Uyt-spanningen, behelsende eenige stigtelyke liederen(1676)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 271] [p. 271] Op een Appel aan my gesonden. I. O! diere gunst! Die sig door cunst, Nog veel weerdy Van groote gaven, Nog door veel draven In slaverny, II. Nog Hoofsch gestel Van woorden-spel (Maar in de nood) Sig uyt't, en boet'et. Ons Leydsman doet'et Door enckel brood. III. Genegentheyd Die lege leyt Behoeft het moy Van pragticheden, En costlijckheden Tot haren top: IV. Maar dese niet; Want wat bedied So Herelijck So uytgelaten, Die een'ger maten Sy dees' gelijck? V. Dees gunst heeft in De dierb're Min Van 's Hemels Soon, End' in sijn wonden, Onwrickb're gronden; Blinckt altijd schoon. VI. Dees gunst verbindt Ons t'saam; end' in 't Geloov' ons 't Goed Het Goed, dat Godt is, En regt ons Lot is, Verwagten doet. VII. Dag Eenig' All. Dat sonder tal En sonder maat, En sonder koopen, En boven noopen Te wagten staat. [pagina 272] [p. 272] VIII. Dees' gunst ver-uyrt Nog-jaart, maar duyrt Vol Soeticheyd; End' altijd groeyt sy, End' altijd bloeyt sy In Eeuwicheyd. IX. Wat schoons, wat rijcks, Wat costelijcks Can (selv in schijn) So hoog geraken, Om sulcke saken Gelijck te sijn? X. Best is het dan Dat, alsmen van So hogen gunst Sal teken geven, Men daar in leven Laat, kost, nog cunst. XI. Op dat geen Bloem Van 't Schepsel, roem': En 't Eenige Iet Vol Heerlijckheden Wt-blinck beneden In 's werelds Niet. 9. in Grasmaand 1665. Vorige Volgende