Uyt-spanningen
(2005)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 288]
| |
61
| |
II.Den Hemel wil/ den Hemel wil
Dat die hem dienen in deugden/ dienen in vreugden;
Dat is der Engelen eeuwige trant/Ga naar margenoot9
10[regelnummer]
Die sig in deugden verheugden.
Laat ons vrolijck sijn/ Vrolijck/ vrolijck/
Laat ons vrolijck sijn/ vrolijck sijn.
| |
III.De vreugde deugd (de deugd weer vreugd)Ga naar margenoot13
Het vrolijck hert maackt deugdig; maakt ons deugdig;Ga naar margenoot14
15[regelnummer]
Dat weet den Hemel daarom wilGa naar margenoot15
Hy al sijn dienende vreugdig.Ga naar margenoot16
Laat ons vrolijck sijn/ Vrolijck/ vrolijck/
Laat ons vrolijck sijn/ vrolijck sijn.
| |
IV.Den Hemel gaat/ de aarde staat
20[regelnummer]
So vast niet als dees vreugde// als dees vreugde;Ga naar margenoot20
Daar 's Hemels Soon ons sielen meed'
Ons herten mede verheugden.
Laat ons vrolijck sijn/ Vrolijck/ vrolijck/
Laat ons vrolijck sijn/ vrolijck sijn.
| |
[pagina 289]
| |
[pagina 290]
| |
V.25[regelnummer]
Des Hemels soon quam uyt sijn throon
Dien Hy van eeuwicheden// eeuwicheden
Beseten hadd'/ en bragt dit HeylGa naar margenoot27
Dit Heyl van bovene mede.
Laat ons vrolijck sijn/ Vrolijck/ vrolijck/
30[regelnummer]
Laat ons vrolijck sijn/ vrolijck sijn.
| |
VI.Het bloedig sweet/ dat liefde deedGa naar margenoot31Ga naar margenoot31-32
't Gesegend lijf ontvlieten/ deed ontvlietenGa naar margenoot31-32
Deed ons voor d' ongemeten smertGa naar margenoot33
Dees salige vreugde genieten.
35[regelnummer]
Laat ons vrolijck sijn/ Vrolijck/ vrolijck/
Laat ons vrolijck sijn/ vrolijck sijn.
| |
VII.Des Hemels gunst/ Des Hemels gunst
Om schatten niet te copen/ niet te copenGa naar margenoot38
Comt als een Hemels water-val/
40[regelnummer]
Ons salig' toegelopen.
Laat ons vrolijck sijn/ Vrolijck/ vrolijck/
Laat ons vrolijck sijn/ vrolijck sijn.
| |
VIII.De sonden al/ en sonder tal
Sijn goedichlijck vergeven// al vergeven;Ga naar margenoot44
45[regelnummer]
Wy hadden de eeuwige dood verdient
En crijgen het eeuwige leven.
Laat ons vrolijck sijn/ Vrolijck/ vrolijck/
Laat ons vrolijck sijn/ vrolijck sijn.
| |
IX.Des Hemels Heer/ ons schat en eer/
50[regelnummer]
Gesonheyd/ Rust en Vrede is// Rust en vrede;Ga naar margenoot50
En hebben wy hier niet met alGa naar margenoot51
Met Hem sijn wy te vrede.
Laat ons vrolijck sijn/ Vrolijck/ vrolijck/
Laat ons vrolijck sijn/ vrolijck sijn.
| |
[pagina 291]
| |
X.55[regelnummer]
D' aard is ons/ den Hemel ons/Ga naar margenoot55
Wat soud' ons meer gelusten// Meer gelusten?Ga naar margenoot56
Dees' aarde is ons een cort vertreck/Ga naar margenoot57
Den Hemel ons eeuwige ruste.
Laat ons vrolijck sijn/ Vrolijck/ vrolijck/
60[regelnummer]
Laat ons vrolijck sijn/ vrolijck sijn.
| |
XI.En mensch en vee// En Engelen mee/Ga naar margenoot61
En voor- en tegenspoeden// Segen en roedenGa naar margenoot62
Laat werken/ al so 't werken wil/Ga naar margenoot63
't Moet werken ons ten goeden.
65[regelnummer]
Laat ons vrolijck sijn/ Vrolijck/ vrolijck/
Laat ons vrolijck sijn/ vrolijck sijn.
| |
XII.Den Hemel self/ dat schoon gewelf/
Daar 't dag is sonder nagten// Sonder nagten/Ga naar margenoot68
Is 't hoog vertreck/ daar 't Engele-Choor
70[regelnummer]
Al singend' ons verwagten.
