Uyt-spanningen
(2005)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 124]
| |
28
| |
II.5[regelnummer]
Sy dien den Here self ter-slijck-uyt had verheven/Ga naar margenoot5-8Ga naar margenoot5
En op het hooft geset een Koninglijcke croon/Ga naar margenoot5-8
Sijn tegen 's Hemels gonst in wrevel aangedreven/Ga naar margenoot5-8Ga naar margenoot7
En heffen haren haat hunn' heffer tot sijn loon.Ga naar margenoot5-8Ga naar margenoot8
| |
III.De vorsten rotten t'saam/ en al de wijse grysheyd/Ga naar margenoot9-12Ga naar margenoot9
10[regelnummer]
En stuyren met beleyd der Koningen geweld/Ga naar margenoot9-12
't Geen sig des Heren wiss' en onverwinbre wijsheyd/Ga naar margenoot9-12Ga naar margenoot11
En sijns Gesalfdens magt hoogmoedig tegenstelt.Ga naar margenoot9-12
| |
IV.Wat banden (seggen sy) so listelijck door-weven/Ga naar margenoot13-20Ga naar margenoot13
So onverbrekelijck doornayd in 's Hemels raad/Ga naar margenoot13-20Ga naar margenoot14
15[regelnummer]
Van Juda's Koningen so digt in een gedreven/Ga naar margenoot13-20Ga naar margenoot15
Dat haar vernietiging ons reyck te boven gaat?Ga naar margenoot13-20Ga naar margenoot16
| |
V.Wat legt ons aan haar jock/ en slaverny te dragen?Ga naar margenoot13-20Ga naar margenoot17
't Gevreesde nood-lot is der slegten Byte-bau;Ga naar margenoot13-20Ga naar margenoot18
En Juda's Koning mag hen die hem vresen plagen/Ga naar margenoot13-20Ga naar margenoot19
20[regelnummer]
Daar toe sijn wy te trots/ te magtig/ en te gauw.Ga naar margenoot13-20Ga naar margenoot20
| |
[pagina 125]
| |
VI.Die 't sigtbaar Ront gemaakt/ den Hemel heeft verkorenGa naar margenoot21-24Ga naar margenoot21
Ten toon van d'onsigtbare ontsaglijcke heerlijckheyd/Ga naar margenoot21-24Ga naar margenoot22
En met een grijns hun poch/ en pogen can verstoren/Ga naar margenoot21-24Ga naar margenoot23
Sal spotten (agt hys' weerd) met so een onbescheyd.Ga naar margenoot21-24Ga naar margenoot24
| |
VII.25[regelnummer]
En spottend sal Hy/ in een vreselijcken donder/Ga naar margenoot25-28
Sijn lang getergde en opgecropte grimmicheydGa naar margenoot25-28
Wt-laten met een stem van boven/ die hier onderGa naar margenoot25-28Ga naar margenoot27
Van schrik doet smelten d'opgereuyde Menschlijkheyd.Ga naar margenoot25-28Ga naar margenoot28
| |
VIII.En seggen: Aarde! wat is al uw ydel woelen?Ga naar margenoot29-36
30[regelnummer]
Ick/ Ick self aller Heren Here/ Die mijn raadGa naar margenoot29-36
Bestaan/ en d' aarde die doe prijsen of gevoelen/Ga naar margenoot29-36Ga naar margenoot31
By wien den op-hef/ en den val der Princen staat/Ga naar margenoot29-36Ga naar margenoot32
| |
[pagina 126]
| |
IX.Ick selv heb Juda's Vorst tot so een hoogt geheyligt/Ga naar margenoot29-36Ga naar margenoot33
Gaf hem de croon op 't hooft/ den scepter in der hand:Ga naar margenoot29-36
35[regelnummer]
Dies als hy mijnen Berg/ mijn heylig Zyon/ veyligt/Ga naar margenoot29-36Ga naar margenoot35
