Lachen om list en lust. Studies over de Middelnederlandse komische versvertellingen
(1997)–F.J. Lodder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
II. Inhoud | |
[pagina 31]
| |
2 De komiek van de komische versvertellingen1. Middeleeuwse komiekDe als minnaar vermomde echtgenoot in Tgoede wijf maect den goeden man vernedert zijn tot overspel neigende vrouw door onbeschaamd winden te laten en haar kledij met zijn uitwerpselen te bevuilen. Leuk of niet leuk? Zijn de komische versvertellingen eigenlijk wel komisch? Knuttel vond Dits van den man die gherne dranc ‘eer bitter of wrang dan kluchtig’ en wilde de tekst om die reden niet tot de ‘boerden’ rekenen. In het slot van Van III ghesellen die den bake stalen hakt de eigenaar van het gestolen varken de handen van de twee dieven af. Knuttel omschrijft deze afloop als ‘een barbaars bloedig einde’ en men kan zich afvragen of een dergelijke ontknoping wel komisch genoemd mag worden. Mak achtte ‘zelfs de recreatieve [waarde] van deze zelfkant-literatuur, die ons binnenleidt in een lugubere wereld’ problematisch en vond de thema's en motieven van de ‘boerden’ weerzinwekkend. De Bruin kon Van den cnape van Dordrecht enkel maar ‘plomp’ vinden.Ga naar voetnoot1 Of wij de versvertellingen nú komisch vinden, is echter niet belangrijk: ze werden door middeleeuwers voor middeleeuwers verteld en de vraag moet zijn of zij erom konden en wilden lachen. Dat men om verhalen waarin personages allesbehalve zachtzinnig met elkaar omgaan desondanks plezier kan hebben, acht ik met Lulofs zeker wel mogelijk: ‘Men wordt als publiek medeplichtig aan de grappige rotstreken van de held van het verhaal. Wat te zeggen van de boerde Van enen man die lach gheborgen in ene scrine, waar een man die uit wraak wegens overspel van zijn vrouw met de buurman, zijn buurvrouw verkracht op een kist waar zijn buurman in zit? Verschrikkelijk! (leuk).’Ga naar voetnoot2 Ook ten aanzien van de fabliaux en de Mären speelt het probleem of ze wel of niet komisch zijn. Nykrog schrapt onder meer drie verhalen van de lijst van Bédier, omdat zij nog niet eens een glimlach op kunnen wekken. Rocher ontkent vanwege het voorkomen van lichamelijke en/of geestelijke wreedheid het (volledig) komische karakter van een aantal fabliaux en van enkele Mären van de Stricker. Vragen over het komische karakter van fabliaux heeft ook Ribard. De kwestie was voor Noomen reden om een komische inhoud niet als kenmerk van het fabliau te noemen, want het criterium ‘à rire’ uit de definitie van Bédier (‘Les fabliaux sont des contes à rire en vers’) levert zijns inziens theoretische en praktische problemen op: hoe weten we waarom middeleeuwers lachten en hoe weten we of een bepaalde tekst een lach opwekte? Guiette en Jodogne wensen de fabliaux evenmin als ‘contes à rire’ te definiëren, omdat zij een aantal ervan niet komisch vinden. Maar Dubuis stelt daar tegenover: wanneer ons het komische karakter van enkele fabliaux ontgaat, kan dat voor de middeleeuwers anders | |
[pagina 32]
| |
geweest zijn. De verhalen zijn bedoeld om aan het lachen te brengen en hoewel het resultaat soms discutabel kan zijn, de intentie is het zeker niet.Ga naar voetnoot3 Hoe kunnen we weten dat het Middelnederlandse publiek de komische versvertellingen inderdaad komisch vond en wat het er dan zo grappig aan vond? Bij onderzoekers van middeleeuwse komische literatuur kunnen we globaal twee houdingen onderscheiden. Volgens sommigen dienen we uit te gaan van de opvattingen over het komische zoals ze in de Middeleeuwen werden aangehangen.Ga naar voetnoot4 Anderen daarentegen menen dat we er op voorhand van