Uyt-spanningen
(2005)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 322]
| |
69
| |
II.Wy sijn aan Jesum vast gehegt/
Ons' hert is met hem opgeregt.
Want onlangs lag het laffGa naar margenoot9
10[regelnummer]
Met Iesus in het graff:
Met Iesu stond het op// en creeg weer levens cragt/
Als Iesus tot den top// ons' heyl volbragt.Ga naar margenoot12
| |
III.Maar 't creeg een hooger Heylicheyd
Als 't op 't Olijf-gebergt geleyd
15[regelnummer]
Met Iesus soete mond
In stille reden stond:Ga naar margenoot16
En Iesus henen voer (ons' ooge sag het aan)
Door logt en wolcken heen/ En liet ons staan.
| |
IV.Doe hielden wy ten hemel heen
20[regelnummer]
Ons' oogen met een bly geween/
En met ons' oog ons' hert/
En met ons' oog ons' hert/
Sonden wy naar om hoog; Het was aan Iesu vast/Ga naar margenoot23
So lieten wy beneen ons' aartschen last.Ga naar margenoot24
| |
[pagina 323]
| |
V.25[regelnummer]
Nu is ons' siele daar gehegtGa naar margenoot25-26
Daar hare schat is weg gelegt;Ga naar margenoot25-26
(Haar overdiere schatt!Ga naar margenoot27
Haar overdiere schat!)
En kent geen schatten meer dan Godes dieren soon;Ga naar margenoot29
30[regelnummer]
En kent geen heerlijckheyt dan sijnen troon.
| |
VI.S' en heeft geen rust dan deze rust:
S' en heeft geen lust dan dese lust.
Die naalde trilt en beeftGa naar margenoot33
Tot dat sy 't noorden heeft:
35[regelnummer]
De naalde van ons' hert en heeft nog rust nog stand;
Tot dat sy dese Sterr valt in de hand.Ga naar margenoot36
| |
[pagina 324]
| |
VII.Wat lust ons' vuyle vleesch ons biedGa naar margenoot37
En lust nu onse siele niet:Ga naar margenoot38
De lust van spijs en dranckGa naar margenoot39
40[regelnummer]
Is enckel gal en stanck/
By 't hemelsch Nectar soet/ dat hier ons' herte smaackt/Ga naar margenoot41
Dat in 't verquicken voedt/ En droefheyt slaackt.Ga naar margenoot42
| |
VIII.Nu sijn de schigten doof en doodtGa naar margenoot43
Die vleeschelijcke Minne schoot,Ga naar margenoot44
45[regelnummer]
Ons sinnelijcken MinGa naar margenoot45
Ons minnelijcken SinGa naar margenoot46
Stijgt lugt en wolcken door/ en ruckt ten hemel in/
En neemt ons' herten meed': daar 's nu ons' Min.Ga naar margenoot48
| |
IX.Als d'aarde mat en dorre-droogGa naar margenoot49-52
50[regelnummer]
Met reten schreyt ten Hemel hoogGa naar margenoot49-52Ga naar margenoot50
Om 't opgetrocken nat:Ga naar margenoot49-52Ga naar margenoot51
Soo dorst ons' Sielen matGa naar margenoot49-52
Tot die ten Hemel toog/ En seyd Sijt onbevreest
Ick ga, maar send mijn borg, Ons send dien Geest.Ga naar margenoot54
8. Maymaand 1659.Ga naar margenoot+
Jesus ten hemel. Lofzang op Christus' hemelvaart, in de mond gelegd van de discipelen, die op de Olijfberg getuige geweest zijn van dit heilsfeit. Zij zien terug op Christus' dood en opstanding. Niet de historische gegevens staan in dit gedicht evenwel centraal, maar de persoonlijke doorleving ervan. Zoals de christen met Christus is gestorven en uit de dood is opgestaan (r. 9-11), is hij met Hem ten hemel gevaren (r. 23-24, 45-48). Het geestelijk afsterven en opstaan tot een nieuw leven ziet op de wedergeboorte, de geestelijke hemelvaart op het zich dagelijks onttrekken aan het aardse in het proces van heiligmaking. Typerend voor L. is dat hij de lofzang op de hemelvaart niet toespitst op wat Christus verricht als Voorspraak voor en Koning van Zijn kerk, maar op wat de hemelvaart uitwerkt in het hart van de gelovige: zich afwenden van het aardse en zich richten op het hemelse leven. In dit opzicht zou het gedicht de uitwerking kunnen zijn van Kol. 3:1-3, ‘Indien gij dan met Christus opgewekt zijt, zo zoekt de dingen die boven zijn, waar Christus is, zittende aan de rechterhand Gods. Bedenkt de dingen die boven zijn, niet die op de aarde zijn. Want gij zijt gestorven, en uw leven is met Christus verborgen in God.’
Lit.: Bronsveld 59-62 (T); Van Es 353-354; Buijnsters 84-86 (T), Onstenk (1) 216; Zwaan 89-90; Trimp (1) 22; Bregman, 23-25 (8 str.). |
|