Uyt-spanningen, behelsende eenige stigtelyke liederen
(1676)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtvrij
[pagina 336]
| |
Men denckt om 't hayr met bloed en sweet geclitt':
En laat den lock in pragt den kouden borst,
Die liefdeloos bevriest, verwermen. Bid
Vry op sijn Tollenaars, 't hayr met een korst
Sal 't sondig hert betrecken,
En voor u slagen decken.
Men denckt om band en touw die arm en hand
Geknevel hadden: en het pragtig hert
Kan nog in weeld haar arm in doeck en kant
Onroerlijck kneev'len. Is dat niet die smert
(O Goddelose rotten)
Als magteloos bespotten?
Men denckt aan 't lichaam naackt aan 't cruys gehegt:
En siet die onbeschaamde dert'le daar
Ontbloot haar arm ter elleboog, en segt,
De naacktheyd van den Heyland smertet haar.
Lust u dat te geloven?
My segt gy 't aan een dooven.
Die locken vrienden, troet'len u den borst
Die gy met vuysten slaan moest: en het oor
Verstoppen sy u deerlijck; met een korst
Bedecken sy uw hert, en maackens' voor
Gods woorden onbekoorlijck,
Gods schigten ondoorboorlijck.
Het harnas en de boeyen, die uw arm
Gekluystert houden (Dwaas! en merckt gy t' niet?)
Bedwingen uwe hand, dat gy oh arm!
Des Heren brood niet nemen cunt; en siet
Sy roepen u, so weere'
Wy 't Salig Brood den Heere.
Die naackten arm toont my uw naackte siel.
Die sonder buylofs-kleed ter bruyloft dringt,
En sonder schaamt in schande en sonden viel,
En sonder voorspraack misereresingt,
En des, sal naackt de vlagen
Van 's Heren toorne dragen.
| |
[pagina 337]
| |
Ga naar voetnoot§Beyd wat! dien tuyt mogt wel eer lang met bloed
Geclitt', ten deerlijck schouspel strecken; wan
Den crijger die in handen krijgt, en doet
het lichaam volgen: of den Hemel dan
U leerden in uw sterven
het Lot van Abs'lom erven?
Ey! slaack die knevelende boeyen; tot
het rauw geslagt met veel bequamer tuyg
Uw arm en schouders prang en tot haar spot
Uw lijff in dien form, dien gy nu wilt, buyg.
Off wilt gy met u cleeren
Dat proncken nu al leeren?
Ick dugt, de Heer ontbloot sijn arm al vast,
En naacktheyt mogt wel haast ons lot sijn: 't hert
En bloot en blood staan, als den rauwen gast
Uw schaamte sien en sal bespotten. tart
Hem niet die dreygt uw schoot, en
Wat schaamt bedeckt, t' ontblooten.
2 Wijn-maant 1659. |
|