Laat ons vrolijck sijn/ Vrolijck/ vrolijck/
Laat ons vrolijck sijn/ vrolijck sijn.
| |
XIII.Ons Vader leeft/ die sig ons geeftGa naar margenoot73
En met hem alle dingen// Alle dingen/
75[regelnummer]
En segt ons noodtdruft toe/ op datGa naar margenoot75
Wy sorgeloos souden singen.Ga naar margenoot76
Laat ons vrolijck sijn/ Vrolijck/ vrolijck/
Laat ons vrolijck sijn/ vrolijck sijn.
| |
XIV.Des Hemels Gunst// Leert ons de cunst;Ga naar margenoot79
80[regelnummer]
In 't cleynsten ons te ly'en/ Ons te lyen:Ga naar margenoot80
Dus sonder pragt/ en overdaadGa naar margenoot81
En sonder leckernyen
Connen wy vrolijck sijn/ Vrolijck/ vrolijck/
Connen wy vrolijck sijn/ vrolijck sijn.
| |
[pagina 292]
| |
XV.85[regelnummer]
Der menschen haat// Of nijd/ of smaad
En cunnen ons bedroeven/ Ons bedroeven:
Hebben wy maar des Hemels gunst/Ga naar margenoot87
Niet anders wy behoeven/Ga naar margenoot88
Laat ons vrolijck sijn/ Vrolijck/ vrolijck/
90[regelnummer]
Laat ons vrolijck sijn/ vrolijck sijn.
| |
XVI.Nog haat/ nog nijd/ nog wraack/ nog spijtGa naar margenoot91
Ons tot haar oefening tronen// Tot haar tronen:Ga naar margenoot92
Maar als wy met een lugtigen sin/Ga naar margenoot93
Het quaad- met goed-doen lonenGa naar margenoot94
95[regelnummer]
Mogen wy vrolijck sijn/ Vrolijck/ vrolijck/
Mogen wy vrolijck sijn/ vrolijck sijn.
I. RUSTE. | |
XVII.Maar hola! maar! Wat hoor ick daar?
Wat is het! schreien / of reyen// Schreyen of reyen?Ga naar margenoot98
De wereld noemt het reyen: maar
100[regelnummer]
Des werelds reyen is schreyen.
Laat ons vrolijck sijn/ Vrolijck/ vrolijck/
Laat ons vrolijck sijn/ vrolijck sijn.
| |
XVIII.'t Knetter-getier/ van 't door'nen-vierGa naar margenoot103
Wy connen maar veragten// Wy veragten
105[regelnummer]
Schattend die vrolijcke dagen alGa naar margenoot105
Voor duyst're donck're nagten.
Laat ons vrolijck sijn/ Vrolijck/ vrolijck/
Laat ons vrolijck sijn/ vrolijck sijn.
| |
XIX.Sy al de vreugt/ En al 't geneugtGa naar margenoot109-110Ga naar margenoot109
110[regelnummer]
Des Werelds opgelopen// Opgelopen:Ga naar margenoot109-110
Nog wouden wy van d' onsen niet
Een aas daar voor vercopen.Ga naar margenoot112
Laat ons vrolijck sijn/ Vrolijck/ vrolijck/
Laat ons vrolijck sijn/ vrolijck sijn.
| |
[pagina 293]
| |
XX.115[regelnummer]
Haar singen al/ Haar springen alGa naar margenoot115
Is huppelen na der hellen// Na der hellen:
Haar glansch is glas/ haar rust is roest/Ga naar margenoot117
En al haer queele/ maar quellen.Ga naar margenoot118
Laat ons vrolijck sijn/ Vrolijck/ vrolijck/
120[regelnummer]
Laat ons vrolijck sijn/ vrolijck sijn.
| |
XXI.Begerig hert! Dat mager werdGa naar margenoot121
Door 't gieren na veel schatten/ Na veel schatten/Ga naar margenoot122
Dewijl gy onversadigt sultGa naar margenoot123
Na wind met sorrege vatten/Ga naar margenoot124
125[regelnummer]
Sullen wy vrolijck sijn/ Vrolijck/ vrolijck/
Sullen wy vrolijck sijn/ vrolijck sijn.
