Uyt-spanningen
(2005)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 87]
| |
14b
| |
[pagina 88]
| |
Jesus verlaten. Sonnet van de hand van ds. Samuel Doreslaar n.a.v. L.'s preek op 24 maart (een week voor Pasen) 1652 te Delft gehouden. Het is de pendant van tekst 14a en in reactie daarop geschreven. W.A.P. Smit heeft in 1953 als eerste betoogd, dat Jesus verlaten niet als een gedicht van L. mag worden beschouwd. Mogelijk heeft L. het in de editie 1678 in romeinse letter laten afdrukken om uit te laten komen dat het niet van zijn hand was. Samuel Doreslaar, zoon van een Enkhuizense predikant, stond van 1648 tot zijn dood op 5 oktober 1652 te Delft. L.'s preek handelde over Mattheus 27:46-47 met de kernwoorden ‘En omtrent de negende ure riep Jezus met een grote stem, zeggende: ELI, ELI, LAMA, SABACHTHANI? Dat is: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?’ Smit herkent in het gedicht de opbouw van de preek: 1. Christus van de mensen verlaten; 2. Christus van God verlaten; 3. om de mens met God te herenigen; 4. (toepassing) wij behoren onze zondige begeerten om Christus' wil vaarwel te zeggen. Het gedicht is een indrukwekkende representant van de 17de-eeuwse passiepoëzie. Karakteristiek is de synthese van het ‘objectieve’ gebeuren en de gelovige beleving: de ‘ik’ is van meet af voorgesteld als betrokkene, vgl. de aanhef: 'k Sag (...). Het slot is daardoor als ‘toepassing’ ook overtuigend.
Lit.: Buijnsters, 42; NNBW I, kol. 743; Smit, 207-208; Trimp (1), 30, 92-93; Trimp (2), 49; Bronsveld, XVII, 13-14 (T); Proost, 23; De Vrijer (2), 138 (T); Beversluis, 20 (T). |
|