Uyt-spanningen
(2005)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 219]
| |
49
| |
II.15[regelnummer]
O glansch! O glansch! Den aarden onsigtbaar/Ga naar margenoot15
Den Geesten Hemel-claar/ Is Jesus gansch:Ga naar margenoot16
Hoe hoog! hoe hell! hoe schoon!Ga naar margenoot17
Is 's Hemels diere Soon!Ga naar margenoot18
Den straal/ den straal Van dat oneyndig LigtGa naar margenoot19
20[regelnummer]
Verheldert ons gesigt; En sonder paalGa naar margenoot20
Is hoog/ Is hell/ is schoon
Maria's eygen soon.
De Sonne-crans So herelijck niet en rijst;Ga naar margenoot23
Geen schone Sterre-lijst/Ga naar margenoot24
25[regelnummer]
Geen luyster/ diemen prijstGa naar margenoot25
In Gangis stenen; rijst Tot desen glansch:Ga naar margenoot26
Soo hoog/ Soo hell/ Soo schoon/
Is Gods verheve Soon.
| |
[pagina 220]
| |
[pagina 221]
| |
III.Liefelijck liefelijck Is Hy die watter leeftGa naar margenoot29
30[regelnummer]
De liefelijckheden geeft; En vriendelijck
Vol vreugd/ Vol lust/ Vol goedGa naar margenoot31
Is Jesus oversoet.
Verstickt verstickt Sy 't hert in sonde-schuld/Ga naar margenoot33-34
En vrees van ongeduld; 'T is haast verquicktGa naar margenoot33-34Ga naar margenoot34
35[regelnummer]
In Vreugt/ In lust/ In goed/
Van Jesus oversoet.
Toon Schepsels all Wat u den Hemel liet/Ga naar margenoot37-38
En wat bevallijck hiet/Ga naar margenoot37-38
Mensch/ Ligt/ Beemd/ frissche vlied/Ga naar margenoot39
40[regelnummer]
By Jesus is het niet: So lief-getalGa naar margenoot40
In vreugd/ In lust/ In goed/
Is Jesus over-soet.
| |
IV.Eeuwig Heyl! eeuwig Heyl! Riep sig den Hemel moe/Ga naar margenoot43
Want d' aarde treedt nu toe Ten Hemel steyl;Ga naar margenoot44
45[regelnummer]
Gods gunst/ Gods hulp/ Gods BeeldGa naar margenoot45
Ons Jesus mede-deelt.
Wis het is/ wis het is Vergeefs ons siel genaacktGa naar margenoot47
O Vyand! dus geraackt Uw toeleg mis;Ga naar margenoot48
Gods gunst/ Gods hulp/ Gods Beeld
50[regelnummer]
Gods Soon ons mede-deelt.
Het vlammig sweerd Van Edens Engel wijckt;Ga naar margenoot51
De lose slang beswijckt;Ga naar margenoot52
Het siel-fenijn gelijcktGa naar margenoot53-54
Wel medicijn; en 't wijckt Nu al wat deert:Ga naar margenoot53-54Ga naar margenoot54
55[regelnummer]
Gods gunst/ Gods heyl/ Gods Beeld
Gods eygen Sone deelt.
| |
V.Eenig All! Eenig All! Dat ons allene voegt/Ga naar margenoot57
Dat ons alleen genoegt: Want in dit dalGa naar margenoot58
Ons lot/ Ons loon/ Ons leenGa naar margenoot59
60[regelnummer]
Is Jesus ons alleen.
Vlugge sin! vlugge sin! Dien altijd ongerustGa naar margenoot61Ga naar margenoot61-62
Iets ongenoten lust: Hier stut uw min;Ga naar margenoot61-62Ga naar margenoot62
Ons roem/ Ons rots/ Ons rust
Is Jesus onse lust.Ga naar margenoot64
| |
[pagina 222]
| |
65[regelnummer]
Trots' in dit dal Op 's menschen vriendlijckheyd;Ga naar margenoot65
Der lusten soeticheyd
Der schatten weerdicheyd;Ga naar margenoot67
Der Staaten Heerlijckheyd: Wy tarten 't al.Ga naar margenoot68
Ons Lust/ Ons Goud/ Ons Croon
70[regelnummer]
Is Gods verheve Soon.Ga naar margenoot70
18. Ougstm. 1661.Ga naar margenoot+
Jesus loff. Ode op Jezus Christus. De titel Jesus loff geeft meteen al aan, dat de dichter in deze tekst een van zijn geliefde thema's aan de orde stelt. L. bezingt de loffelijke eigenschappen van Jezus vanuit het oogpunt van een persoon die met een geestelijk onderscheidingsvermogen verder heeft leren zien dan alles wat op aarde schoon genoemd wordt (r. 1 en 2). De uitroepen aan het begin van de strofen geven aan waarin de waarde van Jezus voor de gelovige bestaat. Zoals dat ook in andere gedichten het geval is, gaat het beschrijven van Jezus' schoonheid gepaard met het maken van een tegenstelling tussen het aardse, dat een christen geen voldoening kan geven, en het hemelse, waarin hij de ware vreugde vindt. Toch sluit de dichter de ogen niet voor de relatie die bestaat tussen Christus' verlossingswerk en de positie van de gelovigen hier op aarde. In wezen leven zij hier reeds in vrijheid en heeft de duivel geen macht meer over hen (str. IV). In aansluiting bij de gehanteerde melodie heeft de dichter bijzondere aandacht besteed aan de vormgeving van deze tekst. Er is sprake van een barokke rijkdom van rijmverschijnselen en woordherhalingen en de strofen zijn tot in details toe identiek van opbouw. Zo beginnen ze alle met een dubbele uitroep (exclamatio) die het thema van de strofe weergeeft. Vervolgens heeft de dichter in de regels 1-2 en 5-6 van elke strofe een kunstig gekruist rijm verwerkt, dat samen met de veel voorkomende enjambementen een stuwend karakter aan de regels geeft. Verder is het opvallend, dat in elke strofe de regels 3, 7 en 13 een opsomming (enumeratio) vertonen en dat er in elke vijfde regel sprake is van een letterlijke herhaling (repetitio). Tenslotte zijn alle strofen opgebouwd vanuit een inhoudelijke tegenstelling (antithese). In het eerste gedeelte wordt Jezus' lof bezongen en in het tweede gedeelte wordt gesteld, dat alles wat tot de aarde of tot de duivel behoort, het in vergelijking hiermee moet verliezen.
Lit.: Trimp (1), 82, 83. |
|