| |
XXII.En als uw goed/ Daar al uw moedGa naar margenoot127
Op stond/ u in dit leven// Sal begeven/Ga naar margenoot128
Den rietstaf breeckt/ den rots beswijckt/Ga naar margenoot129
130[regelnummer]
Het herte de lendene beven/Ga naar margenoot130
Sullen wy vrolijck sijn/ Vrolijck/ vrolijck/
Sullen wy vrolijck sijn/ vrolijck sijn.
| |
XXIII.Dat droncken hooft/ Van sin berooft/Ga naar margenoot133
Laat in sijn schijn-vreugd rasen// Tieren en rasen.Ga naar margenoot134
135[regelnummer]
Dewijl hy sieckt/ en rolt en dolt/Ga naar margenoot135
De wijsheyd in de glasen;Ga naar margenoot136
Sullen wy vrolijck sijn/ Vrolijck/ vrolijck/
Sullen wy vrolijck sijn/ vrolijck sijn.
| |
XXIV.Laat dollen cop/ Sijn vollen copGa naar margenoot139-140
140[regelnummer]
Wt leed'gen met vermaken/ Met vermaken/Ga naar margenoot139-140Ga naar margenoot140
En dan wel droncken/ roncken daar heen:Ga naar margenoot141
Wy sulle wel nugtere waken.Ga naar margenoot142
Laat ons vrolijck sijn/ Vrolijck/ vrolijck/
Laat ons vrolijck sijn/ vrolijck sijn.
| |
[pagina 294]
| |
XXV.145[regelnummer]
Geen stercken dranck/ Geen roock of stanckGa naar margenoot145
Bedwelmen ons de sinnen/ Ons de sinnen;
Maar sijn wy droncken van Water en bloedGa naar margenoot147
Dan eerst ons sinnen beginnen.Ga naar margenoot148
Laat ons vrolijck sijn/ Vrolijck/ vrolijck/
150[regelnummer]
Laat ons vrolijck sijn/ vrolijck sijn.
| |
XXVI.Dien armen quant! Die slegte dant!Ga naar margenoot151
Oh! oh! de dwase banden// Dwase bandenGa naar margenoot152
Sijn haar om 't hert geslagen oh! oh!Ga naar margenoot153
Wel latese clagen en branden.Ga naar margenoot154
155[regelnummer]
Laat ons vrolijck sijn/ Vrolijck/ vrolijck/
Laat ons vrolijck sijn/ vrolijck sijn.
| |
XXVII.Wy weten hier Van min nog vier/Ga naar margenoot157
Behalven 't vier van boven// 't vier van boven.
Lieven wy Jesus/ Hy lieft ons weer/Ga naar margenoot159
160[regelnummer]
Wy lieve/ wy leve/ wy loven.Ga naar margenoot160
Laat ons vrolijck sijn/ Vrolijck/ vrolijck/
Laat ons vrolijck sijn/ vrolijck sijn.
| |
XXVIII.Hoe suftje daar; Hoe sal dat hayrGa naar margenoot163
Hoe sal den cronckel leggen? cronckel leggen?Ga naar margenoot164
165[regelnummer]
Met hals/ en rug/ en arreme blood:
Laat haar dat overleggen.Ga naar margenoot166
Laat ons vrolijck sijn/ Vrolijck/ vrolijck/
Laat ons vrolijck sijn/ vrolijck sijn.
| |
XXIX.Ons hoog gewaat// Naar onsen Staat/Ga naar margenoot169
170[regelnummer]
En sijn geen diamanten/ Diamanten:
Maar 't Hemelsch ciersel van de DeugdGa naar margenoot171
Dat blinckt/ aan alle kanten.
Laat ons vrolijck sijn/ Vrolijck/ vrolijck/
Laat ons vrolijck sijn/ vrolijck sijn.
| |
[pagina 295]
| |
XXX.175[regelnummer]
Met danckbare oog/ Wy sien/ die hoogGa naar margenoot175-176
Geseten/ sig besteden/ T' onsen vreden/Ga naar margenoot175-176
En als sy rusteloos waken voor ons
Voor onse sorgeloosheden/Ga naar margenoot178
Sullen wy vrolijck sijn/ Vrolijck/ vrolijck/
180[regelnummer]
Sullen wy vrolijck sijn/ vrolijck sijn.
II. Ruste. | |
XXXI.Den Leeuw het Lam// Wt Davids stamGa naar margenoot181
Schepper en hoede der menschen/ Hoede der menschen/Ga naar margenoot182
Is (wy gelooven het) alles en wat
Wy cunnen/ of dencken of wenschen.
