Uyt-spanningen
(2005)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 282]
| |
60
| |
II.
Rob.
So lang wy sijn in 't lichaam hier
Sijn de lusten soet:Ga naar margenoot13
B.
Gelijck 't geknetter van het vier
15[regelnummer]
In een doornen-gloed.
R.
Dat geeft ligt En een glans;
B.
Met een schigt Is het Thans Gebluscht/Ga naar margenoot17
En een vuyle smoock voor lust.Ga naar margenoot18
R.
So een rasch verdriet//Ga naar margenoot19-20
20[regelnummer]
Volgt de lusten niet:Ga naar margenoot19-20
B.
Veler jaren bliekGa naar margenoot21
Is by 't eeuwig maer een snick.Ga naar margenoot22
| |
[pagina 283]
| |
III.
R.
Nogtans vermaackt sig 't lichaam dan:Ga naar margenoot23
B.
't Is het vuyle vleesch.
R.
25[regelnummer]
Althoos het sig vernoegen kan/
B.
Maar in stage vreesGa naar margenoot26
Dat dien top/ Van vermaack
't Grondig sop Van de wraack Besuyr.Ga naar margenoot28
R.
Dat en denck ick niet. B. Het stuyrGa naar margenoot29-30
30[regelnummer]
Van het Heylig gebiedGa naar margenoot29-30
En slaapt daarom niet.
R.
Gods gena dat staackt:Ga naar margenoot32
B.
Tot het dies te feller raackt.Ga naar margenoot33
| |
[pagina 284]
| |
IV.
R.
Hoe heerlick is het pragtig stoffGa naar margenoot34
35[regelnummer]
Boven het gemeen!Ga naar margenoot35
B.
Dog 't is geen dragt van 's Hemels hoff/
Maer van hier beneen.
R.
Ah! hoe sagt Ist en soet!
B.
Ja de pragt Sagtjes voed/ En blijd/Ga naar margenoot39
40[regelnummer]
Maar en wapent niet ten strijd
In so grooten gevaar.
R.
'T is oock nett en claar;Ga naar margenoot42
B.
Wee! dat nettjes blinckt/
Als de siel van gruwlen stinckt!
| |
V.
R.
45[regelnummer]
Dewijl ick hier mijn lichaam draag/Ga naar margenoot45
Eyscht het spijs/ en dranck;
B.
De spijs verquickt/ maar lust maackt traagGa naar margenoot47
En het Lichaam cranck.
Sout en brood/ Was vol op/
50[regelnummer]
Voor ons nood/ Had den top/ Van LiefdGa naar margenoot50-51
Ons niet minlijcker gerieft.Ga naar margenoot50-51
R.
So gebruyck ick die gunst:
B.
Gy verderft die door cunst/Ga naar margenoot53
Dat uw lichaam voedtGa naar margenoot54
55[regelnummer]
Nu uw lusten leven doet.
| |
VI.
R.
Mijn jong hert wil niet in dien prang/Ga naar margenoot56
't Voelt een soeter band:
B.
Een band die u een slaafschen dwang
Legt om hert en hand:
60[regelnummer]
Arm Jong Hert/ Dat in 't vier
Hangt verwert! R. Maar in 't vier Van lust:
B.
Lust die steurt uw rust/ en lust/Ga naar margenoot62
En uw siel/ misleydtGa naar margenoot63
Van haar suyverheyd/
65[regelnummer]
Diere suyverheyd!Ga naar margenoot65
Die 't jong hert voor Godt geleyd.
| |
[pagina 285]
| |
VII.Jong hert! ey spaar uw reynen sinGa naar margenoot67
Voor Gods lieven soon/
Die door het vier van suyvre min
70[regelnummer]
Liet sijn hogen Throon/Ga naar margenoot70
R.
(Godes soon? B. Oh ja dog
R.
Sijnen throon? B. K seg het nog) Om uGa naar margenoot72
Die nog gaet afkeerig schuw.
R.
Maar dat schoon! maar dien val!Ga naar margenoot74
B.
75[regelnummer]
Hy is schoonst boven al.
R.
Maar de lust nog leeft.
B.
Hy de magt tot doding geeft.
| |
VIII.
R.
My dunckt ick voel een ander vuer
In mijn aders leeft.Ga naar margenoot79
B.
80[regelnummer]
Ah! dat Hy daal/ en die brand stuerGa naar margenoot80
Diese stigt en geeft!
Soeckt gy baat? R. Oh! wat raad!Ga naar margenoot82
B.
Tot hem gaat. R. 'T is te laat Te gaan
Die so lang heb still gestaan.Ga naar margenoot84
B.
85[regelnummer]
Is 't u ernst/ 't is niet te laat/
R.
'T is te vast een quaad.Ga naar margenoot86
B.
