658.Ga naar margenoot+
Aansprake aan Juffr. Clara vander Burg. Gedicht naar aanleiding van het sterven van een nicht van L., opgedragen aan een zuster van de overledene. Het gedicht gaat in op de vraag waar in zulke droevige omstandigheden troost te vinden is. De wezenlijke troost is volgens de dichter gelegen in de wetenschap dat de overledene in de hemel is. Ook heeft hij het perspectief daarin eens zelf te worden opgenomen. Str. I-III vormen de inleiding. L. spreekt zijn nicht aan en memoreert dat haar geduldig dragen van dit verlies een gave van God is. Wanneer dit niet zo was, dan zou het in herinnering roepen van het overlijden immers alleen maar de half genezen wonden openscheuren. Het grootste gedeelte van het gedicht gaat over de tegenstelling tussen het veelal droevige aardse bestaan en de zaligheid in de hemel (str. IV-IX). Elke strofe in dit gedeelte is gebouwd op deze tegenstelling. De laatste drie strofen (str. X-XII) vormen een afronding. Daarin staat de aansporing centraal, het oog naar boven te richten. Gods kind kan de voorsmaken van de hemelse zaligheid hier op aarde vinden in het lezen van Gods Woord en in het leven in de ware godsvrucht.
Lit.: Trimp (1), 47, 104. |
|