185[regelnummer]
Laat ons vrolijck sijn/ Vrolijck/ vrolijck/
Laat ons vrolijck sijn/ vrolijck sijn.
| |
XXXII.Met dese lust// Met dese rust
So vol van eer en staten// Eer en staten/Ga naar margenoot188
So rijck beschattet/ so wel vernoegtGa naar margenoot189
190[regelnummer]
So weelderig uytgelaten/Ga naar margenoot190
Sullen wy vrolijck sijn/ Vrolijck/ vrolijck/
Sullen wy vrolijck sijn/ vrolijck sijn.
| |
XXXIII.Met dese spijs// Vol leckerny's/
Met desen dranck beschoncken// so beschoncken/
195[regelnummer]
Met dese kost'lijckheden verciert/Ga naar margenoot195
Met dese gewaden aan 't proncken/
Sullen wy vrolijck sijn/ Vrolijck/ vrolijck/
Sullen wy vrolijck sijn/ vrolijck sijn.
| |
XXXIV.Als eens de wereld// Als eens de wereld
200[regelnummer]
Sig jammerlijck bedrogen// Sig bedrogen
Sal vinden/ al haar winst maar wind;Ga naar margenoot201
En al haer liederen logen.Ga naar margenoot202
Sullen wy vrolijck sijn/ Vrolijck/ vrolijck/
Sullen wy vrolijck sijn/ vrolijck sijn.
| |
[pagina 296]
| |
XXXV.205[regelnummer]
Als eer en staat/ En gunst vergaat;Ga naar margenoot205
Haar schat voor dief of mot is/ Of verrot is;Ga naar margenoot206
Haar Min met schoonheyds val vervalt;Ga naar margenoot207
De wijse nu siet/ dat hy sot is;Ga naar margenoot208
Sullen wy vrolijck sijn/ Vrolijck/ vrolijck/
210[regelnummer]
Sullen wy vrolijck sijn/ vrolijck sijn.
| |
XXXVI.En als dien storm/ Dien fellen wormGa naar margenoot211-212Ga naar margenoot211
Van 't wisse Gewis sal cnagen/ Wis sal cnagen;Ga naar margenoot211-212Ga naar margenoot212
De duyst're nare valeye daer isGa naar margenoot213
Het eynde der weelige dagen;Ga naar margenoot214
215[regelnummer]
Salmen dan vrolijck sijn/ Vrolijck/ vrolijck/
Salmen dan vrolijck sijn/ vrolijck sijn?
| |
XXXVII.Ons herte rust/ Op schat nog lust/Ga naar margenoot217
Op gunst/ op eer nog staten// Eer nog staten/
Wil 't blijven 't can/ wil het vliegen het mag/Ga naar margenoot219
220[regelnummer]
Wy cunnen het hebben/ en laten.
Laat ons vrolijck sijn/ Vrolijck/ vrolijck/
Laat ons vrolijck sijn/ vrolijck sijn.
| |
XXXVIII.So ons dit Goed/ den Hemel doetGa naar margenoot223
Tot ons genot toe-vlieten// Tot ons vlieten:Ga naar margenoot224
225[regelnummer]
Wy geven 't Hem ten dienste weerom
En 't hem ter eere genieten.Ga naar margenoot226
Laat ons vrolijck sijn/ Vrolijck/ vrolijck/
Laat ons vrolijck sijn/ vrolijck sijn.
| |
XXXIX.En neemt Hy 't weg/ En neemt hy 't weg/
230[regelnummer]
Nog wy het duldig dogen// duldig dogen;Ga naar margenoot230
Wy ligten ons dies te lugtiger op/Ga naar margenoot231
En vliegen te vlugger om hooge.
