Lachen om list en lust. Studies over de Middelnederlandse komische versvertellingen
(1997)–F.J. Lodder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 181]
| |
NabeschouwingOnder de Middelnederlandse sproken bevindt zich een aantal teksten die in de literatuurgeschiedenissen als ‘boerden’ te boek staan. Hoewel er geen aanwijzingen zijn dat middeleeuwers de komische versvertellingen als een apart genre beschouwden, kunnen we deze teksten toch onderscheiden als een subgroep met eigen formeel-inhoudelijke kenmerken en een eigen ‘verwachtingshorizon’. Uit het onderzoek gebaseerd op een voorlopig tekstbestand van achttien teksten blijkt dat een essentieel kenmerk van de teksten de aanwezigheid van een komische intrige is, die uitmondt in een komische climax, veelal de ontknoping van de verwikkelingen. De overheersende komische procédés zijn het gebruik van onderwerpen in de erotische sfeer en het gebruik van de list door de personages in hun pogen een conflict in hun voordeel te beslissen. Eén tekst uit het voorlopige corpus, Van den waghen, blijkt zich op enkele wezenlijke momenten te onderscheiden van de overige: de komiek is niet gelegen in de verwikkelingen maar in een ad rem antwoord, de komiek beperkt zich tot het tweede deel van de vertelling, andere komische procédés worden niet toegepast en de moraal wordt als enige religieus onderbouwd. Willem van Hildegaersberch mikt met deze tekst wel op een lach, maar de belerende opzet blijft primair. Deze tekst kan daarom beter niet tot de komische versvertellingen gerekend worden. Zo resten ons nu, afgezien van een fragment, zeventien komische versvertellingen, die waarschijnlijk dateren uit de tweede helft van de veertiende eeuw en het begin van de vijftiende eeuw. Opvallend is het verschil met de Franse en Duitse situatie. Vergeleken met de fabliaux en de Mären is het aantal Middelnederlandse versvertellingen gering en zijn ze laat verteld. De NRCF telt 127 fabliaux, waarvan een aantal in verschillende versies en/of in meerdere handschriften overgeleverd is. Het genre floreerde tussen ongeveer 1190 en 1340. De Mären dateren uit de periode begin dertiende eeuw tot begin zestiende eeuw. De lijst die Fischer geeft, telt 220 nummers, de twijfelgevallen niet meegerekend, en daarvan is 80% van komische aard.Ga naar voetnoot1 Nader onderzoek verdient de kwestie waarom we zo weinig Middelnederlandse komische versvertellingen hebben en waarom ze zo laat overgeleverd zijn. Deze vraag dringt temeer daar Vlaanderen als bron van fabliaux is genoemd. De Vries meent dat Jean Bodel, aan wie acht fabliaux toegeschreven worden, uit Vlaamse overlevering geput heeft. Bodel werkte te Atrecht (Arras), gelegen aan de grens van het Nederlandse en Franse taalgebied en hij situeerde zijn fabliaux in deze omgeving. Van drie van zijn fabliaux, Le Vilain de Bailluel, Barat et Haimet en Gombert et les deus Clers, zijn Middelnederlandse parallellen bekend: Van Lacarise den katijf, Van III ghesellen die den bake stalen en Een bispel van II clerken. Het fabliau Barat et Haimet kan, aldus De Vries, niet de bron van laatstgenoemde ‘boerde’ zijn, | |
[pagina 182]
| |
want de Middelnederlandse vertelling geeft een betere versie, die bovendien overeenkomt met de varianten die elders in Europa bekend zijn.Ga naar voetnoot2 Een andere auteur, Jacques de Baisieux, heeft naar eigen zeggen voor zijn fabliau Le Vescie a Prestre, waarin een priester nabij Antwerpen op zijn sterfbed zijn blaas vermaakt aan inhalige dominicanen, geput uit een Vlaamse bron.Ga naar voetnoot3 Een andere omstandigheid die meespeelt, is dat het genre in overheersende mate voorkomt in Noord-Frankrijk, met name in Picardië.Ga naar voetnoot4 Het valt moeilijk aan te nemen dat ze in het nabije Vlaanderen en Brabant totaal onopgemerkt gebleven zijn. Een mogelijke verklaring die nadere bestudering verdient, is het onderscheid tussen verhaalstof en literaire vorm. Mogelijk ging het om Vlaamse volksvertelsels of om via Vlaanderen - en speciaal de handelscentra Brugge, Gent en Antwerpen - verbreide verhalen die door Franse dichters berijmd werden. Opvallend is dat de fabliaux-dichters in de proloog of de epiloog vertellen dat zij de stof berijmd hebben of dat zij de stof van horen zeggen hebben.Ga naar voetnoot5 Waren we er met literair vormgegeven teksten laat bij en was dit type (daarom) marginaal? Waren er veel meer teksten, maar zijn die verloren gegaan? Of waren we er toch vroeg bij, maar is daarvan niets overgeleverd? Een aanwijzing dat er meer komische (vers)vertellingen verteld zullen zijn, vormt Der Dieb von Brügge. Van deze Middelnederduitse tekst (mogelijk tweede helft veertiende eeuw) wordt aangenomen dat de herkomst gezocht moet worden in Vlaanderen, in het bijzonder Brugge, alwaar ze verteld zou kunnen zijn in kringen van Hanze-kooplieden.Ga naar voetnoot6 Mogelijk speelt bij de overlevering een essentiële rol dat de komische versvertellingen voordrachtsteksten waren, die daarom niet of nauwelijks in handschriften opgetekend werden. De teksten die wij hebben, zijn misschien overgeleverd doordat zij, wat wellicht weinig gebruikelijk was, om enigerlei reden in verzamelhandschriften terechtgekomen zijn? Tevens zou daarbij onderzocht kunnen worden of er