Uyt-spanningen
(2005)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 142]
| |
32
| |
II.Siet/ Vader/ of mijn oogen aanGa naar margenoot9-11
10[regelnummer]
Het hoge slaan/Ga naar margenoot9-11
En hoge staan?Ga naar margenoot9-11
Siet my gebogen gaan.
Mijn hert/ mijn cleyn begrip/
Mijn oordeel is een stip/
15[regelnummer]
Ten comt aan't grondelose niet/Ga naar margenoot15-16
Dat het niet door en siet.Ga naar margenoot15-16
| |
III.Als ick u my genegen sie/
Uw wegen sie/
Verlegen bieGa naar margenoot19
20[regelnummer]
Ick u mijn dienst. En wie
Wie ben ick worm/ of maadGa naar margenoot21
(Seg ick) die uwen raadGa naar margenoot22
't Geheym van uw gena-verbond
Soud peylen tot den grond?
| |
[pagina 143]
| |
[pagina 144]
| |
IV.25[regelnummer]
Heb ick my niet in billijckheydGa naar margenoot25
Gewillicheyd/
En stilligheyd
Ootmoedig neergeleydt?
So nedrig als een kind/
30[regelnummer]
So nedrig als een kind
Dat sig ten vollen vergenoegt
Als 't maar de Moeder mint.Ga naar margenoot32
| |
V.Een kindje dat maar suygen kan/Ga naar margenoot33
En buygen can/Ga naar margenoot34
35[regelnummer]
En tuygen vanGa naar margenoot35
Sijn onlust met een traan:
En treckt men 't van de borst/
En treckt men 't van de borst
't Mag schreyen om des moeders raad/Ga naar margenoot39
40[regelnummer]
Maar noyt het twisten dorst.Ga naar margenoot40
| |
VI.So my Heer uw genade-stroom
Te stade coom;Ga naar margenoot42-44
Of spade coom;Ga naar margenoot42-44
Of sig van my vertreckt:Ga naar margenoot42-44
45[regelnummer]
O! droevigen vertreck!Ga naar margenoot45
O! droevigen vertreck!
Nog sal mijn siele swijgen stilGa naar margenoot47
Om dat het Vader wil.Ga naar margenoot48
| |
VII.O! Sienders/ Priesters/ Koningen!Ga naar margenoot49
50[regelnummer]
Die woningen/Ga naar margenoot50
En kroningenGa naar margenoot51
Hebt van Israels Heer.
Wagt verder op sijn gunst/
Wagt verder op sijn gunst
55[regelnummer]
Want is sijn goedheyd grondeloos/Ga naar margenoot55
So is sy eyndeloos.Ga naar margenoot56
| |
[pagina 145]
| |
Den nedrigen christen. Uitbreiding van Psalm 131, mogelijk de neerslag van een preek. Ook psalmen in de ‘omgeving’ (132-135, 139) lijken materiaal te leveren. Trouw aan de grondgedachten van de oudtestamentische psalm, maakt L. er een uiterst persoonlijk nieuwtestamentisch lied van op het thema van de algehele zelfverloochening. De titel duidt erop, dat de dichter echter niet maar een verslag van zijn eigen geestelijke ervaringen bedoelt te geven; in de psalm heeft hij de formulering van een geloofsnorm onderkend. Uit de strofevorm blijkt een grote technische vaardigheid; vgl. bijvoorbeeld het opmerkelijke rijm in de eerste drie regels der strofen: slagrijm (aaa) in combinatie met dubbelrijm. Het rijmschema wordt in de verschillende strofen in vrije variatie toegepast. Het bij uitstek lyrische lied werd al in de 19de eeuw als ‘een juweeltjen’ beschouwd (Bronsveld, Inl. XVII) en komt in veel bloemlezingen voor. Het dichterlijk niveau springt bij een vergelijking met Willem Sluiters bewerking van dezelfde psalm te meer in het oog.
Lit.: Van Andel, 33-34; Blokland, 83; Buijnsters, 43-45; Van Es, 351; Onstenk (1), 218; Proost, 106-107; Trimp (3), 128-129; Zwaan, 78-79; Bronsveld, Inl. XVII, 15-18 (T); Gorter I, 150-152; Kalff IV, 472; Heeroma II, 87-88; Komrij, 390-392 (T); De Vrijer (2), 149-151 (T); Beversluis, 9 (T, 4 str.); Graafland (3), 306-307 (T); Ypma, 43 (str. 4); Bregman, 35-36. |
|