Uyt-spanningen, behelsende eenige stigtelyke liederen
(1676)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtvrij
[pagina 361]
| |
Op eene weder-horige schoon van Lichaam.
UW handen sijn wel sagt; sagt sijn uw teere wangen;
Uw armen sijn wel sagt; sagt sijn uw preutsche gangen;
Uw keel en stem is sagt: sagt is den ganschen treck
Uws aanschijns; 't is al sagt; hard is alleen uw Neck.
| |
Op den Verrader Judas.Men segt dat Judas boos sijn Meester heeft verraden;
Sijn regten meester heeft'et aan hem self gedaan. Want siet de Duyvel was sijn meester: die met raden,
Te gelt-sugt, claaglijck hem beraan heeft en verra'en.
| |
Op een die Gods Woord lief heeft.Wat is Niclaas dat u met liefden heeft beladen?
Dat is u haast geseyd, het is een eenig Woord.
Kom seg het my, veel-ligt sal ick u wel beraden:
Ick heb 't u daar geseyd; hebt gy het niet gehoort?
| |
Op een die Gods Woord niet lief en heeft.Gy segt Lonisap 'k heb geen tijd Gods Woord te lesen.
En alsmen u de tijd veelsins verquisten siet:
Nog vind gy wel excuys, en cunt waaragtig wesen.
'K heb, (segt gy) tijds genoeg, maar tot het Lesen niet.
| |
De Waarheyd verdraydt.Mijn Leeraar segt altijd, het swaarst moet 't meeste wegen,
Siet daarom agt ick oock het sijne Goud veel meer
| |
[pagina 362]
| |
Dan al sijn woorden. Dwaas! ick vrees dat gy verlegen
Met sulck een swaart' ter hell eerlang sult sincken neer.
| |
Op Eene grouwsame Conscientie-verwoesting.
Oseb-ja, dat is een geval van uw Conscienty,
Set gy, en soeckt daar op des Kerckenraats sententy.
Maar 't is abuys, mijn Vriend; seg my, Hoe is dit een
Geval van uw gewiss? Want gy en hebt'er geen.
Ey wilt het geen geval van uw Gewiss meer heten,
Maar noemt het een gewis verval van u geweten.
| |
Op eene Godsalige swack van Lichaam, te weten D. Johannes vander Wenden.Iohannes wenschte dat sijn lichaam frisch waar
Dewijl sijn siel des Hemels Heyl geniet:
Ick seyd, den Hemel hier op aard wel is, maar
D' Opstanding en bereyckt den mensch hier niet.
| |
Ongelijcks Quytschelding.Mijn vriend van my met hulp beweldaadt heeft hem
Vergrepen en aan andre 't sijnn' vergeven,
Ia Siel en lijff met spijs en dranck vergeven:
Dies ick, nu 't al vergeven is, vergeev 't hem.
| |
Op eenen Leugenaar.
De waarheyd, vriend sijt gy gewoon te sparen,
Maar die sig inbeeldt, dat gy metter tijd
| |
[pagina 363]
| |
Een groten schat van waarheyd sult vergaren
Die mist; want dus raackt g' alle waarheyd quyt.
Ick waarschouw u, so gy gewoon te liegen
So voort gaat, en uw even-mensch bedriegt,
Gy sult eer-lang u selven oock bedriegen,
En menen dat gy waar segt als gy liegt.
| |
Een trouw Dienaar.Godt sonder trouw te dienen is so goed
Als Hem in trouw te dienen: dies ick (moet
Ick in dit leven met of sonder vrouw // sijn)
Wil Hem getrouwt, of ongetrouwt getrouw // sijn.
| |
Eenen Voorganger.Gy segt, dat gy Voorganger op den weg sijt
Die door dees Wildernis ten leven leyd,
Leeraar: en gy bedriegt u self: want (seg my) lijdt
Gy wel den smaad der Christ'nen En verbreydt
Uw leven 's Heren naam? hoe gaat gy voor
Met hert of stem? Ey laat u niet valschs voorstaan;
Want wijst uw stem slegs niet uw gang het spoor,
Gy gaat selv niet, hou soud gy andere voor gaan?
| |
Noot-spraack.Als N. gesond was en sijn volck gesond was,
Kond hy bespoten, die Godt in den geest
Te cunnen dienen seyden sonder Feest,
't Sijn Ketters, ketters sijn 't! steeds in sijn mond was.
Nu heeft de pest 't onnosel volck ontsteken
De Man met Feest en al tijdt op der loop,
En soeckt by sulcke Bidders troost en hoop:
So veel schilt in, of buyten nood te spreken.
| |
[pagina 364]
| |
Dwaling-lose dwaal-sterren, of de Twaalf Apostelen.Sy dwaalden door dit groote Rond
Als ligten, die Gods saalge leeren
Vercondigden, en 't oud Verbond
In 't nieuw voorspoedig om de'en keren.
In 't dwalen het geleyde van
Gods Geest haar hoed'de voor de falen,
Sijn 't Ligten! wel ick noem' haar dan
Dwaal-sterren die niet cunnen dwalen.
| |
Beweginge.Mijn leraar heeft my 't herte door-bewogen,
Om onbeweeglijck in Gods weg te gaan:
Dat is niet vreemd want sijn standvastig pogen
Houd onbeweegelijck beweeglijck aan:
Ick was bewegelijck door onbeweeglijck aanstaan,
En onbeweeglijck vast door sijn beweeglijck aanraan.
| |
Op Des Heeren Gods Boeck of de H. Schrifture.
GOud is, voor de werld, begeerlijck,
Land en sand met lust vermeerlijck,
Pragt en hooge Staten Heerlijck;
Dyamanten on-verteerlijck;
Cost en Kleed sijn on-ontbeerlijck,
Wel-gestelde seden eerlijck,
Veler wijsen schriften leerlijck;
Maar dit Boeck is onweerdeerlijck.
| |
[pagina 365]
| |
't Grootst Verlies.
