Uyt-spanningen
(2005)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 138]
| |
31
| |
II.Wy/ nog strax so diep gesegen/Ga naar margenoot7-18Ga naar margenoot7
Nu gestegenGa naar margenoot7-18
Tot den top van Vryicheyd/Ga naar margenoot7-18
10[regelnummer]
Als de weldaad sonne-claar was/Ga naar margenoot7-18Ga naar margenoot10
Of het waar wasGa naar margenoot7-18Ga naar margenoot11-12
Twijfelden van Vrolijckheyd.Ga naar margenoot7-18Ga naar margenoot11-12
| |
III.Waren als die 's nagts haar sorgenGa naar margenoot7-18Ga naar margenoot13
Tot den morgenGa naar margenoot7-18
15[regelnummer]
Wiss'len in een ydel beeld/Ga naar margenoot7-18Ga naar margenoot15
Dat haar dromend vrolijck levenGa naar margenoot7-18Ga naar margenoot16
Doet/ en evenGa naar margenoot7-18Ga naar margenoot17-18
Met den slaap is uyt-gespeelt.Ga naar margenoot7-18Ga naar margenoot17-18
| |
IV.20[regelnummer]
Nu gedompeltGa naar margenoot19-30Ga naar margenoot19-21
Raackten in die Zee d'ontsprongenGa naar margenoot19-30Ga naar margenoot22
Mond en tongenGa naar margenoot19-30
Met het driftig herte t'seyl.Ga naar margenoot19-30Ga naar margenoot24
| |
[pagina 139]
| |
V.25[regelnummer]
Mond en tongen boven matenGa naar margenoot19-30
Wtgelaten/Ga naar margenoot19-30
Lachten in des Vyands deer:Ga naar margenoot19-30Ga naar margenoot27
Mond en tongen lof-gesprongenGa naar margenoot19-30
Vrolijck songen/Ga naar margenoot19-30
30[regelnummer]
Songen aan Jehovah d'eer.Ga naar margenoot19-30
| |
VI.Heyd'nen/ die ons Godt wel noemen/Ga naar margenoot31-42Ga naar margenoot31
Maar sig roemenGa naar margenoot31-42Ga naar margenoot32-33
Als sy dus Jehovah sagenGa naar margenoot31-42Ga naar margenoot34
35[regelnummer]
Sijn Volck dragen/Ga naar margenoot31-42
Riepen/ schreeuwden all' bevreest/Ga naar margenoot31-42
| |
VII.Nu sien wy Jehova's wonder/Ga naar margenoot31-42Ga naar margenoot37-42
Die den donderGa naar margenoot31-42Ga naar margenoot37-42
40[regelnummer]
Onbegrijpelijcke dadenGa naar margenoot31-42Ga naar margenoot37-42
| |
[pagina 140]
| |
VIII.Onbegrijpelijcke dadenGa naar margenoot43-54
Vol genadenGa naar margenoot43-54
45[regelnummer]
Waarlijck ons Jehovah doet!Ga naar margenoot43-54Ga naar margenoot45
Sulx den vyand/ die soo trots scheen/Ga naar margenoot43-54Ga naar margenoot46
Onsen Rots-steenGa naar margenoot43-54
Self verbaast erkennen moet.Ga naar margenoot43-54Ga naar margenoot48
| |
IX.Dog den kern van al die soetheyd/Ga naar margenoot43-54
50[regelnummer]
's Heren GoedheydGa naar margenoot43-54
Sien sy niet/ maar voelen wy:Ga naar margenoot43-54Ga naar margenoot51
Dies wy met verwonderingenGa naar margenoot43-54Ga naar margenoot52
Juychend singenGa naar margenoot43-54Ga naar margenoot53
Boven haar verwagting bly/Ga naar margenoot43-54Ga naar margenoot54
| |
X.55[regelnummer]
O Jehovah! 't herte danckbaarGa naar margenoot55-66
Tot u gangbaarGa naar margenoot55-66Ga naar margenoot56
Heffen wy in nieuw versoeck;Ga naar margenoot55-66
En uw gunsten versch bewesen/Ga naar margenoot55-66
Doen ons lesenGa naar margenoot55-66
60[regelnummer]
Groter in 't Genaden-boeck.Ga naar margenoot55-66Ga naar margenoot60
