Uyt-spanningen, behelsende eenige stigtelyke liederen
(1676)–Jodocus van Lodenstein– AuteursrechtvrijOp den trant van Courante la Barre. Of: Helas mijn Sugten, &c.I.
ALmagtig Heer! gedugte Godt!
Die 's werelds Ront', en 's menschen hert geplant hebt,
En al uw planten in uw hand hebt,
En geeft u selv uw kind'ren tot haar lot.
Tot u, ons Borcht, ons Heyl, ons Rots,
Wy comen als ons Vyand wreed en trots
Ons toe-snuyft, hoort ons uyt uw vaste woning,
| |
[pagina 263]
| |
En siet door wolck, En Ramp, O Coning!
't Lijden van uw volck.
II.
Siet hoemen 't costelijcke bloed
Van 't diergekogte volck ter aarden uyt giet,
En hoe uw Bruyd haar tranen uyt-schiet,
Dewijl men 't land van lijcken stincken doet.
Siet of een smert' als dese sy:
De Iong'ling valt: de maagt vercragt daar by:
Het suyg'ling smelt aan 's moeders lege teep'len
Van tanen nat,
Die haar ontseep'len
Als sy 't kindje vat.
III.
De wegen naar het Heyligdom
Sijn woest; als Woord, en Spijs, en Sugt, en Singen
Op-houdt in Syons gaderingen.
En laas! den bitt'ren Vyand lagt'er om!
En schimpt (so smaad'lijck dat ick gruw)
Waar is uw hulp? waar is uw Coning nu!
O Zyon? daar uw reuckeloos vertrouwen
So wast op stond?
laat af te bouwen
Op so los een grond!
IV.
Daar is geen bitter'er verdriet,
Geen sweerd dat scherper moordt, geen wreder pijne,
Daar Rots, en Sneeuw gemack by schijnen:
En hoort gy dat (Rechtveerdig Godt!) nog niet?
Weckt op uw magt, comt van om hoog,
| |
[pagina 264]
| |
Wendt tot ons' Haters een bekerend oog',
Of steltse tot een doel uw schigten.
Breeckt all' haar Raad
En doet hem swigten
Die uw Zyon haat.
V.
Maackt eens een eynd van Zyons traan:
Stopt eens den vloed van so veel bloed-rivieren:
En breydelt al die Tyger-dieren:
En laat uw volck weer in hun ruste gaan.
Om in de schaduw van den ranck
Den Rots (die nu ten schuylplaats dient) uw danck,
En loff met vreugde weder te doen galmen;
Als 't herders kind
In Lied en Psalmen
Sijn geneugte vindt.
VI.
Geev onderwijl, dat uw Genaad
Uw dier-vercrege lang-bewaarde Waarheyd
Door so veel damps in suyv're claarheyd,
Door so veel storms onwanckelbaar, bestaat.
Uw Zyon reynigt van haar schuld
In Iesus bloed, en wapent met geduld,
Dat sy sig onder uw Wil willig neygen;
En, voor die Boos
Haar slaan, en dreygen,
Smeken wrake-loos.
VII.
Dat sal uw lof, Lof-weerdig Godt!
In sulck een werck, en in uw kind'ren blincken,
Ia Hemel-waarts uw trouwe klincken
Ten spot van die met ons vertrouwen spott.
Dan sal uw werck, uw Lust, uw Beeld,
(Dat in uw Lieve Syons wesen speelt)
Sig opdoen meer vol Heerlijckheyd, en heylig:
End uw gerugt
In Psalmen veylig
Schett'ren door de Lugt.
|
|