Uyt-spanningen
(2005)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 239]
| |
53
| |
II.Als my een dertel mensch van wulpse minne sprack;Ga naar margenoot14
15[regelnummer]
Vader uw opregte minGa naar margenoot15
Toomden al mijn togten in/Ga naar margenoot16
En niemand dien toom brack.
Als my het boose vleesch tot vuyle lusten ried/Ga naar margenoot18
(O! gevarelijcken strijd/
20[regelnummer]
Die de ziel van binnen lijdt!)
Mijn wil en woud het niet.
Want uw Schoonheyd boven all/Ga naar margenoot22
Uw weldaden sonder tal/
Uwe lieflijckheyd/ Al-genoegsaamheyd/
25[regelnummer]
Naam als Oly goed/ Woorden Honig-soetGa naar margenoot25
Sijn in mijn hert gespreyt.Ga naar margenoot26
| |
[pagina 240]
| |
[pagina 241]
| |
III.Om dat uw wijsen raad my/ Vader/ had bereydGa naar margenoot27-28
Na de wijs van alle vleesch/Ga naar margenoot27-28
Was ick in een stage vreesGa naar margenoot29
30[regelnummer]
Dat my de lust mis-leyd.Ga naar margenoot30
Mijn teer' en stille jeugd had rijper raad van doen/Ga naar margenoot31
Om in dees fenijnig' eeuwGa naar margenoot32
Tegen Tyger/ Beer/ en LeeuwGa naar margenoot33-34
d' Onnoselheyd te hoe'n.Ga naar margenoot33-34
35[regelnummer]
Als dan Joseph (mijn genood)Ga naar margenoot35
My sijn kuysche minne bood;Ga naar margenoot36
Koos ick hem ten Heer/ Om mijn kuysheyd teer
In een reynen Egt/ Na uw wil geregt/Ga naar margenoot38
Te hoeden voor on-eer.
| |
IV.40[regelnummer]
Mijn Joseph heeft my lieff/ en ick mijn Joseph weer:Ga naar margenoot40
Liefde-band van mensch en mensch/
t' Saam-gevoegde sielen/ wensch
Ick/ en in d' egt niet meer.
Uw Algenoegsaamheyd my dus behoeden wilt.Ga naar margenoot44
45[regelnummer]
Joseph is Maria's rust/
En Maria Josephs lust/Ga naar margenoot46
En Gy ons beyder schild.
Alder-soetsten Menschen-min!
Na des Hemels reynen sin/Ga naar margenoot49
50[regelnummer]
Daar bevallicheyd/ Daar lieftallicheyd/Ga naar margenoot50
Daar getrouwicheyd In de Suyverheyd
Den grond van 't Huwlijck leyt.Ga naar margenoot52
| |
V.Maar weynig dagt mijn siel/ dat 't ongeschapen Ligt/Ga naar margenoot53
't Onberispelijck beleyd
55[regelnummer]
Sig in mijne duysterheydGa naar margenoot55
Een woning had gestigt:
Hy woud den armen mensch besoecken van om hoog/
End' om 's Hemels wel-gevallGa naar margenoot58
Wt te voeren in dit dal/
60[regelnummer]
Hy lugt en wolcken boog;Ga naar margenoot60
| |
[pagina 242]
| |
En quam dalen in mijn schoot:
So quam 't leven in de doot/
En nam uyt mijn vleesch Dat ons siel genees/Ga naar margenoot63
En nam uyt mijn bloed Dat ons siele voed';Ga naar margenoot64
65[regelnummer]
Dus mensch uyt mensch verrees.Ga naar margenoot65
| |
VI.O! onbegrijpelijck/ en grondeloos besluyt!Ga naar margenoot66
Die den Hemel heeft gemaacktGa naar margenoot67
My (sijn nedrig schepsel) naackt/Ga naar margenoot68
En kiest my tot sijn bruyd!
70[regelnummer]
My dunckt die woorden van dien Hemelschen gesandGa naar margenoot70
Klincken my nog in het oor/
Als hy my begeerde voorGa naar margenoot72
Dat uytverkoren pand;
Dat begorded met genaGa naar margenoot74
75[regelnummer]
Soud beswangert sijn/ en dra
Baren 's Hemels soon/ Die sijns Vaders throon/
Die sijn eeuwig deel Laten soud/ en heelGa naar margenoot77
Weer erven tot sijn loon.
| |
VII.Ick groet u/ Hemeling! (seyd hy) verkoren Maagd!Ga naar margenoot79
80[regelnummer]
Aller Vrouwen Heerlijckheyd!
