Uyt-spanningen, behelsende eenige stigtelyke liederen
(1676)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtvrij
[pagina 304]
| |
Te singen als Hoveerdig overmoed &c. siet bov.p.36.I.
NU op! mijn Geest, waart gy eens stomp, eens traag, Eens droog.
Nu moet gy versen digten.
Want siet! het lieve van u siel comt u in 't oog
Daar s' Sluys die u verheugd' en gy wel plag te stigten.
II.
't Genaken van dat lieve daar ons 't hert na treckt
Doet ons de Geesten leven:
Men weet niet, dat die 't voelt, hoe sterck 't beminde weckt,
En can den Minnaer, t'hans verswackt, weer cragten geven.
III.
'K en wil niet twijflen, Heer, of so u maar mijn siel
Kond na den eysch beminnen,
U minde met die min die u aan 't Cruyce hiel;
Die cragt gaff my oock cragt om 't swaarste te beginnen.
IV.
Brengt my dan digt by u, ende u brengt digt by my
Op dat ick u mag voelen;
Off immers sien, en so verwackert werde: ly
Noyt dat ick van u wijck, of enigsins verkoele.
V.
En als gy dan dat Goed het eynd van mijn geloov
Comt digter by my brengen,
Maact my daar tegen heel voor 's werelts singen doov,
En leert my Hemels sang, met aardsche digten mengen.
|
|