Uyt-spanningen
(2005)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |
4
| |
II.15[regelnummer]
Ick was wat aan het sluymren/Ga naar margenoot15
O! diere slaap-sugt!Ga naar margenoot16
O! diere slaap-sugt!
O! diere/ diere slaap-sugt!
Hy clopt'/ en riep nog:Ga naar margenoot19
20[regelnummer]
Ick hoord'/ en sliep nog:
Sijn woorden schenenGa naar margenoot21
Door dampen henen/
Door damp van lustenGa naar margenoot23
En sorg-loos rusten.
25[regelnummer]
Hy trock sijn hand te rug/Ga naar margenoot25
Hy trock sijn hand te rug/
Hy trock sijn hand te rug/
O! dierbre slaap-sugt!
| |
[pagina 51]
| |
III.O! arger Rust dan onrust!Ga naar margenoot29
30[regelnummer]
Gemack te dierbaar!Ga naar margenoot30
Gemack te dierbaar!
Gemack/ gemack te dierbaar!
In dons gesegen
Lag ick/ als regenGa naar margenoot34
| |
[pagina 52]
| |
35[regelnummer]
En dauw Hem deckten/Ga naar margenoot35
En Hy my weckte.
Een weynig reckensGa naar margenoot37
(Dagt ick) en streckens.Ga naar margenoot38
En laas! Hy trock te rug/Ga naar margenoot39
40[regelnummer]
Hy trock sijn hand te rug/
Hy trock sijn hand te rug/
Gemack te dierbaar!
| |
IV.Ah! 's vleeschs bedriegeryen/
Ah! toveryen!Ga naar margenoot44
45[regelnummer]
Ah! toveryen!
Ah! 's werelds toveryen!
Gy hebt met logen
Mijn siel bedrogen:
Gy troont ons vreedlijck/Ga naar margenoot49-50Ga naar margenoot49
50[regelnummer]
Maar loont ons wreedlijck:Ga naar margenoot49-50
Voor wat gevoelens/Ga naar margenoot51-52
En ydel woelensGa naar margenoot51-52
Is nu mijn Leven heen!Ga naar margenoot53
Is nu mijn Leven heen!
55[regelnummer]
Is nu mijn Leven heen!
Ah! toveryen!
| |
V.Hoort nog een woord mijn Leven!
Mijn Heyl! en vlugt niet!Ga naar margenoot58
Mijn Heyl! en vlugt niet!
60[regelnummer]
En vlugt/ mijn Heyl! en vlugt niet!
Dat gy my radetGa naar margenoot61
Heb ick versmadet
'Tis waar; maar draag hetGa naar margenoot63
Nu/ en beclaag het:
65[regelnummer]
Ey! siet mijn oogen
Die 't hert u toogen:Ga naar margenoot66
En keer! ey! keer weerom!
Ey keer! ey keer weerom!
Ey keer! ey keer weerom!
70[regelnummer]
Mijn Heyl! en vlugt niet.
| |
[pagina 53]
| |
VI.Wat geev ick u mijn Heyland
Tot ons bevreed'ging?Ga naar margenoot72
Tot ons bevreed'ging?
Tot ons/ tot ons bevreed'ging?
75[regelnummer]
Is uw vergrammenGa naar margenoot75
Met duysend rammen/Ga naar margenoot76-77
Met oly-stromenGa naar margenoot76-77
Wel in te tomen?
Ja met mijn leven?
80[regelnummer]
Ick woud 't u geven.Ga naar margenoot80
Uw eygen dierbaar bloedGa naar margenoot81
Uw eygen dierbaar bloed
Uw eygen dierbaar bloed
Is mijn versoening.
| |
VII.85[regelnummer]
'k Beswijk van lange wagten!Ga naar margenoot85
En kan niet langer/
En kan niet langer/
En kan/ en kan niet langer!
Mijn oogen wijcken/Ga naar margenoot89
90[regelnummer]
Mijn le'en beswijcken/Ga naar margenoot90
Mijn voeten moe-gaan/Ga naar margenoot91
Mijn keel wil toe-gaan;
En 't werd nog banger!Ga naar margenoot93
'k En can niet langer!
95[regelnummer]
Ay my! daar sijg ick heen!Ga naar margenoot95
Ay my! daar sijg ick heen!
Ay my! daar sijg ick heen!
'k En can niet langer.
| |
VIII.Ick hoor u wel mijn Leven/
100[regelnummer]
Maar sie u niet: waar?
Maar sie u niet: waar?
Maar sie u niet: waar sijt gy?
De duysterheden
Van lust/ en reden/Ga naar margenoot104
105[regelnummer]
Die heerlijck schijnen/
Doen u verdwijnen/
| |
[pagina 54]
| |
En my alleen staan!
