Uyt-spanningen, behelsende eenige stigtelyke liederen
(1676)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtvrij
[pagina 40]
| |
Rijmeloos.
MYn siel bedenckt hoe vlytig gy bewaart wert
Als 't oog op u is van die niet dan oog is.
't Was u genoug, maar voor sijn gunst te weynig
U door sijne aardsche en Hemelsche trawanten
Te dragen: neen, sijn oog moest self op u sijn.
Gelijck een moeder die haar teder suygling
Een trouwe maagt bevolen heeft, en nogthans
So weynig 't oog als 't hert daar af can houden.
Schaad my die wil, nu wil ick 't moedig dragen.
Maar, hoort! mijn siele, gy pleegt wel te weten
Dat 't oog van d'een weer 't ooge treckt van d'ander.
Heft dan uw oog op, en uw hert weer Godtwaarts.
't Sy dat Godt u, of gy Godts oog tot u treckt.
Althoos uw oog moet stadig naar om hoog sijn.
't Onnosel oog, die soete Duyven-oogen,
Die sonder gal, nog Godt, nog mensch bedriegen;
Het liefden-oog, daar meed gy 't hert cunt delen
Aan Hem in welckes liefden uw geluck staat;
Het ooge van Geloov daar meed gy sien cunt
Dat andersins onsigtbaar aan uw oog is:
Met desen staat, en star-oogt gy ten Hemel
Tot Die sijn oog ter hulp u weer om laag sendt.
30 Hoym. 1654. |
|