Uyt-spanningen
(2005)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 149]
| |
Volgen eenige AandagtenGa naar margenoot+
| |
II.'s Hemels Geest te dieren pandGa naar margenoot7
's Hemels Geest en kent geen band.
Hoor des Heren LievelingenGa naar margenoot9
10[regelnummer]
Paulus en sijn Met-geselGa naar margenoot10
In de wreede Boeyen singen:
's Hemels Geest en kent geen quel.Ga naar margenoot12
| |
III.Israël in Babels dwangGa naar margenoot13-18
Weygerde ('t is waar) den sang:Ga naar margenoot13-18
15[regelnummer]
Want men vergde 't Heylig singenGa naar margenoot13-18
Onder 't Goddeloos gejuyg;Ga naar margenoot13-18
Dies sy liever treurig hingenGa naar margenoot13-18
Aan de wilgen 't Vreugde-tuyg.Ga naar margenoot13-18Ga naar margenoot18
| |
[pagina 150]
| |
IV.Maar en is niet 's Hemels OogGa naar margenoot19
20[regelnummer]
Off wy laag sijn/ even hoog?Ga naar margenoot20
Sitten wy in treurig duyster/
Nog behoudt dat eeuwig Ligt
Al sijn glansch/ end al sijn luyster/
Weerdig al ons Loff en digt.Ga naar margenoot24
| |
V.25[regelnummer]
Wis den Hemel is het all-Ga naar margenoot25-26
Weerdig/ en wy niet met al.Ga naar margenoot25-26Ga naar margenoot26
Mag die maar in Glory blincken
Doe Hy dan vry dat Hy doet/Ga naar margenoot28
Of wy drijven/ of wy sincken
30[regelnummer]
Wat Hy doet is even goed.
| |
[pagina 151]
| |
VI.Wy sijn niet dan voor den Heer/Ga naar margenoot31
En ons Heyl is in sijn Eer;
En sijn eer in al sijn wercken:Ga naar margenoot33
Als Hy ons dan sincken doet/
35[regelnummer]
Kunnen wy sijn lof maar stercken;Ga naar margenoot35
Wat Hy doet is even goed.
| |
VII.Wijsheyd sonder eynd' of paalGa naar margenoot37
Sijn sijn wegen altemaal:
Sijn sy suerheyd/ sijnse soetheyd/
40[regelnummer]
Laat ons altijd swijgen stil/
Want de wesentlijcke GoedheydGa naar margenoot41
Maackt het goed met dat Sy 't wil.Ga naar margenoot42
| |
VIII.Quaad! segt somtijds ons gevoel/
End' ons wijsheyd mist haar doel:
45[regelnummer]
Maar soo wy de reden sagen
Waarom dus den Hemel koos/Ga naar margenoot46
Bleeck ons wijsheyd was te traag/ enGa naar margenoot47
All' ons sinnen sinneloos.Ga naar margenoot48
| |
IX.Vaack wy meenen 's Heren Eer
50[regelnummer]
Was op and're wijs veel meer
Dan op dese/ te verbreyden:
En wy feylen in den vond/Ga naar margenoot52
Om dat anders als wy seyden
In sijn Raad geschreven stond.Ga naar margenoot54
| |
X.55[regelnummer]
Ondoorgrondelijcken Raad!
Daar maar enckel wijsheyd staat.
On-naspeurelijcke Vonden!Ga naar margenoot57
On-berispelijck Besluyt!
On-bereyckelijcke Gronden!Ga naar margenoot59
60[regelnummer]
On-uyt-sprekelijck Beduyd!Ga naar margenoot60
| |
[pagina 152]
| |
XI.
Raad, waar door den Hemel staat
En der Aarden wigt/ en maat
Over-cundig uyt-gevondenGa naar margenoot63
Over-constig is gestelt/Ga naar margenoot64
65[regelnummer]
En verordent sijn de stonden/Ga naar margenoot65
En de Sterren all' getelt.Ga naar margenoot66
| |
XII.