uit kunnen gaan dat middeleeuwers om hetzelfde lachten als wij nu; een aantal van hen laat zich bij hun onderzoek leiden door moderne theorieën over humor.Ga naar voetnoot5 We mogen echter niet ahistorisch denken en niet op voorhand werken met psychische structuren van mensen van tegenwoordig, alsof die iets onveranderlijks zijn en geen ontwikkeling doormaken.Ga naar voetnoot6 We moeten op voorhand de mogelijkheid openhouden dat middeleeuwers om andere zaken konden lachen. En al lachten ze om dezelfde soort onderwerpen als wij, dan nog moeten we er rekening mee houden dat deze in een andere cultuur en in een andere tijd een andere inhoud kan hebben of andere vormen kan aannemen. Zo kan men veronderstellen dat mensen onder bepaalde voorwaarden om obsceniteiten lachen,Ga naar voetnoot7 maar wat obsceen is, is tijd- en cultuurgebonden en kan in hoge mate verschillen van wat als zodanig aanmerken.Ga naar voetnoot8 Veelzeggend zijn de terughoudende en zelfs afkeurende opmerkingen van hedendaagse onderzoekers over fabliaux, comediae, Schwankmären en ‘boerden’: wat vroeger kennelijk komisch (bedoeld) was, wordt nu als smakeloos of harteloos veroordeeld, vooral wanneer het grappen op het gebied van scatologie en lichamelijke gebreken betreft.Ga naar voetnoot9 Wat in de Middeleeuwen grappig gevonden werd, hoeft nu niet meer per se zo ervaren te worden, en andersom. Terwijl wat destijds in het geheel niet komisch bedoeld was, nu op ons wel als zodanig kan overkomen, doordat we andere normen hanteren, doordat onze kennis veranderd is of doordat we de achtergronden niet voldoende kennen. Zolang wij onbekend waren met oude inbraakpraktijken, begrepen wij de diefstal van het ploegkouter in Karel ende Elegast als een komische scène om de onhandig- | |
[pagina 33]
| |
heid van Karel de Grote te tonen, terwijl bij nader inzien de koning in de gegeven omstandigheden alert blijkt te handelen.Ga naar voetnoot10 Der naturen bloeme van Jacob van Maerlant was in de Middeleeuwen primair een leerrijk biologieboek, terwijl de verstrekte informatie heden ten dage, mede als gevolg van gewijzigde biologische inzichten, eerder de lachlust opwekt.Ga naar voetnoot11 Een wezenlijk onderscheid met de komische versvertellingen is evenwel dat deze door hun vertellers uitsluitend of in eerste instantie bedoeld zijn om te vermaken. In andersoortige teksten kunnen ook komisch bedoelde passages voorkomen, maar voor ons is het dan een probleem ze met (een redelijke mate van) zekerheid te achterhalen.Ga naar voetnoot12 De vertellers van komische teksten zijn er op uit een lach uit te lokken, zij mikken bewust op komische situaties en daartoe kiezen zij bepaalde onderwerpen en hanteren zij bepaalde technieken.Ga naar voetnoot13 Zij zullen, wanneer zij bepaalde komische procédés gebruiken, van de verwachting uitgegaan zijn dat in de regel het overgrote deel van hun doelgroep in daartoe geschikte omstandigheden er met een lach op zou reageren. Wanneer de analyse van komische literatuur vooral gericht is op het instrumentarium dat een verteller ten dienste staat om een komisch effect op te roepen en niet in eerste instantie bepaald wordt door de lachspieren en de persoonlijke smaak van de moderne beschouwer, is een onderzoek naar komische teksten uit een andere periode in beginsel verantwoord en (in ieder geval ten dele) mogelijk, al blijft de kans bestaan dat wij de komiek van sommige handelingen, uitspraken of formuleringen missen. Dat de vertellers met de versvertellingen daadwerkelijk komische verhalen beoogden te vertellen, blijkt uit de aanduiding van een aantal teksten of van verhaalde