Uyt-spanningen
(2005)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 117]
| |
26
| |
II.5[regelnummer]
't Ootmoedig Lam/ bedrouft/ verstaandeGa naar margenoot5
Des Hoog-moeds dodelijck fenijn;
Set daar een kind van weynig maande/Ga naar margenoot7
En seyd/ dat sal uw Leeraar sijn.Ga naar margenoot8
| |
III.Com by dit lam na wijsheyd speuren/Ga naar margenoot9
10[regelnummer]
En set u aan sijn voetjes neer:
(So lage sijn de saal'ge deurenGa naar margenoot11
Des Hemels/ en die saal'ge leer.)Ga naar margenoot12
| |
IV.Sijn lesse leert u hoge Staten/Ga naar margenoot13
't Gevaarlijck pack van lastige eerGa naar margenoot14
15[regelnummer]
Aan diese wil blymoedig laten/
Een croon versmaat hy voor een peer.Ga naar margenoot16
| |
V.Sijn lesse leert u 't hoofdig woelenGa naar margenoot17
Van hoog of laag/ veragten: want
Hy kent geen hooge of lage stoelen/
20[regelnummer]
Hy kent geen regte of slincker hand.Ga naar margenoot20
| |
VI.Sijn lesse leert u suyver 't oogeGa naar margenoot21
In al uw doen van eygen eer
Te spaanen/ want siet al sijn pooge'Ga naar margenoot23Ga naar margenoot23
Is doen/ en pogen/ en niet meer.Ga naar margenoot24
| |
[pagina 118]
| |
VII.25[regelnummer]
Wilt gy uw hoogmoed sien na 't leven;Ga naar margenoot25
Dat blaasje daar het kind meed speeltGa naar margenoot26-27
Gaat met een spell een prickje geven/Ga naar margenoot26-27Ga naar margenoot27
En siet uw hoogmoed afgebeeld.
| |
VIII.Of siet uyt schelpjes 't wigtje teereGa naar margenoot29
30[regelnummer]
Gecleurde bobbels in de lugtGa naar margenoot30
Uytblasen/ en u spelend leerenGa naar margenoot31
Soo/ soo verdwijnt uw eer ter vlugt.Ga naar margenoot32
| |
IX.Die dese lage schoole laacken/
En agtent kinderlijck: ja sietGa naar margenoot34
35[regelnummer]
Geen kind als dit kind werden/ raackenGa naar margenoot35
In 's Hemelsch Hoge schole niet.
16. Wijnmaand 1659.Ga naar margenoot+ | |
[pagina 119]
| |
Vernederde heuvelen door de nedricheyd. Lied n.a.v. Matth. 18:1-4, ‘Te dierzelver ure kwamen de discipelen tot Jezus, zeggende: Wie is toch de meeste in het Koninkrijk der hemelen? En Jezus een kindeken tot Zich geroepen hebbende, stelde dat in het midden van hen, en zeide: Voorwaar zeg Ik u: Indien gij u niet verandert en wordt gelijk de kinderkens, zo zult gij in het Koninkrijk der hemelen geenszins ingaan. Zo wie dan zichzelven zal vernederen gelijk dit kindeken, deze is de meeste in het Koninkrijk der hemelen’. Na een opvallend abstraherende aanhef, waarin de discipelen getransformeerd zijn tot ‘het hovaardig mensenhart’, voert de dichter ons naar het beeld van het kleine kind als leermeester der nederigheid; een thema dat hem lief is, vgl. tekst 38. De spits van de ‘les’ is op de hoogmoed en de eerzucht gericht. L. neemt de emblematiek van zijn tijd te baat voor de dubbele vanitas-voorstelling van het kind spelend met een (varkens-)blaas (str. VII) en het bellenblazende kind (str. VIII), beide in de beeldende kunst van de 17de eeuw zeer populair, vgl. bijv. De Jongh (1), 80-89 en De Jongh (2), 44-47, 100-103, 116-119 en 236-239. De essentie van Christus' boodschap komt in de kernachtige slotstrofe goed tot zijn recht. De eenvoudige strofevorm (vier jambische viervoeters met gekruist rijm) past heel wel bij de thematiek. Het lied dateert van zondag 16 oktober 1659 (vgl. voor dat productieve jaar Trimp (1), 134-135).
Lit.: Trimp (1), 119; De Vrijer, 159-160 (T, 4 str.). |
|