Uyt-spanningen
(2005)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 268]
| |
57
| |
II.5[regelnummer]
Dat ick geen aardschen schat/ nog rust/ nog lust geniet/Ga naar margenoot5
Noch op de wereld troost maar onlust en verdriet;Ga naar margenoot6
Dat is om uwent wil O Jesu lieven Heer!
Mijn schat/ mijn rust/ mijn lust/ mijn hoop/ mijn troost/ mijn eer.
| |
III.Gy vult al mijn gebrek/ mijn nodelose sorgGa naar margenoot9
10[regelnummer]
Staackt gy/ als gy u stelt voor al mijn schulden Borg:Ga naar margenoot10
Dies wat ick lijden moet/ O Jesu lieven Heer!Ga naar margenoot11
Wil ick wel lijden/ en/ als 't u belieft/ nog meer.
| |
IV.Dat ick des werelts schat weldoende missen moet/Ga naar margenoot13
Gedwongen of verschalckt berooft werd van mijn Goed:Ga naar margenoot14
15[regelnummer]
Dat is om uwent wil O Jesu lieven Heer!
Dat wil ick lijden/ en/ als 't u belieft/ nog meer.
| |
V.Dat ik mijn siel met sorg voor so veel' haters hoe'enGa naar margenoot17
En met veel arbeyd moet des liefdes pligten doen/Ga naar margenoot18
Dat is om uwent wil/ O Jesu lieven Heer!
20[regelnummer]
Dat wil ick lijden/ en/ als 't u belieft/ nog meer.
| |
[pagina 269]
| |
VI.Dat ick mijn lichaam leuy tot neerstige arbeyd dwing/Ga naar margenoot21
En om uw leedjes teer met mijne lusten ding:Ga naar margenoot22
Dat is om uwent wil/ O Jesu lieven Heer!
Dat wil ick lijden/ en/ als 't u belieft/ nog meer.
| |
VII.25[regelnummer]
Dat ick in nood of vrees op uw gebod my stelGa naar margenoot25Ga naar margenoot25-26
Tot vasten, en ter sonden-doot mijn lichaam quel:Ga naar margenoot25-26Ga naar margenoot26
Dat is om uwent wil/ O Jesu lieven Heer!
Dat wil ick lijden/ en/ als 't u belieft/ nog meer.
| |
VIII.Dat ick my speen van lust, en voor de satheyd rijsGa naar margenoot29
30[regelnummer]
Met vake uyt den slaap/ met honger van de spijs:Ga naar margenoot30
Dat is om uwent wil/ O Jesu lieven Heer!
Dat wil ick lijden/ en/ als 't u belieft/ nog meer.
| |
IX.Dat ick mijn vrienden/ ja mijn dierbaar naaste bloed/Ga naar margenoot33
Als ick uw voetstap volg/ van my vervreemt sien moet;Ga naar margenoot34
35[regelnummer]
Dat is om uwent wil/ O Jesu lieven Heer!
Dat wil ick lijden/ en/ als 't u belieft/ nog meer.
| |
[pagina 270]
| |
X.Dat ick den bitsen steeck der monden vol fenijnGa naar margenoot37
Verdraag/ dewijl' mijn mond haar ziel wil balsem sijn:Ga naar margenoot38
Dat is om uwent wil/ O Jesu lieven Heer!
40[regelnummer]
Dat wil ick lijden/ en/ als 't u belieft/ nog meer.
| |
XI.Dat ick ondragelijck aan 't menschelijck geslagtGa naar margenoot41
Des werelts uyt vaagsel ben verschopt/ bespott/ veragt;Ga naar margenoot42
Dat is om uwent wil/ O Jesu lieven Heer!
Dat wil ick lijden/ en/ als 't u belieft/ nog meer.
| |
XII.45[regelnummer]
Dat ick in haar oog na mijn eygen hersens leev'Ga naar margenoot45
Daar ick mijn will' in d' uw geheelijk overgeev':Ga naar margenoot46
Dat is om uwent wil/ O Iesu lieven Heer/
Dat wil ick dulden/ en/ als 't u belieft/ nog meer.Ga naar margenoot48
| |
XIII.Als ick in desen all nog mis de vriendelijckheydGa naar margenoot49
50[regelnummer]
Van uwes Vaders gunst ter hoop- en hulp-loosheyd;Ga naar margenoot50
Dat is om uwent wil/ O Iesu lieven Heer/
Dat wil ick dulden/ en/ als 't u belieft/ nog meer.
| |
XIV.Ja dat de wagter self/ die my sijn troost belooft/Ga naar margenoot53-54
Met mijne clagten spott/ en sig mijn sleuyer rooft;Ga naar margenoot53-54
55[regelnummer]
Dat lijd ick al om u O Jesu lieven Heer
Ick wilt wel lijden/ en/ als 't u belieft/ nog meer.
| |
XV.'k Veragt Rijckdom en rust en 's vleesches lusten al/Ga naar margenoot57
En wat my 's werelts troost/ of aansien geven sal:
Want Gy sijt (segg ick nog) O Jesu lieven Heer!Ga naar margenoot59
60[regelnummer]
Mijn schat/ mijn rust/ mijn lust/ mijn hoop/ mijn troost/ mijn Eer.Ga naar margenoot60
16. Loumaand 1659.Ga naar margenoot+ | |
[pagina 271]
| |
't Cruyce van een christen. Lied waarin de christelijke lijdzaamheid op indringende wijze wordt verwoord. L. lijkt beïnvloed door het lied Christelijcke Gelatenheydt van Camphuysen, waarvan de beginregel als melodie-aanduiding gegeven wordt. Het gedicht is te beschouwen als een uitwerking van Matth. 16:24, waar over het kruisdragen achter Christus gesproken wordt. Ook Calvijn rekent zelfverloochening en het dragen van het kruis tot de meest wezenlijke aspecten van het christelijke leven, bijv. in Institutie III, 7: ‘De armoede is wel, op zichzelf beschouwd, een ellende; evenzo ballingschap, verachting, gevangenis (...). Maar wanneer de gunst van onze God tot ons komt, is er niets van dat alles wat voor ons niet verandert in geluk.’ Qua thematiek en vormgeving vertoont deze tekst overeenkomst met nr. 41: Jezus lijdende liefde. Opmerkelijk aan de bouw van het gedicht is het feit dat bijna alle strofen dezelfde tweedeling te zien geven. De klacht over het moeilijke leven op aarde gaat telkens over in de jubel, dat dit alles omwille van de liefde van Jezus gedragen wordt. Door deze herhaling wordt de vrijwilligheid van het kruisdragen verheven tot het thema van het gehele gedicht.
Lit.: Van Es, 353; Buijnsters, 80-82 (T); Trimp (1), 96, 124; Zwaan, 88, 89; De Vrijer (2), 155 (T, 4 str.); IJzerworst, 38, 41 (T). |
|