Bied' ick hem billijck mijn Almagtig onderstand.Ga naar margenoot29-36
| |
X.Ja hoger ick den snaar van dese Godt-spraack treckenGa naar margenoot37-44Ga naar margenoot37
Can/ aardsche Coningen/ en melden u 't besluytGa naar margenoot37-44
Des Hemels/ van sijns volcks behoud: dat wis sig streckenGa naar margenoot37-44Ga naar margenoot39
40[regelnummer]
En onverbrekelijck sal staan eeuw in eeuw uyt.Ga naar margenoot37-44
| |
XI.Dat is het seker Heyl van 's Heren lievelingen/Ga naar margenoot37-44Ga naar margenoot41
(Dien Zyons heyl'gen berg ten heldren voorbeeld streckt)Ga naar margenoot37-44Ga naar margenoot42
Dat's 't Heyl/ door Godes eygen Sone voort-tebringen;Ga naar margenoot37-44
Die Juda's Koning sig hier in ten schaduw weckt.Ga naar margenoot37-44Ga naar margenoot44
| |
XII.45[regelnummer]
Hoor dan O! aarden! Hoor den Hemel cragtig sprekenGa naar margenoot45-48
Tot Juda's Koning (dien gy in my 't voorbeeld) smaadt/Ga naar margenoot45-48Ga naar margenoot46
En leer hoe 't list en magt onmooglijck is te brekenGa naar margenoot45-48Ga naar margenoot47
Het Heyl dat Zyons Berg van my te wagten staat.Ga naar margenoot45-48
| |
XIII.Gy sijt (segt Hy) mijn Soon/ dien ick voor alle tijdenGa naar margenoot49-52Ga naar margenoot49
50[regelnummer]
In 't ondeylbare oneyndig punt van ewicheyd/Ga naar margenoot49-52Ga naar margenoot50
Dat Heden/ dat noyt quam/ noyt gaat/ noyt sal ontglijdenGa naar margenoot49-52Ga naar margenoot51
Gewonnen heb/ en gaf mijn God- en Heerlijck-heyd.Ga naar margenoot49-52Ga naar margenoot52
| |
XIV.Mijn eeuw'ge Soon dien ick uw Vader niets can weygrenGa naar margenoot53-68
(Die al de schuld van Zyons sonden draagt en boet)Ga naar margenoot53-68
55[regelnummer]
Wat is uw wil? doet vry uw eysch seer hoge steygren;Ga naar margenoot53-68Ga naar margenoot55
Niet so groot/ dat my u uw eysch ontseggen doet.Ga naar margenoot53-68Ga naar margenoot56
| |
[pagina 127]
| |
XV.Wilt gy by Zyon 't rijck van al des werelds volcken/Ga naar margenoot53-68
De Heyd'nen/ tot haar heyl/ u maken onderdaan?Ga naar margenoot53-68Ga naar margenoot58
Wilt gy gebieden over al waar sig de wolckenGa naar margenoot53-68
60[regelnummer]
Wt-strecken/ en mijn ligten op- en onder-gaan?Ga naar margenoot53-68Ga naar margenoot60
| |
XVI.Ick geev't u al/ mijn Soon/ besit het nu en erflijck/Ga naar margenoot53-68Ga naar margenoot61
(Want d'eerde is mijn en ick deyl rijeken na mijn raad)Ga naar margenoot53-68Ga naar margenoot62
En of sig mogelijck een mensche broos en sterflijck/Ga naar margenoot53-68Ga naar margenoot63
Een wereldsch Coningje/ by my een mot/ een maad/Ga naar margenoot53-68Ga naar margenoot64
| |
XVII.65[regelnummer]
Onwillig toonde om aan dit rijk sig t' onderwerpen/Ga naar margenoot53-68
En agtede 't een creuck in 's werelds Heerschappy/Ga naar margenoot53-68Ga naar margenoot66
Of staat in Staat; so stel ick u mijn Soon ten scherpenGa naar margenoot53-68Ga naar margenoot67Ga naar margenoot67-68
Dorsch-slee/ tot wraak van mijn veragting/ en van my.Ga naar margenoot53-68Ga naar margenoot67-68