Raad, waar na den Hemel sweeft/Ga naar margenoot67
En sig voegt wat is/ of leeft:
Die de raderen en sneckenGa naar margenoot69
70[regelnummer]
Van dit magtig uyr-werck drijft:
En besorgt dat geen gebreck enGa naar margenoot71
Sy/ of yets te rugge blijft.Ga naar margenoot72
| |
XIII.
Raad, ons Min soo weerdig wisGa naar margenoot73-74
Als de Goedheyd selver is.Ga naar margenoot73-74
75[regelnummer]
Wie soud' oyd om eygen voordeel
Wenschen dat dien Keten brack?
Of dat schatten in sijn oordeelGa naar margenoot77
Ligter dan sijn ongemack?Ga naar margenoot78
| |
XIV.Nutter ging dit gantsche Rond/Ga naar margenoot79
80[regelnummer]
Dan een myt daar van/ te grond.Ga naar margenoot80
Daar (dunckt my) verliest sig alleGa naar margenoot81
Vryheyd/ Vrienden/ Rijckdom/ staat;Ga naar margenoot82
Laat het sincken/ laat het valle'
Als maar desen Raad bestaat.Ga naar margenoot84
| |
XV.85[regelnummer]
Soet geselschap! buygt uw knien/
Dat den Hemel 't ons doe sien/
En ons wille doe verdrincken;Ga naar margenoot87
Tot wy met verwondering
In dien Ocean versincken/Ga naar margenoot89
90[regelnummer]
En vergeten alle ding.
Op 't Fort Nieuw Rees 28. in wintermaand 1673.Ga naar margenoot+ | |
[pagina 153]
| |
I. Hert-sterckte in Jehova. Het eerste der ‘Reescher liederen’, vervaardigd tijdens de ballingschap (ostagie), die L. samen met dertien aanzienlijke Utrechters moest ondergaan in fort Rees in het land van Kleef. Uitgangspunt is 1 Samuel 30:6, ‘En David werd zeer bange, want het volk sprak van hem te stenigen; want de zielen van het ganse volk waren verbitterd, een iegelijk over zijn zonen en over zijn dochters; doch David sterkte zich in den HEERE zijn God.’ De dichter richt zich tot de Utrechtse intimi, de kring der vromen, die elkaar met woord en lied stichtten. Dat zingen doe ik (zie maar dit lied) in gevangenschap ook, aldus L.; en dat brengt hem tot het grondthema: God is in Zijn heerlijkheid en wijsheid te allen tijde onze lof waard, wat Hij ons ook doet overkomen. Hoe zouden wij het beter weten dan de Eeuwige, Die naar Zijn ondoorgrondelijk besluit de kosmos geschapen heeft en in stand houdt? Zo is het lied een lofzang op de raad van God, Die niet zonder diepe zin tweemaal de Goedheid Zelf wordt genoemd. De gelovige past derhalve onder alle omstandigheden enkel onvoorwaardelijke overgave en aanbidding.
Lit.: Bronsveld, Inl. XIX-XX; Knappert, 277; Buijnsters, 46-49; Proost, 42-43, 57-58, 103-104; Trimp (1), 12, 111-112; Trimp (2), 127; Ros (2), 25-30, 53-56 (T); Zwaan, 79-81; Langen, 241-342; Van Es, 346; Onstenk (1), 216; Gorter I, 147-149; E. v.d. Hooght, 49; Trimp (3), 127; De Vrijer (2), 153-154 (T, 7 str.); De Beaufort, 138; Schortinghuis-De Vrijer (1) II, 117-118, 121, 128; De Vrijer (1), 54, 125, 134, 139, 153; IJzerworst, 4-9 (T); Evangelische Gezangen, nr. 21; Christelijke gezangen II, nr. 16; Christelijke liederen II, nr. 7; Uit Sions zalen, 176-177 (T, 4 str.); Ypma, 43 (str. 15); Stronks (2), 109; Van Strien/Stronks, 204-206; Post, 22-23 (9 str.). |
|