| |
XI.O Jehovah doet uw dadenGa naar margenoot55-66
Op die padenGa naar margenoot55-66Ga naar margenoot62
Tot ons volle vryheyd gaan:Ga naar margenoot55-66Ga naar margenoot63
En/ als stromen op de cruydenGa naar margenoot55-66
65[regelnummer]
Van het Suyden/Ga naar margenoot55-66
Sal dat onsen dorst verslaan.Ga naar margenoot55-66Ga naar margenoot66
| |
XII.'t Sal so sijn! en al ons schreyenGa naar margenoot67-72Ga naar margenoot67
Haast in reyenGa naar margenoot67-72Ga naar margenoot68
Pijneloos verwisselt staan:Ga naar margenoot67-72
70[regelnummer]
Even als die droevig sayen/Ga naar margenoot67-72
Als sy mayenGa naar margenoot67-72
Met gejuych ten oogsten gaan.Ga naar margenoot67-72
| |
[pagina 141]
| |
XIII.Ah! hoe wert het saat met clagenGa naar margenoot73-78Ga naar margenoot73
Heen-gedragen!Ga naar margenoot73-78
75[regelnummer]
Ah! hoe weentmen om de schaGa naar margenoot73-78Ga naar margenoot75
Van het cost'lijck graan in d'aarde/Ga naar margenoot73-78Ga naar margenoot76
Eer de waardeGa naar margenoot73-78Ga naar margenoot77-78
Coren-scheut den grond ontgaat.Ga naar margenoot73-78Ga naar margenoot77-78
| |
XIV.Maar voor seker volgt het galmenGa naar margenoot79-84
80[regelnummer]
Op de halmen:Ga naar margenoot79-84
En die sayde treurig stom/Ga naar margenoot79-84Ga naar margenoot81
Comt in 't oogsten (verr' van clagen)Ga naar margenoot79-84
Schoven dragenGa naar margenoot79-84
Comt al juychend wederom.Ga naar margenoot79-84
8. Lentemaant 1665.Ga naar margenoot+
Den 126. Psalm uytgebreydet. Vrije, uitbreidende bewerking van een psalm die handelt over de bevrijding van Gods volk uit de Babylonische ballingschap en waarin wordt gesmeekt om de voltooiing van die verlossing. L. volgt de lijn van de psalm op de voet, maar maakt nu en dan een door hem herkende samenhang expliciet, zoals d.m.v. strofe X, die de sprong van gejuich naar gebed (Ps. 126:3-4) verduidelijkt. Er is ook een element van ‘bevindelijkheid’ ingeweven, zie strofe IX. De heidenen blijven bij hun erkenning van Gods daden tegen de buitenkant aankijken; de kern, Gods goedheid, zien ze niet, maar wij ‘voelen’, dat is ‘ervaren’, die wel. Bij de volle vryheyd in r. 63 denkt L. ongetwijfeld aan de volkomen geestelijke vrijheid van de kinderen Gods in nieuwtestamentische zin. Lodensteiniaans klinkt de uitbundige vreugde in de str. IV en V, waar de beeldspraak uitdrukking is van de zelfovergave zonder voorbehoud, die voor de dichter het wezen van het christen zijn uitmaakt. Stilistisch wordt de uitgelatenheid (r. 25-26) verwezenlijkt in de krachtige bewoordingen, bijv. boven maten (r. 25), in de herhaling van de woorden Mond en tongen (r. 23, 25 en 28) en in het extra (binnen-)rijm in r. 28. De strofe nodigt met zijn afwisseling van korte en nog kortere regels (volgens de versificatie van Psalm 38 en 61, een typisch zestiendeeeuwse renaissancistische strofevorm) uit tot de toepassing van veel enjambementen. L. blijkt deze vorm virtuoos te beheersen. Het lied is van woensdag 8 maart 1665 (oude stijl); zie ook de opmerking dienaangaande bij tekst 30.
Lit.: Kalff, IV 471-472; Onstenk (1), 218; Trimp (1), 33-34, 107. |
|