| |
XVIII.Siet daar een Scepter Goud voor d' uwen/ maar van yserGa naar margenoot69-76Ga naar margenoot69
70[regelnummer]
Voor die uw soet gebied/ en sijn heyl daar in wraackt/Ga naar margenoot69-76Ga naar margenoot70
Die hem door scherp gesag van dreygementen/wijserGa naar margenoot69-76
Of ongevoelijck hard/ en sinneloser maackt;Ga naar margenoot69-76Ga naar margenoot72
| |
XIX.(Dat 's doden door een dode en dodelijcke letter)Ga naar margenoot69-76Ga naar margenoot73
En dan den sinnelosen yselijck vermaalt/Ga naar margenoot69-76Ga naar margenoot74
75[regelnummer]
En slaat hem als een lemen vat aan stuck te pletter/Ga naar margenoot69-76
Tot dat hy ('t heyl veragt) in 't ewig onheyl daalt.Ga naar margenoot69-76Ga naar margenoot76
| |
XX.Dat is 't besluyt/ en 't staat op onraackbare gronden:Ga naar margenoot77
Gods raad segt; Gods Soon selfs sal Gods verkoornen hoe'n/Ga naar margenoot78
En sal sijn voorbeeld Judas Koning niet de wondenGa naar margenoot79Ga naar margenoot79-80
80[regelnummer]
Van Zyon helen/ tegen al des werelds woe'n!Ga naar margenoot79-80Ga naar margenoot80
| |
[pagina 128]
| |
XXI.Nu dan/ gy Coningen/ gy Vorsten/ die baldadigGa naar margenoot81-89Ga naar margenoot81
Mijn rijck verwerpt/ en wraackt mijn sagte dienstbaarheyd;Ga naar margenoot81-89Ga naar margenoot82
Gy aardsche Rigters/ dien mijn juck al t'ongenadigGa naar margenoot81-89Ga naar margenoot83
Schijnt/ en my moedig weygert onderdanicheyd.Ga naar margenoot81-89Ga naar margenoot84
| |
XXII.85[regelnummer]
Word wijs! word wijs! en leert van my des Hemels wegenGa naar margenoot81-89
Verstaan/ en onderwerpt u aan mijn sagte tugt;Ga naar margenoot81-89
Den Hemel dog (gy sijt 's gesind/ of ongenegen)Ga naar margenoot81-89Ga naar margenoot87
Gaat na 't besluyt/ en maackt uw weer-stand sonder vrugt:Ga naar margenoot81-89Ga naar margenoot88
| |
XXIII.Ja loont uw tegen-stand met eyndeloos verbrijslen.Ga naar margenoot81-89Ga naar margenoot89
90[regelnummer]
Vreest dan dien Heer/ en werpt u onder Hem en my:Ga naar margenoot90-92Ga naar margenoot90
Helpt my ('t moet dog so sijn) met vreugd ter hoogte vijslen/Ga naar margenoot90-92Ga naar margenoot91
En met vermaken beeft voor 's Hemels heerschappy.Ga naar margenoot90-92Ga naar margenoot92
| |
XXIV.Doet Godes Soon in my eerbiedig huid' en eer aan/Ga naar margenoot93-96Ga naar margenoot93
En hebt in mijn rijck vreed'/ en in Hem ewig heyl:Ga naar margenoot93-96Ga naar margenoot94
95[regelnummer]
Of wagt sijn toorn/ die met een flicker-vlam ter neerslaan/Ga naar margenoot93-96Ga naar margenoot95
En plots verderven sal uw wegen trots en steyl.Ga naar margenoot93-96Ga naar margenoot96
| |
XXV.Wat is het Heil van die dit regt besinnen wenschlijck!Ga naar margenoot97-100Ga naar margenoot97
Die sig in mijn rijck onder 's Heren schad'wen geeft/Ga naar margenoot97-100Ga naar margenoot98
Geniet met my in 's Hemels voorsorg alle menschlijckGa naar margenoot97-100Ga naar margenoot99
