Uyt-spanningen
(2005)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 334]
| |
72
| |
II.15[regelnummer]
Sluyt uw gesigt// Sluyt uw gesigt/Ga naar margenoot15
Sluyt uw gesigt/ uw duyst're vleeschen-oogen:Ga naar margenoot16
Dat cleyne wigt/ Dat arme wigtGa naar margenoot17
Eyscht hoger ligt om sijn geheym te toogen.Ga naar margenoot18
Een Hemelsch straalGa naar margenoot19
20[regelnummer]
Der Godtheyd eeuwig claar/Ga naar margenoot20
Ligt in die windels daar.Ga naar margenoot21
En of geen praal/Ga naar margenoot22-24
Geen pragt van Conings-hovenGa naar margenoot22-24
Schijnt in sijn Nedricheyd:Ga naar margenoot22-24
25[regelnummer]
Daar ligt/ daar ligt nogthans/ daar ligtGa naar margenoot25
(En wie soud dat geloven?)
Daar ligt des Hemels Heerlijkheyd!
Hallelu-jah! Hallelu-jah!
| |
[pagina 335]
| |
[pagina 336]
| |
III.De werelt dagt// De werelt dagt
30[regelnummer]
Dat kind veragt Sy buyten 's huys gestooten;Ga naar margenoot30
Dit is een spruyt/ Een nedrig cruyd/Ga naar margenoot31
Een wortel uyt een dorre grond gesproten.Ga naar margenoot32
Daar lag Hy heen/Ga naar margenoot33
Van niet een mensch ge-eert/Ga naar margenoot34
35[regelnummer]
Van niet een mensch ge-eert/
Had Godt niet selffGa naar margenoot36-41
Ten Hemel uyt-gesproken/Ga naar margenoot36-41Ga naar margenoot37
En d'arme Mensch geleert/Ga naar margenoot36-41
Dat dat veragte wigt/ nu omGa naar margenoot36-41Ga naar margenoot39
40[regelnummer]
Den mensch so laag gedoocken/Ga naar margenoot36-41Ga naar margenoot40
Was 's Hemels weerdig eygendom.Ga naar margenoot36-41
Hallelu-jah! Hallelu-jah!
| |
IV.Hier siet men pragt// Hier siet men pragt
Van peerlen-dragt Nog goud nog silver blincken;Ga naar margenoot44
45[regelnummer]
Geen blijde geur// Geen blijde geurGa naar margenoot45
Van cleur op cleur Men rijsen siet en sincken.Ga naar margenoot46
Een slegten doeck/Ga naar margenoot47
Een nodig lijf-cieraadGa naar margenoot48
De teere leedtjes vaat:Ga naar margenoot49
50[regelnummer]
Ey! soeck/ ey! soeck
Voor 't oog geen rijcker crame'!Ga naar margenoot51
Want in onsigtb'ren staat/Ga naar margenoot52
Ligt sonder pragt/ Van Cled'ren dragt/
Des Hemels erfgename.
55[regelnummer]
Des Hemels enig erfgenaam.
Hallelu-jah! Hallelu-jah!
| |
V.Nu vreugd op vreugd// Nu vreugd op vreugd/Ga naar margenoot57-58
Bedrijft verheugt! die nog in tranen baden.Ga naar margenoot57-58
Des Hemels Eer// Des Hemels EerGa naar margenoot59
60[regelnummer]
Comt tot ons neer Te wijsen 's Hemels paden.Ga naar margenoot60
Wat hoger GoedGa naar margenoot61-62
Bedied die Nedricheyd?Ga naar margenoot61-62
Looft ons die Nedricheyd?Ga naar margenoot63
Schept Hogen moet!Ga naar margenoot64
| |
[pagina 337]
| |
65[regelnummer]
Nu Nedricheyd comt banenGa naar margenoot65
Den weg die opwaarts leydt.Ga naar margenoot66
Bedrijft geneugt// bedrijft geneugt!Ga naar margenoot67
Dit kintje wast uw tranen.
Dit kintje wast uw tranen af.
70[regelnummer]
Hallelu-jah! Hallelu-jah!
| |
VI.Com Jesu daal// Com Jesu daal!
Een ligten straal van Hemelsche HeerlijckhedenGa naar margenoot72
Wt enckel mededogen sendt
In dese ellend Der Herten-duysterheden.
75[regelnummer]
Sijn sy soo goedGa naar margenoot75-76
Niet als die Cribbe-cluys?Ga naar margenoot75-76Ga naar margenoot76
Maackt gy die tot uw huys!
Comt ons des NagtsGa naar margenoot78
Oock uyt den Hemel leeren/
80[regelnummer]
En met uw Moeder kuysGa naar margenoot80
Uw dierbaar Woord/ uw Heylsaam woord
Tot Siele-spijse keeren:Ga naar margenoot82
So singt ons hert in haar accoort.Ga naar margenoot83
Hallelu-jah! Hallelu-jah!
Jesus geboren. Lied naar aanleiding van degeboorte van Christus. Deze tekst is de eerste in een serie van drie gedichten over dit heilsfeit. Zij laten zich onderling nauwelijks vergelijken. Het eerste lied (72) weidt op traditionele wijze uit over de afwezigheid van pracht en praal bij Christus' geboorte, de tweede tekst (73) heeft het karakter van een lofzang in de vorm van een samenspraak en het derde lied (74) kenmerkt zich door een filosofische benadering en een barokke stijl. Het is opvallend dat in de gereformeerde liedboeken uit de zeventiende eeuw weinig kerstliederen voorkomen. In de kring van geestverwanten van Jakobus Koelman, waartoe ook L. behoorde, bestonden grote reserves ten aanzien van het vieren van kerkelijke feestdagen. Daarbij zal de zoete en onschriftuurlijke inhoud van veel kerstliederen de populariteit van dit genre bij de gereformeerden niet bevorderd hebben. Strofe I vormt de inleiding van dit gedicht. Christus wordt voorgesteld als het Licht, dat reeds van eeuwigheid scheen, maar nu bij Zijn geboorte door de duisternis van de oud-testamentische schaduwdienst heenbreekt. In de strofen II-IV werkt de dichter een traditionele tegenstelling uit: het natuurlijk oog ziet in Christus' geboorte slechts nederigheid en armoede, terwijl de gelovige er de geestelijke waarde van inziet. Stofe V stelt de nederige geboorte juist voor als bron van vreugde. Door zo laag neer te dalen kan Jezus de Zijnen de weg ten hemel wijzen. Het lied sluit af met een gebed (strofe VI). Daarin wordt de wens uitgesproken Jezus' geboorte op dezelfde wijze als Maria te mogen overdenken en bezingen.
Lit.: Trimp (1), 108. |
|