Uyt-spanningen, behelsende eenige stigtelyke liederen
(1676)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtvrij
[pagina 30]
| |
Begeerlijckheyd des vleesch.I. HErt-cnagend onversetlijck Nagt-gepeyns,
Wat cunt gy met een duyster, diep geveyns
My vangen! daar gy nochtans in my voed, Dien gloed
II.
Die, so ick hem niet tijdlijck uyt en blusch,
My sal verraden met een vley'ge kusch,
Als eens dien ereloos' in 't hof wel eer Mijn Heer:
III.
Dit's voor mijn siel gevaarlijck; daarom vlugt,
Vlugt seg ick, eer ick u te laat besugt,
Weet dat ick 't hert niet leen tot sulck gepeyns, Nog veyns'.
| |
2. Begeerlijckheyd der Oogen.I.
MYn ziel al wist ick niet waar uyt uw romp
En Karcker is gemaackt; ick soud dien clomp
Haast vinden; want hy treckt u doorgaans aard de-waart.
| |
[pagina 31]
| |
II.
Gedenckt mijn ziele dat de vlugge tijd
Den aarden-romp, en d'aarde self verslijt,
En gy sult sien, dat wat daar blonck meer was Een blas.
III.
En waar sult ghy mijn naackte sieltje dan,
U siende ontbloott, uw hert versaad'gen van?
Wat sal 't u doen, so 't Iesus dierbaar bloed Niet doet?
| |
3. Grootsheyd des Levens.I.
WAar heen mijn hert? gy steygert niet, maar stijgt
En hijgt oock sonder trappen opwaarts: sijgt
Gemetlijck raad ick u, want so gy op Den top
II.
In vollen runn comt, en daar meent te staen:
't Sal wislijck tegen uwe mening gaan,
Want uwen drift drijft u op 't hoogste weer Ter neer.
III.
En als gy dan aan 't rollen sijt: Oh! oh!
Uw vaart vergroot uw val: dies seg ick nog
Sta stil, en schouwt u self; ick wedd' gy siet Een Niet.
|
|