Uyt-spanningen
(2005)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 325]
| |
70
| |
II.'s Vaders gunst so schrickelijck bedeckt/Ga naar margenoot9
10[regelnummer]
Als onse schuld hem druckte/Ga naar margenoot10
Siet ten Hemel uyt en hem vriendelijck te moet.Ga naar margenoot11
's Hemels Heyr dat eeuwen lang in wenschGa naar margenoot12-13Ga naar margenoot12
Na dese diepte buckteGa naar margenoot12-13Ga naar margenoot13
Speelt/ en juygt/ en singt/ en Hem Hemelsch hulde doet.Ga naar margenoot14
15[regelnummer]
Godes Sone waard Op den wolcken vaart/Ga naar margenoot15
En siet daer is den Hemel op der aard.Ga naar margenoot16
| |
III.'T is ons vleesch aan Godes dierbaar SoonGa naar margenoot17-21
Onscheydentlijck gebondenGa naar margenoot17-21Ga naar margenoot18
Dat Hy als het sijn door de lugt en wolcken draagt:Ga naar margenoot17-21
20[regelnummer]
'T is ons Hooft/ dat wy voor uit op winstGa naar margenoot17-21Ga naar margenoot20-22Ga naar margenoot20
Tot hy ons ter hulp weer in lucht en wolcken daagt.Ga naar margenoot20-22Ga naar margenoot22
Des der Jong'ren oog Na den Hemel vloogGa naar margenoot23
Want siet daar vaart de aarde naar om hoog.Ga naar margenoot24
| |
[pagina 326]
| |
[pagina 327]
| |
IV.25[regelnummer]
Als den Hemel 's Hemels dierbaar SoonGa naar margenoot25-26
In liefde comt ontfangenGa naar margenoot25-26
En hem op het hooft set een herelijcke Croon/
Seyd hy dat den vrede met den menschGa naar margenoot28
Na 't Vaderlijck verlangen
30[regelnummer]
Vol op is gemaackt/ en bevestigt in dien Soon.Ga naar margenoot30
En als Godt t' onswaart So sijn gunst verclaart:Ga naar margenoot31
Is dat dan niet den Hemel op der aard?
| |
V.Nu ons hooft gestegen door de lugt
Geraackt ten hemel binnenGa naar margenoot34
35[regelnummer]
Sit in 's Hemels heyr omcingelt van den loff/Ga naar margenoot35
Senden wy oock Hemel-waarts ons HertGa naar margenoot36-38
Ons sang// ons sugt/ ons sinnen/Ga naar margenoot36-38Ga naar margenoot37
Leggen voor of dringen tot in het Hemelsch Hof.Ga naar margenoot36-38Ga naar margenoot38
Die ons Hooft op toog Treckt ons hert en oog;Ga naar margenoot39
40[regelnummer]
En siet dus vaart de aarde naar om hoog.Ga naar margenoot40
| |
VI.Godes Beeld in hovaardy verwoeltGa naar margenoot41
Door Nedricheyd her-kregen/Ga naar margenoot42
Moest ons van den Hemel neer-gesonden sijn.
Godes soon ten hemel opgeligt't
45[regelnummer]
Stort regenen van Segen/
't Sappig vogt van Geest/ en des Hemels reynen wijn.Ga naar margenoot46
Godes Beeld en aard Met den mensch weer paart.Ga naar margenoot47
En siet dus daalt den Hemel op der aard.
| |
VII.Nauw'lijcx 't vier d'onblusschelijcke vlamGa naar margenoot49
50[regelnummer]
Van onbegonne liefdeGa naar margenoot50
Raackten aan het hert dat het vatted in geloov/Ga naar margenoot51
Of den reuck van 't danckbaar brandend hertGa naar margenoot52
Den steylen Hemel cliefde/Ga naar margenoot53
En riep/ Neemt mijn siel Here Jesu tot een rooff!
