Uyt-spanningen
(2005)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 69]
| |
8
| |
II.Arm/ veragt/ verschopt/ versmaadt/
Was mijn staat;Ga naar margenoot8
Op my sag hy door de wolcken:
10[regelnummer]
Sag/ en keerden so mijn druck
In geluck/
Dat verbaast staan land en volcken.
| |
III.Groote/ groote dingen heeft
Hij die leeft
15[regelnummer]
Aan my arme Maagt bewesen.
Dat niet my/ maar hem den roemGa naar margenoot16
Heylig noem:
Eeuwig sy sijn naam gepresen.
| |
IV.Ah! wat is sijn goetheyd groot!Ga naar margenoot19
20[regelnummer]
Dien in nood
Eeuw/ en eeuw na dees sal prijsen.
Want hy dien nu/ die hem vreestGa naar margenoot22
In den Geest/
Sonder aansien wil bewijsen.Ga naar margenoot24
| |
[pagina 70]
| |
V.25[regelnummer]
Veel sijn 's Hemels wonderda'an
Die gedaan
Sijn/ door sijn almagtige armen:
Maar gering is/ al dat sterck
Is/ by 't werck
30[regelnummer]
Van dit eyndeloos ontfermen.
| |
VI.Dien de wijsheyd/ en de moed
Swellen doet/Ga naar margenoot32
Door haar aardsch verstand tot hun loff/Ga naar margenoot33
Stormt nu 's Hemels gram gelaat
35[regelnummer]
Met haar raadGa naar margenoot35
En haar peynsen heen/ als dun stoff.Ga naar margenoot36
| |
VII.Die verheven sijn in eer
Werpt hy neer:
(Wondre Godt!) en die verschovenGa naar margenoot39
40[regelnummer]
Sijn; herstelt/ en regt hy opGa naar margenoot40
In den top:
Daar toe comt sijn Soon van boven.
| |
[pagina 71]
| |
VIII.Al die hongerig na 't Heyl/Ga naar margenoot43
Hier op 't seylGa naar margenoot44
45[regelnummer]
Gaat/ werd hier door begenadigt:
Al dien rijck/ en wel ge-eert
Niet en deert/Ga naar margenoot47
Heen gesonden on-versadigt.
| |
IX.Sijns Knegts Israels geslagt/
50[regelnummer]
Hoe veragt/
Heeft hy goediglijck verheven;Ga naar margenoot51
Denckend' om het Heyl-verbond/
Dat sijn mond
Hem voor eeuwig had gegeven.Ga naar margenoot54
| |
X.55[regelnummer]
Als hy eens aan Abraham/Ga naar margenoot55
En sijn Stam
Onsen Vad'ren heeft gesworen:Ga naar margenoot57
Dien hy heeft uyt liefde steylGa naar margenoot58
Tot dit heyl
60[regelnummer]
Boven and'ren uytvercoren.
Lof-sang van de heylige maget Gods moeder. Een vlotte berijming van de Lofzang van Maria, waarop zeker de karakteristiek van Van Es, geciteerd bij tekst 7, van toepassing is: bezield vreugdelied, goed te zingen. In de titel bespeuren we L.'s eerbied voor de moeder des Heeren. L. volgt trouw het gedachtenverloop van Maria's lied, maar gaat in de bewoordingen tamelijk vrij te werk. Invloed van de liturgische berijming bij Datheen valt niet vast te stellen. De strofe is in de zestiende en zeventiende eeuw buitengewoon populair, zowel in de geestelijke als in de wereldlijke liedkunst, vgl. Strengholt (1), 18-25, en Matter, 112-117. L. zelf gebruikt de aanhef van deze Lofzang als wijsaanduiding bij zijn berijming van de Engelenzang, die in de latere edities van zijn bundel te vinden is. Het gedicht is integraal opgenomen in L.'s pas in de achttiende eeuw gedrukte berijming van het Evangelie van Lukas, Gedichten en gezangen over het H. Evangelium van Lukas, Delft 1721, 7, 8, waar de beginregel opent met ‘Ieugdig hart!’.
Lit.: Bronsveld, XVI; Van Es, 350; Trimp (1), 32 en 35; De Vrijer (2), 134; Beversluis, 17 (T, 2 str.); Uit Sions zalen, 38-39 (T, 5 str.). |
|