Uyt-spanningen
(2005)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 307]
| |
64
| |
[pagina 308]
| |
Des Heeren H. Avontmaal. Leesvers waarin een predikant in gesprek is met een gemeentelid over de geestelijke betekenis van het gebruik van het sacrament van het Heilig Avondmaal. Het gemeentelid, Thomas genoemd, spreekt zijn zorg uit over het feit dat hij de geestelijke spijs en verkwikking, waarover de predikant in het begin van het gedicht spreekt (r. 1-4), tijdens de avondmaalsbediening niet daadwerkelijk ervaart. De predikant wijst Thomas erop, dat het slechts aankomt op het geloven dat God in het zichtbare teken van brood en wijn de gelovigen de daarin aangewezen zaak, namelijk de schuldvergeving door de dood van Christus, wil schenken. Dit leesvers heeft dus niet zozeer een leerstellig karakter, maar is veel meer een pastoraal vermaan, bedoeld voor zwakgelovige zielen. Over wie in dit verband met Thomas is bedoeld, wordt verschillend gedacht. In ieder geval is er verband met de gelijknamige discipel van Christus. Deze wilde zich ook alleen maar laten overtuigen door zintuiglijke waarneming. In r. 8 treffen we een duidelijke verwijzing aan naar de vermanende woorden die Jezus tot Zijn discipel Thomas richt in Joh. 20:24-29. De veronderstelling dat in dit gedicht een polemiek gevoerd zou worden met Thomas van Aquino, vgl. Buijnsters, 83, lijkt niet overtuigend. Wel is het zo dat in de rooms-katholieke avondmaalsleer de lichamelijke gemeenschap met Christus door het nuttigen van het zichtbare en tastbare teken een grotere plaats inneemt dan het gelovig aanvaarden van de betekende zaak. De laatste r. is te beschouwen als een korte samenvatting van de orthodox-gereformeerde avondmaalsopvatting: als het zegel in geloof ‘beleefd’ wordt, is datgene aanwezig waar het eigenlijk om gaat (de ware saack): de gemeenschap van Christus met de zondaar die aanzit. Buijnsters citeert in dit verband uit Calvijn, Institutie IV, 17, 21, ‘Want ofschoon het teken in wezen verschilt van de betekende zaak, omdat deze geestelijk en hemels is, en het teken lichamelijk en zichtbaar, waarom zou, daar het toch de zaak, tot wier vertegenwoordiging het geheiligd is, niet slechts als een bloot en ijdel teken afbeeldt, maar ook werkelijk schenkt, de benaming van die zaak niet met recht mogen worden toegepast op het teken?’ Het gedicht is geschreven in alexandrijnen. Dit sluit goed aan bij het niet-lyrische maar veeleer pastoraal-betogende karakter van deze tekst.
Lit.: Buijnsters, 83-84 (T); Trimp (1), 31; Trimp (3), 144-145; Zwaan, 89; Van Duinkerken, 119-120. |
|