gebeurtenissen als boerde, ‘grap, komisch verhaal, komische gebeurtenis’. Als zodanig worden aangeduid: de geschiedenis van een driehoeksverhouding, waarbij de bedrogen echtgenoot wraak neemt door de vrouw van de minnaar te verkrachten, wat nog eens apart als ene grote clute wordt aangemerkt (Van enen man die lach gheborghen in ene scrine); het verhaal over een baljuw die zich dupeert wanneer hij zijn vrouw attent maakt op een jongeman die haar zal beslapen (Van den cnape van Dordrecht) en de vertelling over de herhaalde diefstal en tegendiefstal van een varken, waarbij de twee dieven uiteindelijk een arm ver- | |
[pagina 34]
| |
liezen (Van III ghesellen die den bake stalen). Dit alles werd als boerde aangemerkt en werd in de Middeleeuwen blijkbaar komisch gevonden.Ga naar voetnoot14 | |
2. Komische stof en procédésMet welke onderwerpen en technieken kon een Middelnederlands verteller zijn publiek amuseren? Theoretische geschriften uit die tijd over het komische ontbreken, terwijl de poëtica-schrijvers zich nauwelijks of niet over de aard van komische stof uitgelaten hebben; zij zijn vooral stijlgericht. De weinige uitspraken die we van hen hebben, bieden niet veel houvast voor een grondige analyse.Ga naar voetnoot15 Van deze poëtica-schrijvers zijn Geoffroi de Vinsauf en Johannes de Garlandia de interessantste, omdat zij zich niet beperken tot een plichtmatig herhalen van de stereotiepe gegevens over de komedie, maar ingaan op komische stof in het algemeen vanuit een hernieuwde belangstelling.Ga naar voetnoot16 Geoffroi merkt in de Poetria nova op dat komische stof ‘licht, luchtig’ is, maar weidt er niet over uit. De dichter dient volgens hem opsmuk te mijden, met uitzondering van de opsiering die in het dagelijkse taalgebruik voorkomt. Komische stof leent zich volgens hem niet voor kunstige bewerking en vereist enkel duidelijkheid.Ga naar voetnoot17 In zijn Documentum de modo et arte dictandi et versificandi raadt Geoffroi bovendien aan in de passage met het hoogtepunt, die aan het slot thuishoort, de pointe in de afwisseling van directe rede te geven.Ga naar voetnoot18 Op geschikte plaatsen dient de dichter gebruik te maken van twee retorische figuren om een lach op te wekken: de occupatio (zeggen dat je niet wil zeggen wat je vervolgens toch zegt [‘Waarom zou ik vertellen dat je er uitziet als een dwerg’] of de zelfcorrectie) en de praecisio (mededelingen die niet langer zijn dan een lettergreep of die anders zeer kort zijn dan wel een uitspraak halverwege afbreken [‘Ben jij niet diegene die ik zag..., maar laat ik je niet beschaamd maken’]).Ga naar voetnoot19 Ook Johannes gaat in zijn Parisiana poetria vooral in op de stijl. Komische stof is ‘laag’ en moet in ‘lage’ taal verwoord worden, maar toch niet zo simpel dat de dichter slecht bespraakt lijkt.Ga naar voetnoot20 De onmiddellijke herhaling van een woord dient op zich vermeden te worden, maar kan gebruikt worden om met woordspel een komisch effect te bereiken.Ga naar voetnoot21 | |
[pagina 35]
| |
Het informatiefst zijn de voorbeelden die de uitspraken moeten verduidelijken. Geoffroi geeft de komische vertelling De tribus sociis, door hem zowel stilistisch als structureel ‘to the point’ verteld. In deze vertelling draait het om een streek, waarbij de hoofdpersoon zich wreekt op iemand die het verdient beetgenomen te worden. Drie gezellen bereiden om de beurt de maaltijd. Wanneer één van hen water haalt, struikelt hij over een steen en de kruik breekt. Hij gaat naar de markt om een nieuwe te kopen. De verkoper, die ziet dat hij niet bemiddeld is, is beducht voor diefstal en scheldt hem uit. Met hulp van