Quaad-aard had door meyneed vermoord sijn siel,
En nu beclaagt hy 't lot dat hem beschoren is,
Om dat met sijn gewis sijn staat verviel.
Maar dat's een cleyn verlies als 't al verloren is.
| |
Hooft' en Leden-Meuyterye, en- Tyrannye.Off ick de Leden sonder Hooft sie hollen,
Dan off ick 't Hooft sie sonder Leden rollen,
Is beyd by my van weynig onderscheyd.
Dit is 't verschil: Een lomp lijff sonder Hooft rolt;
Maar 't is een Hooffdig hollen als het Hooft holt:
't Gevaarlijckst dul, is hollen met beleyd.
| |
Beschuldigde Onschuld.
Jan hief sijn hand en dreygd met volle leden Peter
Te slaan; Maar Peter wijs ontweeck die slag en seyd
Geen dreygement en quetst: beyd vriend, het is my beter
Dat ick voor eens pareer, dan op uw vuysten beyd.
Mit sloeg Jan toe, en mis, en rolden in het voet-sand
Dat neus en kinneback hem spleet; doe riep hy, Pier!
Uw schuld is dat ik my dus quets' en sta vol bloet, want
Had gy niet boselijck ontweken, 'k stond nog hier.
| |
Fleuyten.N.N. Gy leegt veel grote fleuyten vast,
En geeft aan Siel en lijff den wissen dood-slag:
Daar van so fel een moord, en overlast
U self te doen, geen mensch ter werelt nood sag.
'k Ben, segt gy, self verwondert, hoe de kus
Van Menschen-gunst en Vriendschap my veroveren
| |
[pagina 366]
| |
En hoe de naam van Land of Prins my dus
Door ingebeelde welvaard can betoveren.
'T is of een soet gespeel my trock, en blindd',
En dwong, En ick geen magt had my te steuyten;
Daar ick mijn goed (quansuys van elck bemindt)
Den vreemden aan mijn eygen disch sie beuyten,
Tot dat ik 's Vaders erf (af aardig kind)
Verteerd' sie, en sijn ponden al te deuyten.
Vriend, wilt gy weten wat u dus ontsint?
De Duyvel speelt u dwaas, op sulcke Fleuyten.
| |
Verkeerde Voorsigticheyd.N. seyd Hy was op elcke slag verdagt
En daarom woud sijn vyand niet verspreken,
Versprack sig met sijn Vriend om so te breken
Sijns Haters raad, soo maackt hy sig verdagt,
Voor oyt: en heeft maar eens den slag gebroken.
Dus met verdagt sijn heeft hy sig verdagt
En met verspreken, heeft hy sig versproken.
| |
Slaafsche Vryheid.Gy segt Niclaas mijn aard is vry, en ick en can niet
In een'gen toom sijn, maar ick moet mijn wille doen.
Ick can niet, segt gy, en ick moet; en merckt gy dan niet
Dat gy in schijn van vry u voor geen dwank cunt hoen?
| |
Uyt-gelesen Boecken.ANdries gy stoft op uyt-gelesen Boecken,
En segt, gy hebt uw kas en Camer vol.
So sijn uw kas, uw Camer en alle hoecken
Vol wijsheyd, maar uw hersens blijven holl.
Wat baat'et u Andries of gy met pijn
En groote kost veel boecken 't saam vergadert,
| |
[pagina 367]
| |
En setse daar, en stoft daar op. Dan sijn
En staan sy wel bestóft, maar niet door-bladerd,
En niet door-bladerd, sijn sy wel gepresen,
Wel uyt-gelesen, maar niet uyt-gelesen.
| |
Hoog-herticheyd.
HOog-hert staat op de wagt van hoger ampt en eere,
Des vangt hy aan al vroeg der hogen trant te leere'
En comt hem een der cleynen in 't gemoet; hy siet
Sijn groet, maar weerdigt hem sijn diere weer-groet niet.
Soud so een hoogheyd op so laag een laagheydt agt slaan?
Neen, neen, soldaten groeten niet die op de wagt staan.
| |
Verdraagsaamheyd.
Verdraagsaamheyd (riep Diotreeph) verdragen
Moet d' een den and'ren, en hy had het noest
Met vrome Leeraars van haar plaats te jagen.
Nu sie 'k, hy meent verdragen naar het woest.
| |
Idele Menschen-vreese.Het Volk beginter twe wat vreselijck te agten.
Gauw is Iohannes, maar eenvoudig en opregt.
Boos is N.N. maar bot en heel on-afgeregt.
Ik seg, 't gemeen en heeft van dees geen quaad te wagten.
Want die is arg genoeg maar is niet erg genoeg,
En dees is erg genoeg, maar is niet arg genoeg.
| |
Soet-voericheyd.
GRauw wil 't gemack in 't setten van sijn voeten,
Daar aan dees sy de weg geen ruymte meer
En heeft; en dus de wagen sulx sal moeten
Becopen, met ten dijck van boven neer.
Heer Ludewijck te recht getoenaamd Treed-sagt
| |
[pagina 368]
| |
Soud Land en Volck gebieden tot haar heyl
So Hy sijn sagten aerd niet al om meed-bragt.
Maar nu is Hem een heuveltje te steyl.
Hy siet wel, hoe men 't regt regt-uyt betragten
Moest, maar daar tegen so veel weder-stand,
En so veel onbevoeglijckheyds sijn sagten
Wis-tred, dat Hy het all' slaat van de hand.
En duldt veel liever s' volcx onregte schreden
Ten onheyl, dan Hy miste rust en vrede.
|
|