Uyt-spanningen
(2005)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 214]
| |
48
| |
II.Ick sag den pragt van 's wereltsch luyster/
En doorgesien riep; Niet dan duysterGa naar margenoot8
Is dese stal-kaars in mijn oog:Ga naar margenoot9
10[regelnummer]
Want siet/ een bloem (hoe ligt vertreden)Ga naar margenoot10
Seyd/ siet O! mensch uw ydelhedenGa naar margenoot11-12
In beter glans dien ick u toog?Ga naar margenoot11-12
| |
III.Thans jaagde my de lust na liedenGa naar margenoot13-14
My onderdanig te gebieden;Ga naar margenoot13-14
15[regelnummer]
En laas! het was maar slaverny:
Want woud ick mijn gewiss bewaren/Ga naar margenoot16
Het mijne moest ick laten varen/Ga naar margenoot17
Op dat het volck behouden sy.Ga naar margenoot18
| |
IV.Doe seyd' ick Grote schatten sullen
20[regelnummer]
Mijn holle lusten vrugtbaar vullen:Ga naar margenoot20
Maar vond/ dat 't Goed als Ebb en Vloed/Ga naar margenoot21-23
Als holle/ ronde/ losse bollen/Ga naar margenoot21-23
Nau comt of gaat weer henen rollen/Ga naar margenoot21-23
En 't herte ledig hygen doet.Ga naar margenoot24
| |
[pagina 215]
| |
[pagina 216]
| |
V.25[regelnummer]
In lust verdrong het vleesch de RedenGa naar margenoot25
Tot overdaad, en leckerheden/
En tot; mijn siel! en noemtse niet:Ga naar margenoot27
Al lusten/ die my niet verschenenGa naar margenoot28-30
Of als een blixsem-straal verdwenen/Ga naar margenoot28-30
30[regelnummer]
Of als een spoel door 't webbe schiet.Ga naar margenoot28-30Ga naar margenoot30
| |
VI.Dus sag den Hemel 't herte slaven/Ga naar margenoot31
En togtig na sijn lusten dravenGa naar margenoot32
Al hygend naar een ydel Niet:Ga naar margenoot33
En yvrend in Barmherticheden
35[regelnummer]
Riep/ laat o! Mensch uw ydelheden/
En siet wat u mijn goetheyd biedt!
| |
VII.Mijn Soon mijn dierbaar pand u gevenGa naar margenoot37
Sal ick/ en in hem 't salig leven/Ga naar margenoot38
Uw Vol-op/ uw Genoegsaamheyd!Ga naar margenoot39
40[regelnummer]
Ick weet uw lusten sullen rusten/
En blijven nog uw lusten lusten/Ga naar margenoot41
't Sal sijn in dese Salicheyd.
| |
VIII.Mijn toorn die in u op can drogen/
Wat Schepselen tot rust vermogen/Ga naar margenoot44
45[regelnummer]
Hoe brandend heet/ Hy sincken doet:Ga naar margenoot45
Hy bied u schatten/ Heerschappyen/
En Wijn/ en Merg/ en leckernyen/Ga naar margenoot47
En sett uw siel in Minne-gloed.