één van de gezellen die hij onderweg ontmoet, neemt hij wraak. Hij keert terug naar de markt. Op het moment dat hij in elke hand een kruik heeft, brengt de vriend hem, zoals afgesproken is, het bericht dat zijn vader overleden is. ‘Uit ontzetting’ slaat hij zijn handen tegen elkaar, verbrijzelt daarbij de beide vazen en gaat er vandoor. Behalve naar De tribus sociis verwijst Geoffroi in Documentum de modo et arte dictandi et versificandi nog naar De clericis et rustico. Twee klerken en een boer gaan op bedevaart. Zij hebben maar één koek, die voldoende is voor slechts twee personen en daarom verzinnen de klerken een list. Zij zullen dromen en wie het wonderbaarlijkst droomt, krijgt de koek. Maar de boer vertrouwt het niet en eet de koek op terwijl de klerken slapen. Die vertellen dat zij gedroomd hebben dat zij in het heelal waren en zoveel wonderen zagen, dat zij niet terug wilden komen. De boer vertelt dan dat hij hetzelfde gezien heeft en omdat hij wist dat ze niet terug wilden keren, heeft hij de koek maar opgegeten. Johannes vertelt in de Parisiana poetria de geschiedenis van een bedrogen echtgenoot. Een duivel die in een put huist, zegt een passerende boer dat hij twee kinderen heeft. Triomfantelijk lacht de boer hem uit, want hij heeft er vier. De waterduivel vertelt hem dan dat twee zonen van de dorpspriester zijn. Als de boer wil weten welke dat zijn, krijgt hij ten antwoord: ‘Ga en voed zowel de zijne als de jouwe.’Ga naar voetnoot22 De onderwerpen en motieven waaruit de voorbeelden van komische stof bij Geoffroi en Johannes bestaan: het uithalen van een streek, het gebruik van de list, de rolomkering (de boer die twee klerken te slim af is), het thema van de bedrogen bedrieger, personages als de echtgenoot die hoorntjes opgezet heeft gekregen, de klerk en de wellustige geestelijke, zijn niet alleen karakteristiek voor de comedia en het fabliau,Ga naar voetnoot23 maar ook voor de Middelnederlandse komische versvertelling. Toch blijven de gegevens die de poëtica-schrijvers verstrekken summier, de komische procédés die de vertellers ten dienste stonden om hun publiek te amuseren zullen we dan ook moeten achterhalen door de teksten zelf te onderzoeken. Wanneer een bepaalde techniek meermalen voorkomt, mogen we er zeker van zijn dat deze toentertijd een komisch effect sorteerde.
Evenals de fabliaux en de Schwankmären zijn de Middelnederlandse komische versvertellingen verhalen over list en/of erotiek. De personages zien zich in een moeilijke situatie geplaatst waar ze zich uit moeten redden. Deze conflictsituaties hangen niet altijd maar wel relatief vaak samen met erotiek, met name het bedrog van de vrouw die een minnaar heeft. Het komt dan aan op beoordelingsvermogen en zelfredzaamheid; de oplossing van het conflict is iemand te grazen | |
[pagina 36]
| |
nemen. Het publiek van de komische versvertellingen kan lachen om de wijze waarop mensen elkaar ertussen nemen. Aan deze twee dominante onderwerpen, de list en de erotiek, worden aparte studies gewijd. Hieronder volgt een selectie van andere procédés, toegelicht met enkele voorbeelden; het is niet de bedoeling om een uitputtend overzicht te geven, maar wel om de variatie te doen uitkomen.Ga naar voetnoot24 Persoonsverwisselingen, soms gecombineerd met een verkleedpartij, blijken populair in komische vertelstof, veelal als onderdeel van een list; ze komen ook in de Middelnederlandse verhalen voor.Ga naar voetnoot25 De echtgenoot in Ic prijs een wijf laat zich overhalen in vrouwenkleren in de tuin te wachten op de minnaar die zich aan zijn vrouw opgedrongen zou hebben. De verteller verhaalt met