Wat moet ick heen-gaan?Ga naar margenoot108
Ey! vat myn hand eens aan/
110[regelnummer]
Ey! vat myn hand eens aan/
Ey! vat myn hand eens aan/
Mijn Heyl! waar sijt gy?
| |
IX.Hoort/ Zyons diere kind'ren/Ga naar margenoot113-126Ga naar margenoot113
'k Betuyg en sweer u/Ga naar margenoot113-126Ga naar margenoot114
115[regelnummer]
'k Betuyg en sweer u/Ga naar margenoot113-126
'k Betuyg/ 'k betuyg en sweer uGa naar margenoot113-126
Laat mijn bemindeGa naar margenoot113-126Ga naar margenoot117-118
Sig van u vinden?Ga naar margenoot113-126Ga naar margenoot117-118
Ey! seg/ ey! seg danGa naar margenoot113-126
120[regelnummer]
Dat ick hier leg vanGa naar margenoot113-126Ga naar margenoot120
Sijn min in pijne/Ga naar margenoot113-126
En vast verdwijne;Ga naar margenoot113-126Ga naar margenoot122
'k Ben cranck/ 'k ben cranck van liefd'!Ga naar margenoot113-126
'k Ben cranck/ 'k ben cranck van liefd'!Ga naar margenoot113-126
125[regelnummer]
'k Ben cranck/ 'k ben cranck van liefd'!Ga naar margenoot113-126
Betuygt en sweert dat.Ga naar margenoot113-126Ga naar margenoot126
| |
X.Moet ick Hem dan nog derven?Ga naar margenoot127
Ah! pijnlijck derven!Ga naar margenoot128
Ah! pijnlijck derven!
130[regelnummer]
Ah! ah! ah! pijnlijck derven/
Soo vindt mijn herte/Ga naar margenoot131
Vermaack in smerte/Ga naar margenoot132-133
In traan genugten:Ga naar margenoot132-133
En sal met sugten
135[regelnummer]
So lang ick leve/
Hegt aan Hem cleven:
En sterv ick/ sterv ick dan/
En sterv ick/ sterv ick dan/
So sterv ick sterv ick vanGa naar margenoot139
140[regelnummer]
Een Hemelsch liefde-vuyr.Ga naar margenoot140
| |
[pagina 55]
| |
XI.Noch weet ick raad ten leven:Ga naar margenoot141
Ick sal in 't peynsen/Ga naar margenoot142
Ick sal in 't peynsen/
(O cragtig cragtig peynsen!
145[regelnummer]
Vol Hemel-vreugden)
Om al sijn deugdenGa naar margenoot146
En schonicheden
Mijn ziel besteden;Ga naar margenoot148
En/ wil 't my lucken/
150[regelnummer]
Die in my drucken:Ga naar margenoot150
Sulck peynsen is mijn Heyl/
Sulck peynsen is mijn Heyl/
Sulck peynsen is mijn Heyl!
O cragtig peynsen!
| |
XII.155[regelnummer]
Maar magteloose siele/
Wagt op den Hemel/Ga naar margenoot156
Wagt op den Hemel/
Wagt op wagt op den Hemel/
Tot die sijn stralen
160[regelnummer]
In u doet dalen/
En door sijn luyster/
Uw hert ont-duyster;Ga naar margenoot162
En door uw' dencke'/Ga naar margenoot163
Sijn beeld u schencke.Ga naar margenoot164
165[regelnummer]
Dat beeld/ dat Hemels beeld/
Daar God ons Hert meed steelt/
En Sig u mede-deelt.Ga naar margenoot167
Sal u genoeg sijn.Ga naar margenoot168
4. Herfst-maand 1664.Ga naar margenoot+ | |
[pagina 56]
| |
Aandagt op Hooglied 5:2, 3, 4 etc.. Een bewogen lied op het thema van de geestelijke verlating in de termen van Hooglied 5. In de bijbelpericoop laat de slapende bruid de kloppende bruidegom buiten staan. Als hij verdwenen is, raakt zij in wanhoop, en ze bezweert de ‘dochters van Jeruzalem’ hem te zeggen, dat ze krank is van liefde. De passage wordt in de gereformeerde exegese van die tijd ecclesiologisch verstaan, zoals bijv. Revius' samenvattende bewoordingen laten zien: ‘Sorgheloosheyt der kercke door vleeschlijck gemack, met cleynachtinghe van Christi woort. daer op volgende benautheyt der concientie’ (Revius, 68; vgl. ook de kantt. van de Statenvertaling en zie Boot, 128-143). L.'s allegorese vat de bruid op als de gelovige ziel (Boot, 177-184; Trimp (3), 186-189). De schuld van de godverlatenheid ligt geheel bij de bruid; vandaar haar radeloosheid (str. I) en zelfverwijt (str. II-IV); waarop smeekbeden vol zelfovergave volgen (str. V-X). Het lied eindigt met het voornemen tot ernstige meditatie ( str. XI) en tot gelovig wachten op Gods zelfmededeling (str. XII). Zie voor de betekenis van dit laatste Graafland (2), 95-96, en vgl. ook p. 109 over het verwachten, dat L. de bekommerden aanbeveelt. Hooglied 5 was L. dierbaar: zijn preken uit het Hooglied betreffen vooral dit hoofdstuk (Boot, 182). Zie ook de teksten 43, 44 en 93. In de vorm vallen de expressieve herhalingen en uitroepen op, die met name in het begin en het slot der strofen domineren. Alleen in het doorgaans iets meer beschrijvende of betogende middendeel der strofen vinden we eindrijm. Trimp (2), 510, wijst met nadruk op de eenheid van tekst en melodie, ‘zo ongeveer als de aria in het oratorium’. De tekst ook bij Bronsveld, 1-9, Heeroma II, 80-84, en De Vrijer (2), 140-146.
Lit.: Boot, 181; Van Es, 351; Gorter I, 165-168; Trimp (1), 23-24, 87-88, 95; Trimp (2), 510; Trimp (3), 85, 186; Graafland (2), 95, 109; Bronsveld, 1-9 (T); Heeroma II, 80-84 (T); De Vrijer (2), 140-146 (T); Van Duinkerken (1), 185-186. |
|