Uyt-spanningen
(2005)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 223]
| |
50
| |
II.5[regelnummer]
Mijn jeugdig hert wil aan geen banden/Ga naar margenoot5
Het schrickt voor commer en voor pijn:Ga naar margenoot6
Dies geev' ick dat in Iesus handen/Ga naar margenoot7
Daar 't altijds vry en bly sal sijn.Ga naar margenoot8
| |
III.Mijn hertje is een wees verlaten/Ga naar margenoot9
10[regelnummer]
En/ als het sig van schild ontbloot/Ga naar margenoot10
Ist onder duysend die het haten/Ga naar margenoot11
In duysend prijck'len van de Dood.Ga naar margenoot12
| |
IV.De wereld segt/ Ick sal u cleden
Met sijd en costelijck gewaad/Ga naar margenoot14
15[regelnummer]
Dat na de mood' uw soete ledenGa naar margenoot15
En jonge jaren voeg'lijck staat.Ga naar margenoot16
| |
V.Ick deck uw wang met losse locken;Ga naar margenoot17
Ick maack uw arm ter elboog naackt:
Ick koord' en boord' uw sijde rocken;Ga naar margenoot19
20[regelnummer]
En herstell' al wat u mismaackt:Ga naar margenoot20
| |
[pagina 224]
| |
VI.Ick prang uw schouders in balijnen/Ga naar margenoot21
In doecken en in diere kant:Ga naar margenoot22
En doe in soet verschiet verschijnenGa naar margenoot23
Aan hand en borst den Diamant.
| |
VII.25[regelnummer]
Weg ydelheden! strenge banden!Ga naar margenoot25
Aan-lockelijcke slaverny!
Gy bindt mijn armen en mijn handen/
En laat mijn jeugdig hert niet vry.
| |
VIII.Soud ick mijn wel-geschapen leden/Ga naar margenoot29
30[regelnummer]
En dier-gecogte sieltje meed/Ga naar margenoot30
En jonge jaren gaan besteden
In 't kopen van mijn eeuwig leed?Ga naar margenoot32
| |
IX.Die sijde stricken wis sijn strickenGa naar margenoot33
En prangen van mijn vrye siel;Ga naar margenoot34
35[regelnummer]
Daar my de Hel mee comt versticken/Ga naar margenoot35
Op dat ick in sijn handen viel.
| |
[pagina 225]
| |
X.Mijn lieven Jesus trouwen Vader/Ga naar margenoot37
Die Deugd-cieraad voor ydlen schijnGa naar margenoot38
Wt-deelt; gy sult mijn goedheyds aderGa naar margenoot39
40[regelnummer]
En ick sal altijd d' uwe sijn.
| |
XI.Het is my beter hier met DeugdenGa naar margenoot41
Voor Godt en mensch verciert te staan/
(Want dat is hier ons Hemel-vreugde/
Eer wy ten Hemel inne-gaan;)
| |
XII.45[regelnummer]
Dan na een cleyn vermaack van d' oogenGa naar margenoot45
Verworpen van uw aangesigt/
Het eeuwig knersen te gedogenGa naar margenoot47
In 't eeuwig Duyster/ sonder Ligt.Ga naar margenoot48
| |
XIII.Sal ick eens Hallelu-jah singenGa naar margenoot49
50[regelnummer]
Met die hier sijn in smaad en pijn/Ga naar margenoot50
Soo moet ick van de wereldlingen/Ga naar margenoot51
Als Jesus Bruyd/ gescheyden sijn.Ga naar margenoot52
PAUSE. | |
XIV.De bose lusten my verleydenGa naar margenoot53
Door overdaat en leckerny/
55[regelnummer]
Om my van Jesus af te scheyden
Door slegte tongen-heerschappy.Ga naar margenoot56
| |
XV.Neen tonge/ daar sijt gy te cleyn toe/Ga naar margenoot57
Gy werdt so ligt mijn Meester niet:Ga naar margenoot58
En Hertje daar sijt gy te reyn toe/
60[regelnummer]
En onder suiverder gebied.Ga naar margenoot60
| |
XVI.Mijn Jesus/ als ick so veel spijseGa naar margenoot61-62
Maar hebbe/ dat ick leven can/Ga naar margenoot61-62
so sal ick uwe Goedheyd prijsen
Voor enckel brood als smaacklijck Mann.Ga naar margenoot64
| |
[pagina 226]
| |
XVII.65[regelnummer]
In waarheyd dit en is mijn spijs niet/Ga naar margenoot65
Maar 't Hemelsch brood van boven af;Ga naar margenoot66
Het vleesch dat Jesus ons ten prijs liet
Als hy 't voor ons ter cruyce gaf.Ga naar margenoot68
| |
XVIII.Begeerten! die ick niet en kenne/Ga naar margenoot69
70[regelnummer]
Blijv uyt mijn onbesoedelt hert/
Dat ick aan Jesus liefde wenne/Ga naar margenoot71
Op dat het niet bevleckt en werd.