55[regelnummer]
Jesus liefde toog Daadlijck hert en oog
Hemel-waarts/ dat is d' aarde naar om hoog.
| |
[pagina 328]
| |
VIII.Onsen Vriend/ ons Bruydegom/ en ManGa naar margenoot57
Ter hoogster eer verheven
Can van boven neer oock sijn slegte duyve sien:Ga naar margenoot59
60[regelnummer]
Canse sien// En sietse met gevalGa naar margenoot60
Om sig aan haar te geven
Dien hy sig in ernst en so plegtig aan comt bien.Ga naar margenoot62
En dit wel-geval Is ons Heyl en ons Al/Ga naar margenoot63
Is den Hemel/ den Hemel in dit Dal.Ga naar margenoot64
| |
IX.65[regelnummer]
Hebben wy wat/liefs/wat groots/ wat waards/Ga naar margenoot65
Wy senden 't weer na boven
Onse lusten al in een bundelken by een.Ga naar margenoot67
Nu sijn al ons aardsche lusten dood
En 't lust ons maar te looven
70[regelnummer]
Hem/ die onsen lust met Hem optreckt van beneen.
Ga dan lust/ Ga dan sin! Ga dan Hert/ Ga dan Minn!Ga naar margenoot71
Want so raackt d' aarde vast ten Hemel in.Ga naar margenoot72
| |
X.Wat ick in de schepselen geniet/
Of immer my bejegent/Ga naar margenoot74
75[regelnummer]
Is het soet/ of suyr/ is het voor- of tegenspoed:
'K voel het al in Heyl/ in hulp/ in troost
Van Jesu my gesegent/Ga naar margenoot77
Die het my in min/ al ten voordeel dienen doet.Ga naar margenoot78
Even of sijn hand Tot een onderpandGa naar margenoot79
80[regelnummer]
's Hemels Heyl my hier op der aarden sand.
| |
XI.Des wat ick in schepselen geniet/
Of immer my bejegent/
Is het soet of suyr/ is het voor- of tegenspoed:
Breng ick hem in danckbaarheyt weer toe
85[regelnummer]
Door woord en sugt gesegent/Ga naar margenoot85
Dat in sulck gebruyck hem ter eere dienen moet.Ga naar margenoot86
En als d'Jdelheyd So van 't schepsel scheydt/Ga naar margenoot87
Werd het Schepsel ten Hemel ingeleydt.
| |
[pagina 329]
| |
XII.Eeuwig loff sy u verheven Heer!
90[regelnummer]
Die van een Maagt geboren
Met de Godheyd hebt onse nieticheyd gepaart:Ga naar margenoot91
Die den toorn uws Vaders hebt gestilt/
En ons so diep verloren
Weder hebt gebragt/ en het al tot een vergaart.
95[regelnummer]
Daalt Heer tot ons neer; Haalt ons op tot u weer.
Tot wy singen het eeuwig Looft den Heer.
Somermaand 1661.Ga naar margenoot+
Gods Soon ten hemel. Lied waarin de vruchten van Christus' hemelvaart worden bezongen. Het thema van deze tekst wordt door de dichter in de eerste drie regels onder woorden gebracht. De centrale vraag is of door Christus de hemel op de aarde is neergedaald (vgl. HC Vrg. 47), of dat de kerk na Zijn hemelvaart met Hem in de hemel is opgetrokken. Het spanningsveld van Christus' volgelingen bestaat hierin, dat zij op aarde leven, terwijl zij wensen dat hun wandel met Hem in de hemel zou zijn (Fil. 3:20). Met betrekking tot dit spanningsveld laat L. zien dat er na de hemelvaart een voortdurende mystieke omgang tussen Christus en de gelovigen bestaat. Strofen waarin bezongen wordt dat Hij met genadegaven neerdaalt in hun harten, worden afgewisseld door strofen waarin zij door gebed en gezang boven de aardse werkelijkheid uitstijgen. Illustratief in dit opzicht zijn de strofen X en XI, waarin beide noties in nagenoeg dezelfde woorden zijn uitgedrukt. De slotregels van de strofen II-XI onderstrepen het wederzijds karakter van de hier bedoelde mystieke omgang. Het rijmschema lijkt tamelijk grillig, maar is het niet. Het heeft alles te maken met de gekozen melodie. De eerste zes regels van elke strofe vertonen slechts twee melodische lijnen (r. 1-2 en r. 3) die herhaald worden. Zo ontstaat dus het schema a-b-a-b. Elke strofe wordt vervolgens afgesloten door drie korte op elkaar rijmende formuleringen (c-c-c), waardoor juist een overzichtelijke en tevens hechte versstructuur ontstaat. |
|