Die de vrye GoedicheydGa naar margenoot81
Des Hemels hebt behaagt.
Vreest niet Mary/ die gunst in 's Hemels ooge vindt:
Doe' de Maan sijn ouden keerGa naar margenoot84
85[regelnummer]
Drie drie-maal/ dan com ick weer/
En gy gelegt van kind.Ga naar margenoot86
Jesus noemt sijn Naam: Die is/Ga naar margenoot87-88
Was/ en wesen sal gewisGa naar margenoot87-88
Gods Soon wesentlijck; End in Davids rijckGa naar margenoot89Ga naar margenoot89-90
90[regelnummer]
Maackt Israel vry Wt sijn slaverny/Ga naar margenoot89-90
End hoedt hem Eeuwiglijck.
| |
[pagina 243]
| |
VIII.So hoog een groet te steyl was voor de lage tentGa naar margenoot92
Van mijn hert/ dat/ sig gelijck/Ga naar margenoot93
Altijd van sig nedriglijck
95[regelnummer]
Te dencken was gewent.
Ick ruymd'et door 't geloov op 't onfeylbare woord/Ga naar margenoot96
Vragend' in verwondering/
Hoe een Maagde-boortelingGa naar margenoot98
Con comen ten geboort?
100[regelnummer]
's Hemels Geest sal van om hoog
(Seyd' hy) slaan 't Almagtig oog
Op uw Nedricheyd: En uw reynicheyd
Dragen doen ten loon 's Hemels heylig SoonGa naar margenoot103
Veel' eeuwen toegeseyd.
| |
IX.105[regelnummer]
Mijn still' gelatenheyd seyd' niet dan/ Siet uw Maagd!Ga naar margenoot105Ga naar margenoot105
Heer: uw wil is altijd goed/
End' uw woord waragtig: doet
Met my als 't u behaagt.
Wat can 't geloov niet al/ als 't stille liefde draagt?
110[regelnummer]
Heyl uyt hopelose nood;
Elders 't leven uyt de dood;
En hier een Vrugtbre Maagt.
Nu sal d'onbevleckte Jeugt
Sich voortaan in Minne-vreugdGa naar margenoot114
115[regelnummer]
Gaan vermaken: want 't Overdiere pandGa naar margenoot115
Dat ick nu verwarm Valt my haast in d' arm/Ga naar margenoot116
En steeckt mijn hert in brand.
25. Lou-m. 1669.Ga naar margenoot+ | |
[pagina 244]
| |
De heylige maagd Maria Jesus moeder bevrugted. Gedicht waarin Maria korte tijd voor de geboorte van Christus mediteert over haar levensloop. De eerste vier strofen vormen een afgerond geheel, waarin Maria's gedachten over de liefde en haar verhouding tot Jozef aan de orde worden gesteld. Het is opvallend dat de dichter Maria in de mond legt, dat de geestelijke liefde in het huwelijk uitstijgt boven de lichamelijke begeerten (r. 42, 43); vgl. Trimp (1), 113, 114. Strofe V beeldt de overgang van het meisje Maria naar de moeder des Heeren in barokke bewoordingen uit. De dichter benadrukt de paradox dat God uit een gewone sterveling geboren wilde worden. In de overige strofen blikt Maria terug op haar ontmoeting met de engel Gabriël. De bijbelse dialoog uit Lukas 1:26-38 is voor een belangrijk gedeelte verspreid in de tekst terug te vinden. Het gedicht is niet geplaatst in het eerste deel van de bundel, waarin teksten over bijbelse stof zijn opgenomen. De reden hiervan kan zijn dat de inhoud sterk overeenkomt met die van de teksten 50-54. De jonge Maria die zich in plaats van aan de lichamelijke liefde geheel wijdt aan de geestelijke liefde tot God en het Kind Jezus dat zij verwacht, lijkt in alles op het meisje dat als ik-persoon in tekst 50 het woord voert.
Lit.: Trimp (1), 90, 113, 114; Graafland (2), 111. |
|