100[regelnummer]
Geluck; tot dat hy in Messia salig leeft.Ga naar margenoot97-100Ga naar margenoot100
3. Herfst-maant 1665.Ga naar margenoot+ | |
[pagina 129]
| |
Den tweeden Psalm uytgebreydet. Brede uitwerking in liedvorm van Psalm 2, over de volken en vorsten die opstandig zijn tegen de HEERE en Zijn Gezalfde, met de opmerkelijke profetie over Christus' koningschap. Voor een goed begrip dient men te zien, dat de ‘ik’ van het lied de koning van Juda is (r. 19, 33) als prototype (schaduw, r. 44, voorbeeld, r. 46 en 79) van de Messias, die in r. 46 ook eenmaal Juda's Koning wordt genoemd. God komt Zelf aan het woord, eerst in r. 29-36, dan in een als zeer verheven Godt-spraack geïntroduceerde (vgl. r. 37) passage die betrekking heeft op de komende Christus als de eeuwige Zoon Gods (r. 49-76). Vanaf r. 76 spreekt weer rechtstreeks de koning van het aardse Sion, die in één adem het geluk van zijn vrederijk en het eeuwige heil van Christus' heerschappij vermeldt, vgl. bijv. r. 94 en 99-100. Voor zijn uitbreiding maakt L. gebruik van de kanttekeningen in de Statenvertaling, waarin de berg Sion als de kerk van Christus wordt uitgelegd. Het lied is van zondag 3 september 1665. Trimp (1), 34-35, en (3), 106, wijst erop hoe L. in zijn psalmuitbreiding het actuele conflict met de wereldlijke overheid van Utrecht verwerkt in strofe XVII. Het stond de dichter met name tegen, dat de regenten de kerkelijke macht aan zich trokken en de kerkelijke discipline verhinderden onder het voorwendsel dat de kerkenraad anders ‘een staatje in de staat’ zou vormen (vgl. Trimp (3), 106). We kunnen hier proeven, dat de controverse voor L. heel fundamenteel was: de heerschappij van Christus werd door de politiek der regenten aangetast. In de stijl en in de versvorm weerspiegelt zich die ernst. Bronsveld, Inl. XVIII, en Proost, 107, tonen zich onder de indruk van de ‘verheffing’ in de eerste strofen. L. volgt hier de stijl en de versvorm van twee imposante jeugdverzen van Huygens, beide eveneens het oudtestamentische Sion betreffende, de Proeve op 't beghinn der Klachten Ieremiae en de bewerking van Psalm 79 in De uytlandighe herder (Huygens, I, 262 en 274-276). In de voorstelling van de eerste regels van het gedicht speelt de mythe mee van de Giganten, die in opstand kwamen tegen de goden en bergen opeenstapelden om de Olympus te bereiken, vgl. Ovidius, Metamorphosen I, r. 151-162. Metrum en ritme vertonen een rusteloze stuwing als gevolg van de gebruikte melodie. De hoogtepunten van de melodische zin vallen niet samen met de voor de alexandrijn normale rustpunten in het midden en aan het eind. Daardoor is er veelvuldige verdoezeling of algehele verwaarlozing van de ‘cesuur’ (bijv. in r. 4 en 50) en zijn er krasse enjambementen (bijv. r. 3/4, 37/38, 83/84) en overloop van de ene strofe in de andere (VIII/IX, XVI/XVII, XVIII/XIX, XXII/XXIII).
Lit.: Bronsveld, XVIII; Proost, 107; Trimp (1), 34-35; Trimp (3), 106. |
|