Uyt-spanningen
(2005)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 369]
| |
77b
| |
II.Maar nu sal sy dat levendige sap/Ga naar margenoot9
10[regelnummer]
Dat hemelsch vogt van ware wetenschap/
Dat hare mond in Graty plag te schincken/Ga naar margenoot11
Van Jesu self in volle Glory drincken.Ga naar margenoot12
Oh! dien dat eeuwig Woord selfs overgiet!Ga naar margenoot13
Wy nog benyden't u/ Maria, niet/Ga naar margenoot14
15[regelnummer]
Maar clagen wie sal 't jonge by ons leren?Ga naar margenoot15
Wie Groot en Kleyn so wijslijck balanceren!Ga naar margenoot16
| |
III.Wie doet na dees' ons op-gaan 't Vrede-ligt?Ga naar margenoot17
Wie wijst nu elck so heyliglijck sijn pligt?
Wie sal met my de Godt-verligt'de scharen/Ga naar margenoot19
20[regelnummer]
Door duystre Nijd heen/ soecken of vergaren?Ga naar margenoot20
Wie sal met my gaan daar 't so heerlijck straaltGa naar margenoot21-22
Daar 't salig Woord en Voedsel werd erhaalt?Ga naar margenoot21-22
Wie sal met my gaan decken Christi leden?Ga naar margenoot23
En 's Rust-dags-vrye tijd so wel besteden?Ga naar margenoot24
| |
IV.25[regelnummer]
Wie sal met my: Maar neen; ick stutt mijn clagtGa naar margenoot25
En swijg/ want so viel my daar in gedagt;Ga naar margenoot26
Leydt Christus u in Glory my in Graty/Ga naar margenoot27
So is maar tusschen u en my wat spaty.Ga naar margenoot28
| |
[pagina 370]
| |
Een ander. Dit tweede gedicht op de dood van de godzalige Maria heeft een meer beschouwend karakter dan het eerste. De eerste strofe vermeldt meteen de aanleiding tot het schrijven van het gedicht: de overledene ligt nu met gesloten mond terneer. De strofen I en II sluiten mooi op elkaar aan. De mond die tot laving van Gods kinderen steeds overvloeide van geestelijk onderricht, mag nu in de hemel de volle liefde van God drinken. nadat in strofe III de betekenis van het verlies nog eeens onderstreept is, leidt het gedicht in een halve strofe tot een verrassende ontknoping: tussen dood en leven is slechts een gradueel verschil. L. stelt de betekenis van het verlies aan de orde in de vorm van retorische vragen, waardoor de leegte die de overledene achterliet, intens ervaren wordt. De troost die de dichter uit dit overlijden mag putten, is dat wanneer God hem genade (Graty) schenkt, hij ook eenmaal zal mogen delen in de hemelse heerlijkheid. Dit laatste, in de gereformeerde dogmatiek veelal aangeduid als de heerlijkmaking, wordt door de dichter enkele keren aangegeven met de term glory. Lit.: Trimp (1), 48-49. |
|