Uyt-spanningen, behelsende eenige stigtelyke liederen
(1676)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtvrij
[pagina 35]
| |
Te singen als: Hertcnagend onversetlijck, siet p.30.I.
DIe God, mijn siel, daar tegen gy bestond
Te sond'gen, wil oock dat uw eygen mond
Die sonden (u nog eens voor oog gestelt) Vertelt:
II.
Vrywillig, uyt een innig herten-leed,
Gelijck gy wel voor dees, gy weet wel, deed'
Als een'gen ramp tot clagt u hert en tong Eens dwong.
III.
Heyl-rovers, seg, en schricklijck siel-venijn;
Hel-stokers, seg, gy moet, (al is 't u pijn)
Voor Godt; en ick vertrouw (al is 't my schrick) Dat ick
IV.
(So seldsaam is sijn gunst, en Goedicheyd
't Verbrijselt hert der sondaars toegeseyd)
Vercrijgen sal voor 't wel-verdiende quaad Genaad.
V.
U comt de schand, (mijn siel) uw Godt geeft d' eer
In dat met druck t' erkennen, dat wel eer
Met lust begaan is; laat uw vreugd vergaan In traan.
VI.
Dit wil uw schult-heer, dat gy op een lijst,
| |
[pagina 36]
| |
Uw schulden veel cunt tellen, en bewijst
Dan eerst sijn gunst, als gy die sonder end Erkend.
VII.
Daar 's oock geen mes, geen wel-gescherpte steen,
Die 't siel-vergiff so by de wortel heen
Uytroepen can, als dees bekentenis Wel is.
|
|