Hy heeft magt genoeg.
R.
Voor die tijd-lijck soeckt en vroeg.Ga naar margenoot88
| |
IX.
B.
Staat gy maar op en toont u sterck.
R.
90[regelnummer]
In my is geen magt.
B.
In Godt werdt magtig/ op sijn werck
Onbecommert wagt.
R.
Ick en can 't Valt te bang.Ga naar margenoot93
B.
Vang maar an Niet te lang En staat/
95[regelnummer]
Met den Hemel u beraad.Ga naar margenoot95
R.
Sonder hulp ist niet te doen.
B.
Menig Legioen
Van Gods dierbaer volck
Sal uw schaduw sijn en wolckGa naar margenoot99
| |
[pagina 286]
| |
X.100[regelnummer]
Met voorgang/ met gebed en raad.Ga naar margenoot100
R.
T is maar menschen-magt.
B.
Het Hemelsch heyr u ten dienst staat.Ga naar margenoot102
R.
T is maar Schepsels cragt.
B.
Schepsels maar In uw oog/
105[regelnummer]
Dat is waar/ Maar om hoog Bewerckt/Ga naar margenoot105
En met gunst/ en magt gesterckt.
R.
'K ben geen strijd gewoon:
B.
Maar Gods wijsen Soon
Is uw Hooft ge-eert/Ga naar margenoot109
110[regelnummer]
Die uw vingren strijden leert.Ga naar margenoot110
| |
XI.
R.
En of ick eens dien slag verloor?
B.
Leg af al uw sorg.
R.
Waarom? B. Die eens dit Hooft verkoorGa naar margenoot113
Had oyt vasten borg.Ga naar margenoot114
R.
115[regelnummer]
'k Vrees een wond/ B. 'T is geen Nood/
Dit Verbond In de Dood Verwint.Ga naar margenoot116
R.
In de Doodt die 't al verslindt/
All vernielt 't al verderft?
B.
Als het lichaam sterft
120[regelnummer]
Sterft het lusten meed/Ga naar margenoot120
En de siel crijgt eeuwig vreed.
| |
XII.
R.
My dunckt mijn lust my vrede geeft
Als ick die wat boet.Ga naar margenoot123
B.
Dats so: maar sy door uw vlugt leeft/Ga naar margenoot124
125[regelnummer]
En crijgt nieuwe moed:
Sy verwint/ En gy valt/
Sy verslint/ En gy malt/ Helas!Ga naar margenoot127
En werd sonder slag haar aas.Ga naar margenoot128
R.
Wel wat raad! B. Blijf maar staan/Ga naar margenoot129
130[regelnummer]
En hy sal vergaan.Ga naar margenoot130
R.
't Strijden valt te swaar.Ga naar margenoot131
B.
Sonder strijd geen croon hier naar.
| |
[pagina 287]
| |
XIII.
R.
Nu trecken my uw reden soetGa naar margenoot133
In Gods slaverny.
B.
135[regelnummer]
O! vrygecogte voor Gods bloed!Ga naar margenoot135
Nu werd gy eerst vry.
Christi Bruyd! Godes kind!
R.
Was ick uyt d Aarde blind Geruckt!
B.
U des Hemels erf geluckt:Ga naar margenoot139
140[regelnummer]
Godt uw Vader goed!
R.
Oh! mijn Vader/ doetGa naar margenoot141
Dat ick dat geloov
So sijn al mijn lusten doov.Ga naar margenoot143
6. Lentem. 1659.Ga naar margenoot+
Begeerlijckheden des vleeschs door den Geest t'onder-gebragt. In dialoogvorm geschreven lied met als thema de bekering van de zondaar. De vleselijke begeerten moeten gedood worden, als men in een goede verhouding tot God wil komen te staan. Robertus heeft de grootste moeite zijn zondige lusten vaarwel te zeggen en zoekt in antwoord op de vermaningen van Bernhardus tal van uitvluchten. Uiteindelijk doet niet de confrontatie met het dreigende oordeel, maar de presentatie van de liefde van Gods Zoon, Die voor zondaren de hemel verliet, hem het hoofd buigen. Na zijn omkeer, die in de zevende, centrale strofe van het gedicht beschreven wordt, blijft de strijd tegen de zondige begeerten bestaan, maar Robertus hoeft deze niet alleen te voeren: zijn medegelovigen, de engelen en bovenal Gods Zoon staan hem bij. Evenals andere teksten uit 1659, bijvoorbeeld Jezus Min, of ware Kuysheyd (tekst 44) illustreert dit lied een moment in de geestelijke ontwikkeling van de dichter: hij kan de gemeenschap met Christus niet anders verkrijgen dan door het doden van de vleselijke lusten.
Lit.: Trimp (1), 98 (noot 1), 107, 127; Grijp, 143. |
|