kennelijk plezier de travestie. De man wordt gekleed of hij naar een dansfeest moet. Dankzij de details - zijn gelaat bedekt vanwege zijn baard, een krans of hoed van bloemen (het zinnebeeld van maagdelijkheid en onschuld) op het hoofd - en wellicht de mimiek van de verteller hebben de toehoorders zich een goed beeld kunnen vormen van zijn uiterlijk: hij zal er ‘schattig’ uitgezien hebben. In Tgoede wijf maect den goeden man vertelt een vrouw haar man enthousiast over de kledij en sieraden van een passerende Hanze-koopman. De echtgenoot wil haar van haar bekoring genezen; hij wendt voor op reis te gaan en verschijnt 's avonds vermomd als Hanzeaat, fraai gekleed en met dure sieraden. Twee verwisselingen komen voor in Een bispel van II clerken. Bij twee studenten, die onderdak bij een boer gekregen hebben, ontbrandt de begeerte naar zijn dochter en naar zijn vrouw. Wanneer de gastheer 's nachts gaat plassen, kruipt een student in bed bij de vrouw, die in de waan verkeert dat zij met haar man gemeenschap heeft. Doordat de wieg, waarin een baby slaapt, verplaatst is, kruipt Gobert op de tast in het bed van de studenten. De andere student, die inmiddels met de dochter de liefde bedreven heeft, keert terug en meent dat de boer zijn kameraad is en vertelt hem van zijn verovering. De verteller van Van III ghesellen die den bake stalen heeft zelfs driemaal van het motief van de persoonsverwisseling gebruik gemaakt. Om de diefstal van een geslacht varken te voorkomen, verbergt een echtpaar het vlees onder het stro van het bed. Wanneer de bake niet meer aan de balk blijkt te hangen, schudt één van de beide dieven de vrouw wakker en doet alsof hij de echtgenoot is, waarop zij slaapdronken verklapt waar het varken is. De man kan zijn bezit terugwinnen door zich tegenover degene die de buit draagt voor te doen als diens makker en de last van hem over te nemen. Wanneer de boeven het bedrog doorhebben, snelt één van hen terug en vermomt zich als vrouw. De boer, die meent dat zijn echtgenote op hem wacht, geeft ‘haar’ dan de bake. Verwisseling van een persoon met een dier komt voor in Van der vrouwen die boven haren man minde. Een vrouw en haar minnaar spreken af dat hij haar 's nachts zal bezoeken. Hij volgt het touw dat hem de weg moet wijzen, maar doordat de man en de vrouw van plaats verwisseld hebben, valt hij tussen de benen van de echtgenoot, die hem vastgrijpt in de mening dat hij met een inbreker van doen heeft. De vrouw weet haar minnaar te redden door een kalf zijn | |
[pagina 37]
| |
plaats in te laten nemen. In Sint dat wi vrouwen garen krijgt de rijke ridder een bed om in te slapen, maar de arme ridder moet in een hoekje bij de honden liggen. Als iedereen slaapt, brult hij allen wakker door tegen de honden tekeer te gaan. De verteller brengt nu zijn publiek op de hoogte van de belofte van de weduwe aan de rijke ridder dat zij hem in bed zal komen bezoeken, zodat het extra plezier kan beleven aan deze passage: de arme ridder dreigt haar plan in de war te sturen en zij bijt hem dan ook woedend toe dat hij zich koest moet houden. Wanneer de favoriet van de weduwe moet urineren, maakt de ander van de gelegenheid gebruik om van slaapplaats te wisselen. Hij behandelt de terugkerende rivaal als een hond en ranselt hem af met de hazelaarstak. Het komische motief van het pak slaag komt ook voor in Ic prijs een wijf, waarin de minnaar de als vrouw verklede echtgenoot afranselt, en in Een bispel van II clerken, waarin de twee overnachtende studenten hun gastheer aftuigen. Het is zelfs het hoogtepunt van Van den monick: de monnik wil zich tijdens zijn preek van de verdenking