Uyt-spanningen
(2005)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 104]
| |
22
| |
II.Mijn arme siel so deerelijck geschonden
Van hooft tot sool in yslijck sonden vuyl/Ga naar margenoot7
Die door haar hulp sinckt dieper in den kuyl/Ga naar margenoot8
Roept u/ en toont haar dodelijcke wonden/
10[regelnummer]
En soeckt in u een plaatse daar ick schuyl.
| |
III.Als in gevaar het stil onweerbaar kieckenGa naar margenoot11
Den scherpen tant des Armelijns ontvlugt/Ga naar margenoot12
En buyten noodt het doodelijck gerugtGa naar margenoot13
(Belaagt) belacht in 's moeders veyl'ge wiecken/Ga naar margenoot14
15[regelnummer]
Bespot ick Sathans lagen met een sugt.Ga naar margenoot15
| |
IV.Ick heb/ 't is waar/ uw toorn in brand gesteecken;
Maar uw beloft verseeckert my het heyl/
En doet my sien uw liefde sonder peyl/
En my het steenig hert in weerliefd breecken/Ga naar margenoot19
20[regelnummer]
Dat ick u nu vrywillig mede-deyl.Ga naar margenoot20
| |
V.Uw Naam van my ten schuyl-plaats uytverkoren/Ga naar margenoot21
Sy my niet schricklijck/ maar een hoog vertreck/Ga naar margenoot22
Dat my in 't door-gaan van den geessel deck:Ga naar margenoot23
En (gaat het all' in sorgloosheyt verloren)
25[regelnummer]
Sig over mijn becommert herte streck.
| |
[pagina 105]
| |
VI.Dan sal ick u eens onbecommert singen/Ga naar margenoot26
En in die schaduw van uw vriendlijckheyt
Genieten 't goed van uw Barmherticheyt/
En 't hert in dat genot blymoedig springenGa naar margenoot29
30[regelnummer]
In 't pad dat na uw will ten leven leyt.
8 Somermaant 1659.Ga naar margenoot+
Schuyl-plaats. Lied op Psalm 57:2, ‘Wees mij genadig, o God, wees mij genadig; want mijn ziel betrouwt op U en ik neem mijn toevlucht onder de schaduw Uwer vleugelen, totdat de verdervingen zullen voorbij zijn gegaan.’ Het begin heeft een ondertoon van bekommernis om de schuld, maar vanaf r. 10 domineert het ‘toevluchtnemende’ vertrouwen, dat zich uitspreekt in het centrale beeld van de psalmtekst. Onstenk (1), 218, signaleert ‘een blijde onbezorgdheid’ in de woorden van de slotstrofe. Iedere strofe omvat één volzin, die in zijn evenwichtige opbouw iets weerspiegelt van de geloofsrust waarvan het lied getuigt. De vijfregelige strofevorm met jambische vijfvoeters en het rijmschema abbab biedt de mogelijkheid voor een wisselende syntaxis en een gevarieerde plaatsing van zinspauzes en enjambementen. Een effectief woordspel als in r. 14 duidt op literaire intentie. De datering, 8 juni van het productieve jaar 1659, komt uit op een woensdag (oude stijl).
Lit.: Trimp (1), 104; Onstenk (1), 218. |
|