Uyt-spanningen
(2005)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 98]
| |
18
| |
[pagina 99]
| |
Gereed om u ter hulp haar diensten te besteden.Ga naar margenoot36
Hertneckigen/ ick sie den afgrond van uw last/Ga naar margenoot37
Uw schrick nog so hoog steygeren/Ga naar margenoot38
Dat gy voor eeuwig vast
40[regelnummer]
In duystre banden uw ontslaking self sult weygeren/
Althoos niet eyschen: doet uw ogen op en sietGa naar margenoot41
Dat oordeel nu al naken/
Als gy de sonden niet
(Die enckel Hel en Helsche banden sijn) wilt slaken.Ga naar margenoot44
45[regelnummer]
Maar/ Heylig volck/ en sag uw Heyland na geen HeylGa naar margenoot45-46
In 't Heyl voor u te werven:Ga naar margenoot45-46
Souckt voor uw sielen-feilGa naar margenoot47
Geen stutsel/ geen verdediging/ maar laatse sterven.
20. Sprockel-m. 1659.Ga naar margenoot+
Jesus hulpeloos. Meditatie op Matth. 26:51-54, ‘En zie, een van degenen, die met Jezus waren, de hand uitstekende, trok zijn zwaard uit, en slaande den dienstknecht des hogepriesters, hieuw zijn oor af. (52) Toen zeide Jezus tot hem: Keer uw zwaard weder in zijn plaats; want allen die het zwaard nemen, zullen door het zwaard vergaan. (53) Of meent gij, dat Ik Mijn Vader nu niet kan bidden, en Hij zal Mij meer dan twaalf legioenen engelen bijzetten? (54) Hoe zouden dan de Schriften vervuld worden, die zeggen, dat het alzo geschieden moet?’ De ‘ik’ van het gedicht verwacht aanvankelijk, dat Christus Petrus, die het zwaard hanteert, terechtwijst omdat hem niet de taak toekomt de wraak te voltrekken; maar dat de hemelse wraak niet op zich zal laten wachten. Dan dringt tot hem door, dat Christus' van eeuwigheid af uitgestippelde lijdensweg inhoudt, dat Hij zonder enige hulp Zijn taak van Plaatsbekleder vervult. In het deel met de ‘toepassing’ (vanaf r. 25) concludeert de ‘ik’ dankbaar, dat hij nu, dankzij Jezus' hulploosheid, een vrijmoedig beroep op Gods hulp mag doen. In een volgende passage richt hij zich tot Jezus' vijanden die, naar hij voorziet, in de hel een duister spiegelbeeld zullen vormen van Christus' weigering zich te laten bevrijden: ze willen uit de boeien van de zonden (r. 43-44) immers niet bevrijd worden. Tenslotte volgt er nog een spitse analogie: Christus sterft zonder naar hulp om te zien; zo moeten de gelovigen hun onvolmaaktheid niet ‘in bescherming nemen’, maar laten sterven. De versificatie (met eenheden van vier regels) van dit ietwat maniëristische leesvers voegt een variant toe aan de vormen in De Deckers Goede Vrydag (ed. Buitendijk, 63-64). Trimp (1) spreekt van een achtregelige strofe. De ontstaansdatum, 20 februari 1659, is een zondag in de lijdensweken.
Lit.: Trimp (1), 30-31, 95; Trimp (3), 81. |
|