zuiveren dat hij een vrouw zwanger gemaakt heeft door de kerkgangers te tonen dat hij geen geslachtsorgaan heeft, maar als de duivel hem op dat moment zijn lid teruggeeft, stijver en groter dan ooit tevoren, keren de mensen zich tegen hem en zij slaan hem bijna dood. De verteller van Van den cnape van Dordrecht sluit zijn verhaal af met de opmerking dat hij niet weet wat de baljuw en zijn vrouw na het vertrek van de jongeman gedaan hebben. Hij brengt daarmee de fantasie van het publiek op gang; wat die twee bedreven hebben, laat zich wel raden. Menigeen zal zich verkneukeld hebben bij de gedachte aan minstens een fikse ranselpartij. Het effect van Dits van den man die gherne dranc is geheel gebaseerd op de bij het publiek opgeroepen en steeds levend gehouden verwachting dat de vrouw haar uit de kroeg terugkerende echtgenoot er ongenadig van langs zal geven. De prostituee Heile in Dits van Heilen van Beersele wil haar derde klant, Huge, niet meer ontvangen. Wanneer hij om een zoentje bedelt, krijgt hij het achterste van de geestelijke te kussen. De amusementswaarde van deze scène heeft de verteller uitgebuit met een beschrijving van het achterwerk als een gezicht: de bilnaad als mond en de beide bilhelften als wangen (vs. 130-131). Dezelfde techniek wordt toegepast bij de boer wiens geslachte varken gestolen is. De beide dieven houden zich verborgen in een schuur, maar ze worden ontdekt door de bestolene, die zijn ontblote achterwerk door een gat in het dak steekt. Komisch is niet alleen de handeling van de boer op zich, maar ook de uitleg die één van de boeven eraan geeft: hij ziet er de spookverschijning in van zijn overleden moeder, die hij herkent aan haar gezicht dat hij vervolgens beschrijft. De komiek functioneert alleen ten volle wanneer de toehoorders de gegeven beschrijving ‘terugvertalen’: met de kinnebacken wordt de plaats bedoeld waar de beide dijen overgaan in de billen, het haar dat de moeder over de ogen hangt is de pubisbeharing, en de neus is de penis.Ga naar voetnoot26 De echtgenoot in Tgoede wijf maect | |
[pagina 38]
| |
den goeden man bezoekt vermomd als minnaar zijn echtgenote en gedraagt zich nogal onheus. In bed laat hij voortdurend winden, zodat de stank groot is; hij hulsde en bulsde. Hulsen ende bulsen betekent doorgaans ‘aanhoudend hoesten, rochelen’, maar hier is het een komische omschrijving voor ‘van achteren hoesten’, d.i. winden laten.Ga naar voetnoot27 Wanneer de man zijn vrouw ‘van achteren zijn mond bood’ (vs. 43), met andere woorden ze kon zijn achterste kussen, hebben we wederom de voorstelling van het zitvlak als gezicht. Het gebruik van conventies of stijlmiddelen van andere genres heeft, nu ze in een afwijkende context verwerkt zijn, een komische werking. Aan de klacht in de wachter- of dageraadsliederen van de geliefden die moeten scheiden bij het aanbreken van de dag herinnert de opmerking van de vrouw in Van den cnape van Dordrecht dat het voor de jongeman tijd is om op te staan (vs. 109-110). Het is dag geworden en de vrouw, die niet wil of kan betalen maar de jongeman wel weg wil hebben, dreigt ermee dat de echtgenoot elk moment kan komen en als hij hen betrapt, zal het hun het leven kosten. In deze spannende fase van het verhaal kweekt de stemmingsbewuste verteller nog even een (ironisch) sfeertje door te vertellen dat het zo mooi begint te dagen (vs. 121-122). De dichter van Middelnederlandse ridderromans veronderstelde een bepaalde voorkennis bij zijn doelgroep, aldus Janssens. De ridderroman werd in de voordracht geactualiseerd tegen de achtergrond van een literaire traditie die de dichter/voordrager en