| |
XIX.Ey Jesu lief! besit mijn oogen:Ga naar margenoot73
Ey Jesu lief! besit mijn tong:Ga naar margenoot74
75[regelnummer]
Ey Jesu lief! wilt niet gedogenGa naar margenoot75
Dat oyt mijn voet te dertel sprong.Ga naar margenoot76
| |
XX.Ey Jesu lief! besit mijn ooren/
Ey Jesu! houd mijn handen vast/
Dat die niet dertels oyt en horen/
80[regelnummer]
Dat geen van desen mis en tast.Ga naar margenoot80
| |
XXI.Ja Jesu lief! besit gy 't herte/
En houdt dat rijck voor eeuwig in/Ga naar margenoot82
Duldt daar nog min/ nog minne-smerte/Ga naar margenoot83
Als Iesu lief! uw reyne min.Ga naar margenoot84
| |
XXII.85[regelnummer]
Nog eens Heer Jesu! mijn gedagtenGa naar margenoot85
(Die duysenden tot stricken sijn)Ga naar margenoot86
Bewaart die/ dat sy maar betragtenGa naar margenoot87
Ons liefden/ Here/ d'uw en mijn.
| |
XXIII.Laat dubben/ dutten in gepeynsen/Ga naar margenoot89
90[regelnummer]
Laat sugten vry so lang hy leeft/Ga naar margenoot90
Laat anders dencken/ anders veynsenGa naar margenoot91
Die Jesum liev niet liev en heeft:Ga naar margenoot92
| |
[pagina 227]
| |
XXIV.Laat vry/ die wil/ die heerschappy toe/Ga naar margenoot93-94
En treurig draag dien overlast/Ga naar margenoot93-94
95[regelnummer]
Mijn jeugdig hert blijft daar te vry toe/Ga naar margenoot95
Mijn jonge jaren vreugde past.
| |
XXV.U sal ick soetste Jesu singen/
Een vrolijck liedtjen; en weeromGa naar margenoot98
Mijn hertjen in u vrolijck springen
100[regelnummer]
Van nu aan tot mijn ouderdom.
| |
XXVI.Daar sal dan 't Hallelu-jah na-slaan/Ga naar margenoot101
Als ick u in een reyn gewaad
Sal als een reyne maagd'lijn na-gaanGa naar margenoot103
Op Syons hoogten/ waar gy gaat.Ga naar margenoot+Ga naar margenoot104
2. Pause. | |
XXVII.105[regelnummer]
Niet can mijn herte meer bedervenGa naar margenoot105
Als 't volgen van mijn eygen sin,Ga naar margenoot106
Dies leerde Jesus my verstervenGa naar margenoot107
Als ick quam t' sijner scholen in.Ga naar margenoot108
| |
XXVIII.Mijn eygen sin is niet dan draff: jaGa naar margenoot109
110[regelnummer]
Mijn Jesus is mijn heyl: daarom
Hoe 'k verder van my selven af-gaGa naar margenoot111
Hoe 'k digter by mijn Iesus com.