| |
IX.Want die sal in u wonen/ leven/
50[regelnummer]
En in uw siel een straale geven
Van mijn Ligt en Al-weerdicheyd:
En gy sult/ wat gy hier verkiesenGa naar margenoot52-53
Cont/ en u selven oock verliesenGa naar margenoot52-53
Om mijnn' te sijn in Eeuwicheyd.Ga naar margenoot54
| |
[pagina 217]
| |
X.55[regelnummer]
Mijn siel! waarom dan dus amegtigGa naar margenoot55-56
Gejaagt/ dat u ontworstelt plegtig/Ga naar margenoot55-56Ga naar margenoot56
En als gy 't crijgt u niet versaadt?Ga naar margenoot57
En waarom niet in ernst getreden
Ten Bron van Algenoegsaamheden,Ga naar margenoot59
60[regelnummer]
Daar uw vernoeging eewig staat?Ga naar margenoot60
| |
XI.Gelijck een Maagt gering in duyster/Ga naar margenoot61-72
Door trouw gesogt ten hoogen luyster/Ga naar margenoot61-72
Sig buygt/ en blijft in 't weygren niet:Ga naar margenoot61-72
Maar laat haar Staat en Goed en Vrinden/Ga naar margenoot61-72Ga naar margenoot64
65[regelnummer]
Om dat sy beter hoopt te vindenGa naar margenoot61-72
In hem die haar Sijn trouwe bied;Ga naar margenoot61-72Ga naar margenoot66
| |
XII.So wil/ en sal ick oock mijn sieleGa naar margenoot61-72
Voor Hem/ my buygend/ neer doen knielen;Ga naar margenoot61-72
En seggen/ Sie my daar, mijn Heer!Ga naar margenoot61-72
70[regelnummer]
Om u wil ick het alles derven/Ga naar margenoot61-72Ga naar margenoot70
Want in u vind ick duysent wervenGa naar margenoot61-72Ga naar margenoot71
Vriend/ gunst/ lust/ schatten/ rust/ en eer.Ga naar margenoot61-72
| |
XIII.Als 't Mergen-ligt/ met gulde stralenGa naar margenoot73
De bergen over ligt de dalen/Ga naar margenoot74
75[regelnummer]
So schijnt sijn gunst in 't duyster hert:Ga naar margenoot75
Ick sal dat Huwlijck sonderlingenGa naar margenoot76
Een Bruylofs-lied ter eeren singen/
Als 't aan my meer bevestigt werd.Ga naar margenoot78
19. Sprockelmaant 1660.Ga naar margenoot+ | |
[pagina 218]
| |
Lusten-rust ydelijck gesogt, en vrugtbaarlijck gevonden. Een van de liederen waarin L. de ascese en de verhouding tussen lichamelijke en geestelijke begeerte aan de orde stelt. De in de eerste strofe geponeerde stelling dat het najagen van allerlei begeerten niet bevredigt, wordt in de strofen II-IV geadstrueerd aan de hand van achtereenvolgens wereldse glorie, macht, bezit en lichamelijke bevrediging. Alleen in Christus is bevrediging te vinden (str. VII-X). De gelovige moet dan ook, evenals een meisje dat boven haar stand ten huwelijk gevraagd wordt, zijn afkomst (aardsgezindheid) verlaten om tot hoger heerlijkheid te komen (str. XI-XII). Het gedicht eindigt met een doxologie op het huwelijk tussen Christus en de gelovige. Lusten-rust vertoont verwantschap met andere teksten van L. waarin ascese in combinatie met kuise, geestelijke liefde het motief vormt. Vooral is er parallellie naar inhoud en vorm met tekst 44, Jesus Min, of ware Kuysheyd. Volgens Trimp is er ook overeenkomst met de teksten 10, 50 en 53, waarin ook sprake is van ‘sublimering van onderdrukte erotiek tot Jezus-minne’ (Trimp (1), 114). Trimp past dit type gedichten toe op L.'s persoonlijke leven, de problematiek van het vrijwillig ongetrouwd zijn, tot hij omstreeks 1659 - getuige de gedichten over het Hooglied uit die tijd - rust vond in Christus' liefde. Bij tekst 10, Begeerlijckheyd des vleesch is erop gewezen dat deze interpretatie gevaarlijk is: zij miskent de mogelijkheid dat de dichter op objectieve wijze over deze zaken kan schrijven. De ondertitel van Lusten-rust zou echter kunnen duiden op een doorleefde problematiek van L. zelf. Het is aannemelijk dat Ydelijck gesogt, en vrugtbaarlijck gevonden slaat op een ervaring van de dichter en niet op de opbouw van het gedicht als zodanig, waarop deze ondertitel overigens ook van toepassing is. De datering februari 1660 versterkt deze gedachte. Het gedicht is een goede illustratie van de uitspraak van Trimp: ‘Bij mijn weten heeft geen ander Nederlands dichter zo sterk het verband gelegd tussen de reine, geestelijke liefde tot de Hemelse Bruidegom en de ware kuisheid’ (Trimp (3), 96).
Lit.: Trimp (1), 96, 101-103, 108, 113, 114; Trimp (3), 25, 93 e.v.; Stronks (2), 111. |
|