het publiek samen bezaten. De oorsprong van die kennis ligt in vroegere voordrachtssessies en in de ‘algemene ontwikkeling’ van het hofpubliek. Wanneer bijvoorbeeld de dichter van De roman van Heinric en Margriete van Limborch het liefdesgesprek inleidt met een uiterst bondige natuurschets, moeten de opmerkingen dat de geliefden in enen boegaert gingen en dat Echites onder enen sconen olivier ging zitten ‘volstaan hebben om het beeld van een locus amoenus [...], waarin de liefdesgevoelens onweerstaanbaar opwellen, te suggereren.’Ga naar voetnoot28 Niet alleen bij de voordracht van ridderromans, ook bij de voordracht van andere teksten moet die kennis gefunctioneerd hebben. Voor toehoorders van Ic prijs een wijf die over het noodzakelijke referentiekader beschikken, moeten: dat hi mi sel ontbeyden int pryel (vs. 23-24), gaen int groen (vs. 28) en comen inden boemgairt (vs. 38) voldoende geweest zijn om de topos van de locus amoenus in herinnering te roepen. Voor wie het zich voor kon stellen, moet het een grappig ‘gezicht’ geweest zijn. Daar zit de echtgenoot dan: potsierlijk gekleed in een prieeltje als een hoofse geliefde op ‘haar’ minnaar te wachten. Het gebruik van de stijl van de ridderepiek levert een komisch effect op, doordat de beschreven situaties in het geheel niet verheven-heroïsch zijn. De echtelijke twist tussen de man die 's avonds laat uit de kroeg komt en zijn vrouw wordt in de sfeer van een riddergevecht getrokken. De vrouw gaat dermate tekeer dat zelfs een volledig bewapende held zou aarzelen om aan te kloppen. De echtgenoot besluit zich een tijdje schuil te houden, want hij zou eerder vluchten dan de tweekamp met haar aan te gaan. De vrouw betitelt haar man als een | |
[pagina 39]
| |
deyn, een krijgsheld; ze wil haar leven, ja zelfs haar ziel op het spel zetten en met hem op een pleyn een tweegevecht aangaan. De vechtpartij tussen Gobert en de student beschrijft de verteller spottend als een riddergevecht. Omdat de strijders naakt en ongewapend zijn, wordt hun lichaam hun wapenrusting: hun gezicht is hun wapenteken en hun blote lijf hun kolder. Wanneer de baljuw van zijn wachtdienst thuiskomt, vindt hij de jongeman in zijn bed, die hem ‘als een dappere held’ welkom heet.Ga naar voetnoot29 Komisch door het contrast tussen situatie en taalgebruik is het gebruik van hoofse taal in Dits van Heilen van Beersele. De smid, die vol wraakzucht een hoer een achterwerk te kussen vraagt, wordt voorgesteld als een hoofse minnaar die, daartoe gedwongen door haar minnen cracht, zijn geliefde dame om een kus smeekt.Ga naar voetnoot30 In Een bispel van II clerken trekt de student die bij Gobert onderdak heeft gevonden en 's nachts diens dochter opzoekt, voor zijn verleidingspoging het hoofse register open (vs. 73-77). Dat de situatie allerminst hoofs is, wordt nog eens bevestigd wanneer haar liefde met een ‘ring’ te koop blijkt; zij geeft zich in ruil voor een juweel. Dramatische ironie ontstaat wanneer het publiek zich bewust is van de tegenstelling tussen de quasi-hoofse wijze waarop de student het meisje benadert en de heel wat minder verheven wijze waarop hij zijn ‘kameraad’, d.i. zijn gastheer, vertelt dat hij met de dochter gemeenschap gehad heeft (vs. 170-177). Wanneer in Dits van den man die gherne dranc de drinkebroer eindelijk het woonverblijf binnen gaat, spreekt hij zijn vrouw, die hij in haar afwezigheid plat-verachtelijk ‘mijn meid’ noemde (vs. 7), op hoofse wijze toe en doet een beroep op gherechte trouwe (vs. 121-122). Met wachten en met hoofse taal heeft de man de tweekamp gewonnen; hoveschen worden (vs. 188) gebruikt de verteller in