Uyt-spanningen, behelsende eenige stigtelyke liederen
(1676)–Jodocus van Lodenstein– AuteursrechtvrijTe singen als: Mijn arme siel &c. siet pag. 48.I.
MYn Vader laat uw kind toe, dat gy rede
In uw gena so vriend'lijck hebt herstelt,
En uyt de sorg voor 't doemende gewelt
Door 't costlijck bloed gebragt hebt in de vrede,
Dat u nog, 't geen hem beswaert vertelt.
| |
[pagina 54]
| |
II.
Dat swaar gewigt door uw beloft en eeden
My van het hert genadig af geligt,
Comt in de plaats dat, minder van gewigt,
Niet waard is daar mijn siel-sorg te besteden,
En ruckt mijn siel door sorgen uyt haar pligt.
III.
Leert my eens sien hoe ydel al mijn sorg is;
Seg my, dat al na uw wil seker gaet;
Seg my, dat uw oog altijd op my staat;
Seg, dat in als Iesus mijn trouwen borg is;
En des, uw gansch beleyd te mijner baat.
IV.
Seg my, dat (Gy alleen een Heer der Heeren)
Wat mensch op aard of Geest in Hemel doet,
Al d'uytcomst sig na uw wil schicken moet:
Segt, dat gy so den mensch hebt willen leren
In vlijt uw wil te wagten met ootmoet.
V.
Set my, dat als ick my met sorgen quelle,
Boven de vlijdt, dien gy my hebt belast:
Dat ick my met een onnut pack belast;
Dat ick my trots in uwen setel stelle;
Dat aan de vlijt dat uyrtje beter past.
VI.
My dunckt, als gy dus met uw Geest sult spreken
Tot my, die vol van sorg, van wijsheyd sot,
In hoogmoed d'aard regeren woud als Godt,
So laat ick mijn bekommernisse steken,
En loov' u still voor 't onbecommert lott.
VII.
Gy Vader, naamt de sorg van al mijn saken
Op u, als gy my tot uw kind verkoos:
De Soon vond mijn Heyl als hy t' sijn verloos:
Den Geest comt my des Soons heyl eygen maken:
Wat can ick anders sijn dan sorgeloos?
| |
[pagina 55]
| |
VIII.
So ick het waardigst, dat ick hier begeren
Can, missen moet; het Goed dat ick verkoos,
Leer my, dat all het aardsch is niets, en broos:
En als ick dus maar d'ydelheyd ontbere,
Wat can ick anders sijn, dan sorgeloos?
IX.
Mijn Vader sorgt, dat my niets wedervaren
Sal, van de werlt, of Satans listen loos,
Of 't sal vergif sijn aan mijn lusten boos:
En als ick uyt den vloeck can segen garen;
Wat can ick anders sijn, dan sorgeloos?
X.
Ia so mijn Vader 't soete witt van d'oogen
My voor een tijd verbergden, en die poos
Scheen my te maacken troost- en hope-loos;
Nog sie ick daar sijn Vaderlijck medogen;
Wat can ick anders sijn dan sorgeloos?
XI.
Moet ick der menschen gunst of on-gunst dragen;
Mintmen my hertelijck, of herte-loos;
Voedt my een rijcke kas of schrale doos;
Kan ick hier staat, kan ickse niet bejagen:
Niet anders can ick sijn, dan sorgeloos.
XII.
Dan nog, gesien het altijd-wercksaam Wesen,
op dat wy altijd met Hem wercksaam sijn,
Al wat Hy geeft voor arbeyd geeft, en pijn,
En vlijt, en sorg om mid'len uyt te lesen:
Wat can ick anders, dan sorgvuldig sijn?
XIII.
Gy cunt (segt Hy) door smeken uw begeren
Daar uwe sielen meed becommert sijn,
Van uw hals overbrengen op de mijn:
Als ick met sugten dan mijn sorg can weren:
Doe my den Geest daar in sorgvuldig sijn.
| |
[pagina 56]
| |
XIV.
Wat my weervaart besorgt in 's Hemels vlercken,
Is my, door 's Hemels sorge medicijn:
Maar een dat heyl my spruyt uyt dat fenijn,
Wil Hy, dat 't hert in sorg dat sal bewercken;
En dus can ick niet dan sorgvuldig sijn.
XV.
Als gy dan (Vader) altijd hoort mijn clagen,
En gy, O Geest, in sugten looft mijn sorg,
En gy, O Soon, sijt mijn gewissen borg:
Doet, eenig Godt, my na uw wil my dragen
Sorg-loos altijd, en altijd vol van sorg.
May-maand 1661. |
|