| |
XXIX.En meest dewijl mijn jonge jarenGa naar margenoot113
Des Hemels wegen ongewent/Ga naar margenoot114
115[regelnummer]
In 's menschen-saken onervarenGa naar margenoot115
Sijn; Jesus uw geleyde sendt.Ga naar margenoot116
| |
XXX.Gy hebt mijn Vader my benomen/Ga naar margenoot117
Dat was uw wil/ dies oock de mijnn':
U sal ick/ Heer/ als Vader schromen/Ga naar margenoot119
120[regelnummer]
En so sult Gy mijn Vader sijn.
| |
[pagina 228]
| |
XXXI.Mijn lieve Moeder sal ick eeren/
En lieven met een trouwe min/Ga naar margenoot122
En in gehoorsaamheyd gaan leeren
Haar Moederlijck gebod en sin.Ga naar margenoot124
| |
XXXII.125[regelnummer]
Mijn lieve Moeder uw bevelen
Sal ick betragten alle-tijd/Ga naar margenoot126
Die my na 't goddelijck bedelenGa naar margenoot127
Mijn Vader en mijn Moeder sijt.
| |
XXXIII.Mijn sin/ mijn soete Jesu! buygenGa naar margenoot129
130[regelnummer]
Wil ick om u/ en Moeder meed/
En dat in al mijn doen betuygen/Ga naar margenoot131
Dog meest so ick ten egte treed.Ga naar margenoot132
3. Pause. | |
XXXIV.Myn Hert/ Heer Jesu! wilt hervormenGa naar margenoot133-134
Ten Hemel door uw Heerschappy/Ga naar margenoot133-134
135[regelnummer]
Om die met yver te bestormen:Ga naar margenoot135
Den sleur-trant van de werld verby.Ga naar margenoot136
| |
XXXV.Geen sleur-dienst can mijn siel genoegen/Ga naar margenoot137
My walgt het padt dat d' eerde gaat/Ga naar margenoot138
Maar wil my met die reye voegenGa naar margenoot139
140[regelnummer]
Die steeds op Zyons heuvel staat.Ga naar margenoot140
| |
XXXVI.Weg vuyle lied'ren/ dertle boecken/Ga naar margenoot141
Het Woord dat 's Hemels liefde gaf/
Sal ick in Liefden ondersoecken:
Sendt/ Heer/ uw Geest van boven af.
| |
XXXVII.145[regelnummer]
Het verckens-gnorren van de sangenGa naar margenoot145Ga naar margenoot145-146
Des werelts is mijn siele een last/Ga naar margenoot145-146
Mijn jeugdig vrolijck hert sal hangenGa naar margenoot147-148
Aan Zyons maat-sang eeuwig vast.Ga naar margenoot147-148Ga naar margenoot148
| |
[pagina 229]
| |
XXXVIII.Uw lieve leedtjes/ Here/ clede'Ga naar margenoot149Ga naar margenoot149-150:
150[regelnummer]
En spijsigen mijn spijse sy;Ga naar margenoot149-150:
En dat ick in dien pligt bestede
Mijn tijd/ mijn geld/ mijn sorg/ en my.Ga naar margenoot152
| |
XXXIX.Doet my/ Heer/ na Bethlehem reysen/Ga naar margenoot153
My na de lage hutjens troont/Ga naar margenoot154
155[regelnummer]
En lóóven doet/ dat dat paleysenGa naar margenoot155
Sijn/ daar gy nu onsigtbaar woont.
