Uyt-spanningen
(2005)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 344]
| |
74
| |
II.5[regelnummer]
Immanu-el, die al van Eeuwicheyd
(Eer d' aarden-grond in wat'ren was geleydt/Ga naar margenoot6
Den Hemel blonck) sijn lust had in het steylGa naar margenoot7
Van 't Eeuwig/ Eeuwig/ Eeuwig Godlijck Heyl/
| |
III.Ligt daar in lompen armlijck opgerolt/Ga naar margenoot9
10[regelnummer]
Werd als een hulploos menschen-kind gesolt.Ga naar margenoot10
Wilt gy/ O mensch!/ 't geheym verstaan! 'k bedingGa naar margenoot11
Sluyt d' oogen toe/ en siet dan wat ick sing.
| |
IV.Daar is niet sigtbaars/ daar 't geloov verschijnt/Ga naar margenoot13
Voor so een straal het arm gesigt verdwijnt:Ga naar margenoot14
15[regelnummer]
Hier ligt de Magt in magt- en hulp-loosheyd/Ga naar margenoot15
Hier ligt in armoe d' Algnoegsaamheid,
| |
V.Hier ligt des Hemels Heerlyckheyd veragt
Den lugtsten dag in aller nagten nagt;Ga naar margenoot18
Wilt gy/ O mensch/ 't geheym verstaan! 'k beding
20[regelnummer]
Sluyt d' oogen eerst en siet dan wat ick sing.
| |
VI.Wie sag d' onreyckbare Hemel met de aardGa naar margenoot21
So konstelijck/ so salig oyt gepaart!Ga naar margenoot22
Het onbegrepen/ eeuwig/ Eyndloos YetGa naar margenoot23
Vereenigt met een gras/ een bloem! een Niet!Ga naar margenoot24
| |
[pagina 345]
| |
VII.25[regelnummer]
Seg ick/ den Schepper wierd ten Schepsel; offGa naar margenoot25
Seg ick/ het schepsel wierd ten Schepper; 't stof
Wierd nu sijn eygen maker; d' eygenaar
En maker wierd sijn maacksel; beyde is waar.Ga naar margenoot28
| |
VIII.Seg ick den Geest die sonder eynden leeft
30[regelnummer]
Wierd vleesch en sterfelijck; seg ick die beeft
Voor 't minst geruysch/ en 't slegtste doods-gevaarGa naar margenoot31
Wierd van de dood onraackbaar: beyde is waar.Ga naar margenoot32
| |
IX.Die 't alles weet crijgt een bepaald begrip;Ga naar margenoot33
Den mensch verstaat 't oneyndig in een stip:Ga naar margenoot34
35[regelnummer]
Ick seg/ die over al is is nu daar;
Den Mensch is overal: En beyde ist waar.
| |
X.Van alle sonden was Hy Hemel-schoon
Die om de schuld verlaat sijn Hemel-throon;
Wilt gy/ O Mensch! 't geheym verstaan! 'k beding
40[regelnummer]
Sluyt d' oogen eerst/ en siet dan wat ick sing.
| |
[pagina 346]
| |
XI.Hier is het eynd van alle Sigtbaarheen;
Hier is 't begin van 't Christen-ongemeen.Ga naar margenoot42
En salig hy/ die blind is/ arm/ en doov!
Hier is 't begin van 't wonderbaar geloov.
| |
XII.45[regelnummer]
Hier is der sielen vreugd in treuricheyd;
Haar lust in 't tomen van begeerlijckheyd;Ga naar margenoot46
Haar wil vernoegd in 't loochnen van haar wil;Ga naar margenoot47
En sy op 't sterckst/ als 't hert sig neer set stil.Ga naar margenoot+Ga naar margenoot48
| |
XIII.Nu steeck ick willig beyd mijn oogen uytGa naar margenoot49
50[regelnummer]
En sie maar, door 't geloov: En volg 't geluydGa naar margenoot50
Van 't wigt/ dat in de cribb my wijser wijstGa naar margenoot51
De deugd in 't doen, dan diese in woorden prijst.Ga naar margenoot52
| |
XIV.O deugd! o Hemel-deugd! Verloochening!Ga naar margenoot53
Wat rees uw glansch ter steylte sonderling!Ga naar margenoot54
55[regelnummer]
Als Godes Soon, om Adams doembaar saatGa naar margenoot55
Verloochent 's Hemels Heerlijckheyd en staat.
| |
XV.Dat levend voorbeeld sal ons al het schoon/
Des werelds Rijckdom; Heerlijckheyd/ en throon;Ga naar margenoot58
Des Vleesches lusten; eygen wille; en allGa naar margenoot59
60[regelnummer]
Verloochnen doen/ dien Leeraar ten geval.Ga naar margenoot60
Wintermaand 1661.Ga naar margenoot+ | |
[pagina 347]
| |
Gods Soon in 't vleesch. Kerstlied uit december 1661. In tegenstelling tot de twee vorige teksten (72 en 73) is dit kerstgedicht in verschillende bloemlezingen opgenomen. Het is dus L.'s meest verspreide lied aangaande Christus' geboorte. De oorzaak daarvan zou kunnen zijn, dat deze tekst het meest aansluit bij het beeld van L. als mysticus of piëtist. De kerngedachte is immers, dat men de natuurlijke ogen moet sluiten om met geestelijke ogen de ware betekenis van het kerstwonder te kunnen zien (zie r. 13, 41, 43, 49). Vgl. bijv. de beschrijving van L. als mysticus bij A. de Reuver, ‘Een mystieke ader in de Nadere Reformatie’, 23-28. Dit derde kerstlied mag van de drie kerstgedichten het meest diepzinnig en literair genoemd worden. Met name str. IV-IX bevatten een aaneenschakeling van paradoxen, die in barokke stijl de hoofdgedachte onderstrepen dat de betekenis van Jezus' geboorte slechts door het geloof te verstaan is. Buijnsters wijst ook op de barokke aanhef van het lied: de opening van een weids perspectief en het dramatiseren van Christus' geboorte tot een actueel gebeuren.
Lit.: Buijnsters, 16-17, 86-89 (T); Heeroma II, 92-94 (T); Onstenk (1), 218; Trimp (1), 19-20; Trimp (3), 94-95; Zwaan, 90-91; Gorter, 158; De Vrijer (2), 135-136 (T, 8 str.); Beversluis, 7 (T, 8 str); Schortinghuis-De Vrijer (1), II 90; Ros (3), 31-33 (T); De Reuver, 23-28. |
|