een relatie is tussen het handschrift en de daarin opgenomen komische versvertellingen. Het handschrift met de meeste komische versvertellingen is het handschrift-Van Hulthem - het bevat acht vertellingen op een totaal van uiteindelijk zeventien - en vijf daarvan spelen in op stedelijke belangen of op belangrijke aspecten van de burgermoraal: het huwelijk, de verhouding man-vrouw (Van enen man die lach gheborghen in ene scrine, Tgoede wijf maect den goeden man, Dits van den man die gherne dranc,)arbeid (Dits van den man die gherne dranc, Van den cnape van Dordrecht), bescherming bezit (Van III ghesellen die den bake stalen, Van den cnape van Dordrecht )en het toezicht op de openbare orde (Van den cnape van Dordrecht). Dits van den vesscher van Parijs, waarin de kerkelijke seksuele leer onderwerp van komische | |
[pagina 183]
| |
kritiek is, komt voor in een handschrift waarin ook Die Rose staat. En waarom komt in het Comburgse handschrift, waarin Van den vos Reynaerde staat, slechts één komische versvertelling voor, Van der weldaet die de duvele dede, bovendien de enige met een raadselkarakter: kan de duivel goeddoen?Ga naar voetnoot7 Is dit alles toeval, of juist niet? Nadere aandacht verdient eveneens de overlevering van de Middelnederlandse komische versvertellingen gedurende de Middeleeuwen. Van de versvertellingen die wij hebben, is enkel die ene versie bekend. Bij de fabliaux en de Mären daarentegen zijn van een aantal verhalen varianten overgeleverd. Vertellers blijken, in verschillende gradaties, het verhaal aangepast te hebben.Ga naar voetnoot8 Voor de meeste Middelnederlandse komische versvertellingen zijn wel parallellen in de buitenlandse literatuur aan te wijzen, maar voor slechts twee komische versvertellingen is een schriftelijke bron aanwijsbaar.Ga naar voetnoot9 Het lijkt aannemelijk dat de overige vertellingen bewerkingen zijn (voor de hoeveelste maal?) van mondeling overgeleverde verhalen - of de overlevering moet ons flink parten spelen. De Middelnederlandse vertellers hebben enerzijds veranderingen aangebracht om in te haken op actualiteiten,Ga naar voetnoot10 of ze hebben het verhaal aan publiek of omstandigheden aangepast, of ze wilden de vertelling een specifieke strekking geven, anderzijds om - in de Middeleeuwen verre van ongebruikelijk - te variëren op een thema. In grote lijnen bekende verhalen blijven door de veranderingen boeiend en actueel; het publiek kon luisteren in de verwachting wat de verteller er nu weer van zou maken. De relatie van de komische versvertellingen met andere Middelnederlandse literaire uitingen zou eveneens nader onderzocht moeten worden. Hoe was de verhouding tussen komische versvertellingen en andere genres die komische stof benutten, bijvoorbeeld de sotternie en het lied? Gebruikten ze dezelfde komische technieken, welke overeenkomsten en verschillen in thematiek zijn er, hadden ze een vergelijkbare functie? Een vergelijking met de andere sproken en vooral met de fabels, in het bijzonder die in de Esopet, zou mogelijk verhelderend kunnen werken met betrekking tot de vertelwijze en tot de aard van de moraal. Worden daar bijvoorbeeld de gevoelens van het publiek voor personages, met name de slachtoffers, gestuurd? Waarop heeft daar de moraal betrekking en hoe wordt die geformuleerd?Ga naar voetnoot11 Wat is daar de verhouding tussen de moraal en het verhaal? Van | |
[pagina 184]
| |
enen man die lach gheborghen in ene scrine, Tgoede wijf maect den goeden man en Ic prijs een wijf zijn niet geschreven in gepaard rijmende verzen, maar in strofevorm op een rijmschema. Zijn ze wel voordrachtsteksten of toch eerder liederen? Dezelfde vorm heeft immers Van eenre baghinen ene goede boerde, dat blijkens de eerste versregel een lied is. Ook Willem van Hildegaersberch heeft een aantal strofische teksten op een rijmschema geschreven. Meder houdt de mogelijkheid open dat ze gezongen werden.Ga naar voetnoot12 Te overwegen valt of de strofische vertellingen chronologisch gezien uit een latere fase dateren en of ze een overgangsfase naar het refrein vormen.Ga naar voetnoot13 Hierboven kwam al de ‘oorsprong’ van de komische vertellingen ter sprake, het begin, maar hoe was het verloop, waarom zijn ze verdwenen en valt er nog iets te bespeuren van een doorwerking? Is er enig verband met bijvoorbeeld Van een sonderlinc testament, beter bekend als Jan Splinters Testament?Ga naar voetnoot14 Andere tekstsoorten lijken de plaats van de komische versvertellingen ingenomen te hebben - de anekdoteboekjes, De pastoor van Kalenberg en Ulenspiegel, refreinen in het zotte -, maar er niet op terug te grijpen. Zo werd voor Dat bedroch der vrouwen de Franse novellenverzameling Les Cent Nouvelles nouvelles benut.Ga naar voetnoot15 Bij het onderzoek van de fabliaux en de Schwankmären steekt dat naar de Middelnederlandse komische versvertellingen povertjes af. Hopelijk is met deze studie een deel van de achterstand ingelopen, maar uit het feit dat deze nabeschouwing voornamelijk bestaat uit vragen en veronderstellingen blijkt dat het gat allesbehalve gedicht is. De Middelnederlandse komische versvertellingen bieden ons dan ook niet alleen vermaak (delectatio, )maar ook nog voldoende stof voor nader onderzoek (utilitas.) |
|