| |
XL.In die paleysen sal ick singen/
Op Conincklijcken toon/ het liedGa naar margenoot158
Van uwe diere Lievelingen;Ga naar margenoot159
160[regelnummer]
De wereldlingen kennen 't niet.Ga naar margenoot160
| |
XLI.Haar vreugden is maar schijn van vreugde:
Het blickren van een doorne-vlam/Ga naar margenoot162
Die maar een corten tijd verheugde/
En in verdriet een eynde nam.Ga naar margenoot164
| |
XLII.165[regelnummer]
Het Hert heeft in dat lachen smertenGa naar margenoot165
(So is het gall met soet vermomt)Ga naar margenoot166
Als 't hert (hoe vrolijck) wil behertenGa naar margenoot167
Den wissen rekendag/ die comt.Ga naar margenoot168
| |
XLIII.Mijn vreugd/ sal door/ en weer door/ vreugd sijn/Ga naar margenoot169
170[regelnummer]
Een vreugd/ dien Jesus selve stuyrt;Ga naar margenoot170
En 't Jeugdig hert van nu verheugt sijn/Ga naar margenoot171
In blijdschap die voor eeuwig duyrt.
| |
XLIV.Lust ymand draf/ en slavernye/Ga naar margenoot173
Dat hy vry om de wereld ding'/Ga naar margenoot174
175[regelnummer]
En ly dat ick de leckernye'Ga naar margenoot175
Van 't jeugdig leve pluck; en singGa naar margenoot176
| |
[pagina 230]
| |
XLV.Doet ymand sorg of jaren beven/
Verteert hem commer of verdriet:
(Hoe wonder wel lust my het leven)
180[regelnummer]
Ick weet van sorg of commer niet.
| |
XLVI.Mijn jeugdig hert wil aan geen banden/
Het schrickt voor commer en voor pijn;
Dus geev ick dat in Jesus handen/
Daar 't altijd vry en bly sal sijn.Ga naar margenoot184
25. Ougstmaand 1661.Ga naar margenoot+
Het jonge en onbecommert leven. Vreugdevol lied over het liefhebben van Jezus. In dit omvangrijke lied van 46 strofen stelt de dichter aan de orde dat jonge mensen de ware vrijheid kunnen vinden in het dienen van Jezus. De wereld met al de begeerlijkheden die erin te vinden zijn, leiden slechts tot slavernij. De eerste twee strofen geven een positieve karakteristiek van een zorgeloze jeugd in christelijke geest. Samen met de laatste strofen, die identiek zijn, vormen ze een kernachtige weergave van het thema, dat door het circulaire karakter van het lied extra sterk overkomt. De ik-figuur die in dit gedicht het woord voert, is een jong meisje (r. 13-24 en 101-104). In deze tekst stelt L. tal van zaken aan de orde die een belemmering voor het ware christelijke leven kunnen vormen: kleding, hartstochten, ijdele gedachten, liederen, boeken, enz. Het gedicht toont daarmee wat ascetische trekjes die kenmerkend zijn voor L. De ascese van de dichter komt voort uit zijn behoefte aan zuiverheid; ze is positief gericht op de reine liefde tot Jezus als Bruidegom (Trimp (1), 112-114). Een positieve toon van vreugde beheerst het gehele gedicht. De vele dubbelrijmen wijzen op huygensiaanse inspiratie. Deze tekst is voor velen illustratief voor L.'s dichterschap, gezien de opname ervan in verschillende bloemlezingen. Geerten Gossaert nam drie strofen ervan op in zijn gedicht In meretricem nimis immaturam, vgl. Buijnsters, 67.
Lit.: Bronsveld, 29-31 (T, 13 str.); Van Es, 353; Buijnsters, 67-74 (T); Heeroma II, 87-89 (T, 16 str.); Onstenk (1), 212, 218; Trimp (2), 507; Trimp (1), 114, 116; Zwaan, 85-87; Trimp (3), 30, 168; Gorter (1), 164; Gerretson, 534; De Vrijer (2), 163, 164 (T, 6 str.); Beversluis, 12-13 (T, 12 str.), Knuvelder II, (1948), 216, (2e dr. 1958), 325, (5e dr. 1971), 435; Graafland (1), 130-131; Graafland (3), 307-312 (T); Uit Sions zalen, 166-167; Stronks (2), 112. |
|