Uyt-spanningen
(2005)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 263]
| |
56
| |
II.10[regelnummer]
Schoon en pragt is enckel schijn/ enGa naar margenoot10
IJdelheyd al 't costelijck/Ga naar margenoot11
Lusten met 't gebruyck verdwijnen/Ga naar margenoot12
Goud en silver is maar slijck:
Daar 't costelijcke bloetGa naar margenoot14
15[regelnummer]
Daar 't costelijcke bloet
Waardig all uw leven/ lieven/ loven/
Daar 't costelijcke bloetGa naar margenoot17-18
't Hert boven alles gelden doet.Ga naar margenoot17-18
| |
III.'t Leven sonder eynden Heerlijck/Ga naar margenoot19-20
20[regelnummer]
Na dit leven crijgelijck/Ga naar margenoot19-20
Is/ mijn siel/ alleen begeerlijck/
En beweegt onsigtbaarlijck:Ga naar margenoot22
Sluyt maar uw vleeschlijck oog/
Sluyt maar uw vleeschlijck oog/
25[regelnummer]
Want dit heerlijck leven/ leven/ leven/
Sluyt maar uw vleeschlijck oog/
Want dit leven is om hoog.Ga naar margenoot27
| |
[pagina 264]
| |
IV.Sonder sterven voor Godt leven/
Sonder moeyte/ sonder pijn/
30[regelnummer]
Sonder sieckte/ sonder beven/
Sonder quel/ en sonder quijn:Ga naar margenoot31
O! yd'le siel bedenckt/Ga naar margenoot32
O! yd'le siel bedenckt/
Sonder sterven leven/ leven/ leven/
35[regelnummer]
O! ydle siel bedenckt/
Wat u den Hemel goedig schenckt.Ga naar margenoot36
| |
[pagina 265]
| |
V.
Leven in volmaackte deugden,
Tot des Heeren Heerlijckheyd/
Vrolijck in des Hemels vreugden/
40[regelnummer]
Heylig in sijn Heylicheyd:
Met so een glansch vereent/Ga naar margenoot41
Met so een glansch vereent/
Sonder sonden leven/ leven/ leven/
Met so een glansch vereent/
45[regelnummer]
Siet wat den Hemel u verleent.
| |
VI.Hersenlosen/ die de snoodenGa naar margenoot46
Sonden doet/ en daar in leeft/
Weet gy niet/ dat u de dood/ en
Hel nog in den boesem cleeft?
50[regelnummer]
Wilt gy ten leven gaan?
Wilt gy ten leven gaan?
Vangt der deugden leven/ leven/ leven/Ga naar margenoot52
Wilt gy ten leven gaan?
Vangt hier het deugdsaam leven aan.
| |
VII.55[regelnummer]
Wenschelijck en lievens-weerdigGa naar margenoot55
Is mijn Jesus/ daar de minGa naar margenoot56
Altijd tot wat anders veerdigGa naar margenoot57
Vindt alleen genoegen in!Ga naar margenoot58
Mijn siel na boven dan/
60[regelnummer]
Mijn siel na boven dan/
Daar ick Jesus lieven, lieven/ lieven/
Mijn siel na boven dan/
Daar ick het heyl aanschouwen can.
| |
[pagina 266]
| |
VIII.Alderminnelijckste Schoonheyd!Ga naar margenoot64
65[regelnummer]
Oorsaack van wat hier schoon schijnt/Ga naar margenoot65
Die door jaren/ nog gewoonheydGa naar margenoot66
Min vermaackt/ of oyt verdwijnt.Ga naar margenoot67
U/ Schoonheyd/ bid ick aan/
U/ Schoonheyd/ bid ick aan/
70[regelnummer]
Wil ick oyt yets lieven/ lieven/ lieven/
U/ Schoonheyd/ bid ick aan/
Daar sal het hert eerst henen gaan.Ga naar margenoot72
| |
IX.Allerley Bevallijckheden
Diemen hier bedencken can/
75[regelnummer]
Menschen-liefde/ menschen seden
Sijnder maar een schaduw van.
Dit steelt mijn hert en al/
Dit steelt mijn hert en al/
Lust my yet te lieven/ lieven/ lieven/Ga naar margenoot79
80[regelnummer]
Dit steelt mijn hert en al/
Dit boven al ick lieven sal.
| |
X.Ah! dat aller menschen tongen/Ga naar margenoot82
Aller Englen wackerheydGa naar margenoot83
t' Samen-spanden/ t' samen songenGa naar margenoot84
85[regelnummer]
Iesus lof en Heerlijckheyd!
Waackt op Hert/ mond/ en hand
Waackt op mijn Cijter; wantGa naar margenoot87
Jesus is te loven, loven/ loven:
Waackt all' op hier is stoff/
90[regelnummer]
Singt sonder eynden Jesus loff.
27. In Ougstmaand 1665.Ga naar margenoot+ | |
[pagina 267]
| |
Heerlijckheyds loff. Lied waarin de dichter de heerlijkheid van het hemelse leven - waarvan Christus het middelpunt vormt - zichzelf en anderen aanprijst. In de strofen I en II kant L. zich tegen de gedachte dat er schoonheid op aarde te vinden zou zijn. Vervolgens worden de woorden ‘leven’, ‘lieven’ en ‘loven’ (r. 3, 16) uitgewerkt in respectievelijk de strofen III-VI, VII-IX en X. De strofen III t/m V maken duidelijk dat het heilige leven zonder zonde, ziekte en dood slechts in de hemel te vinden is. De heerlijkheid van het hemelse leven spitst zich toe op de liefde tot Christus, Die het waard is om door mens en engel geloofd te worden. Strofe VI staat apart in het gedicht. De onbekeerden, die hun geluk op aarde zoeken, worden vermaand en aangespoord de weg ten leven te zoeken. Opmerkelijk in de vormgeving is, dat in de tweede helft van elke strofe drie regels letterlijk herhaald worden. In plaats van een vertragend effect bereikt de dichter eerder het tegendeel: door onderbreking van de gedachtengang ontstaat er een lange lijn door de dichtregels heen, waardoor deze een gedreven, stuwend karakter krijgen. Deze zeer bekende tekst is in door A. Rutgers gewijzigde vorm op de melodie van psalm 42 opgenomen in verschillende gezangenbundels.
Lit.: Bronsveld, 224-228; Proost, 117; Van Es, 353; Buijnsters, 77-80 (T); Onstenk (1), 219-220; Trimp (1), 21(n); Trimp (3), 116; Zwaan, 88; Evang. Gez., nr. 43; Chr. Gez. II, nr. 29; Bronsveld, 37-42 (T); De Vrijer (1), II, 80, 124, 134; De Vrijer (2), 161-162 (T, 4 str.); Bregman, 80-82; Uit Sions zalen, 198-199 (T, 3 str.); Van den Berg, 94 (T. 2 str.); De Reuver, 120; Van Strien, 97-99; Stronks (2), 131, Van Strien/Stronks, 211-213; Post, 28-29 (4 str.); Snoeijer, (T, 122-139). |
|