Laat ons vrolijck sijn/ Vrolijck/ vrolijck/
Laat ons vrolijck sijn/ vrolijck sijn.
| |
[pagina 297]
| |
XL.235[regelnummer]
In menschen-haat// In spot en smaad/
In armoed' sober leven/ Sober leven
Is lijd'lijck hen die Coningen sijnd'Ga naar margenoot237
Haar lust (dat sy wille) maar geven.Ga naar margenoot238
Laat ons vrolijck sijn/ Vrolijck/ vrolijck/
240[regelnummer]
Laat ons vrolijck sijn/ vrolijck sijn.
| |
XLI.Het bang gemoed// Der hellen gloedGa naar margenoot241-244
Het cnagen der gewissen// der gewissen/Ga naar margenoot241-244
Can 't onweerdeerlijck Gode-bloedGa naar margenoot241-244
Besadige/ vredige/ slissen.Ga naar margenoot241-244Ga naar margenoot244
245[regelnummer]
Laat ons vrolijck sijn/ Vrolijck/ vrolijck/
Laat ons vrolijck sijn/ vrolijck sijn.
| |
XLII.Ja coom de dood// Ja coom de doodGa naar margenoot247
En laat ons/ met dit leven// 't Al begeven:Ga naar margenoot248
Die duyst're nare valeyen alleen
250[regelnummer]
Door wandele wy end' en beven.Ga naar margenoot250
Laat ons vrolijck sijn/ Vrolijck/ vrolijck/
Laat ons vrolijck sijn/ vrolijck sijn.
| |
XLIII.Want in de dood/ De bangste nood
Is Godes soon ons 't leven// 't Leven het leven:
255[regelnummer]
Wy steecken 't hoofd ten Kerreker uytGa naar margenoot255
Om boven de vlecke te sweven.Ga naar margenoot256
Laat ons vrolijck sijn/ Vrolijck/ vrolijck/
Laat ons vrolijck sijn/ Vrolijck sijn/ vrolijck sijn.
15. Slagt-maand 1662.Ga naar margenoot+ | |
[pagina 298]
| |
De vrolijckheyd van 't christen leven. Lied over de blijdschap die er in het dienen van God te vinden is tegenover de schijnvreugde die de wereld biedt. In deze tekst gaat L. uitvoerig in op de vraag wat in het leven van een christen de vreugde uitmaakt. Enerzijds mag een christen verheugd zijn, omdat hij alles het zijne mag noemen (str. X en XI). Anderzijds maakt hij duidelijk dat een christen - omdat hij over het aardse niet bezorgd behoeft te zijn - juist al zijn vreugde kan vinden in het beoefenen van de deugd (r. 8, 12), dus in een leven van heiligmaking. Hoewel de tekst door zijn lengte onoverzichtelijk lijkt, is er toch wel structuur in te ontdekken. In het eerste deel (str. I-XIV) gaat L. na waarin de ware vreugd te vinden is, namelijk in de genadegaven van God. Voorbeelden hiervan zijn de vergeving van zonden en de verwachting van het eeuwige leven. Door het hart niet op aardse dingen te zetten en de deugd te beoefenen, krijgt men deel aan deze vreugde. In het tweede deel (str. XVII-XXX) zet de dichter de aardse genoegens van bijvoorbeeld drank, dans, muziek en zinnelijkheid tegenover de geestelijke vreugde van Gods kinderen. In deze afdeling vormen twee opeenvolgende strofen verschillende keren een tegenstelling (str. XXIV-XXV, XXV-XXVII, XVIII-XXIX). In het derde deel (str. XXXI-XLIII) wordt het verschil tussen aardse en geestelijke vreugde geplaatst in het licht de dood, die het uur van de waarheid vormt. Dan zal alle aardse vreugde veranderen in de eeuwige smart van een knagend geweten, terwijl de geestelijke vreugde van Gods kinderen in volmaakte vorm eeuwig zal voortduren. De strofevorm onderstreept het opgewekte en overtuigende karakter van het lied. Men lette in dit verband op de binnenrijmen en letterlijke woordherhalingen in de eerste twee regels en de refreinregels die elke strofe afsluiten. De visie dat dit gedicht van een intense belangstelling voor het aardse leven zou getuigen (Onstenk (1), 209), lijkt niet gerechtvaardigd. De gehele thematiek en beweringen in sommige regels (57-58, 80 e.v., 109-110) vormen daarmee een te grote tegenstelling. De opvatting dat L. in dit gedicht de vreugde in God tegenover het wereldse schijngenot heeft geplaatst (Trimp (3), 190), doet meer recht aan de inhoud van deze tekst en past ook beter binnen het totale oeuvre van de auteur.
Lit.: Bronsveld 42-46 (T); Van Es, 353; Onstenk (1), 209; Trimp (1) 76, 83, 91, 108; Trimp (2), 504; Trimp (3), 51, 168, 190; De Vrijer (2), 100, 166, 167 (T. 5 str); IJzerworst, 42-56 (T); Stronks (2), 112, 130. |
|