zijn commentaar op de confrontatie dubbelzinnig: hij verwijst ermee naar het quasi-hoofse verhaal dat de man tegen zijn vrouw afsteekt. Door zijn deemoedige pose weet hij op haar gemoed te werken, zodat zij moet huilen en daarmee is het venijn geweken. Maar bovenal verwijst hij ermee naar de geslachtsdaad waarmee de man zijn vrouw definitief weet te paaien. Enkele regels eerder heeft de verteller al op dezelfde wijze op de geslachtsdaad gezinspeeld toen hij vertelde dat de man de duivelse feeks temde met ‘wonderlijke woorden’ (vs. 176-180): de vrouw werd niet zozeer bevredigd door lieve woordjes als wel door lust.Ga naar voetnoot31 Van Lacarise den katijf wordt in het op één na laatste vers paradoxaal aangeduid als vite; de geschiedenis van iemand die ‘dood’ is, wordt aangeduid als ‘leven’, ‘levensbeschrijving’. Een vita is een gelegendariseerde hagiografie, volgens een gestandaardiseerd model geschreven om de behoeften van een abdij of kerk te dienen, zoals de authentificatie van relikwieverering, of om een verzoek tot canonisatie te motiveren.Ga naar voetnoot32 Voor die toehoorders die bekend waren met de conventies van dit genre, kon de komische versvertelling een extra dimensie hebben door zinspelingen erop, die eerder in de vertelling al voorkomen en die | |
[pagina 40]
| |
als het ware in de aanduiding vite hun afronding, hun bekroning krijgen. Een vast bestanddeel in een vita vormen de mirakelen rond de (kandidaat-)heilige. Ook in de vertelling komt een wonder voor, want de hoofdpersoon is dood maar zijn zintuigen functioneren nog: Dits wonder groet (vs. 41). In de passio worden het lijden en de marteldood van de heilige beschreven. Lacarise blijkt een schijnof anti-heilige, want hij merkt zelf nadrukkelijk op dat hij niet geleden heeft: Nochtan eest scande dat men mi sal / Graven ende ic soe lettel qual (vs. 51-52). Omdat de deugd van de kuisheid hoog aangeschreven stond, bevatte menig heiligenleven tenminste één indringende passage over haar heroïsche beoefening.Ga naar voetnoot33 Lacarise is eveneens kuis, hij blijft letterlijk onbewogen bij de aanblik van de geslachtsdaad en sluit daarvoor zelfs de ogen, zij het omdat hij een sukkel is en niet door zijn deugdzaamheid. Karakteristiek voor de hagiografie is het besef dat de heilige zich onderscheidt van anderen, dat hij niet is zoals wij.Ga naar voetnoot34 Ook het anders-zijn van Lacarise wordt geaccentueerd: Die man was dul ende ongheleert.
Nu eest tfolc anders bekeert;
Men vint nu luttel lieden soe dul. (vs. 89-91)
Aan het slot van de meeste hagiografische werken wordt de luisteraar uitgenodigd met de verteller ‘amen’ te zeggen.Ga naar voetnoot35 De versvertelling eindigt ook met een gebed en de instemming ermee: God bringhe ons ten eweghen paradise - Amen (vs. 104).Ga naar voetnoot36 Doordat vite aan het eind van de vertelling staat, is het wel de vraag of alle luisteraars zich bewust zijn geweest van de zinspelingen op vita-conventies. Wanneer het verhaal aan het begin zo aangeduid was, hadden de toehoorders, erop attent gemaakt, deze zinspelingen daaraan kunnen relateren. Alleen voor wie zich nog van de relevante details bewust is, krijgen de verwijzingen (als het ware met terugwerkende kracht) hun extra dimensie. Maar misschien kreeg het publiek hulp en benadrukte de verteller deze details daartoe op enigerlei wijze tijdens de voordracht? Bovendien draagt de man de naam van een bijbels figuur en heilige, waardoor het publiek meteen al een verband met de religieuze literatuur gelegd kan hebben.Ga naar voetnoot37 Tegen de achtergrond van de religieuze literatuur functioneert Van der weldaet die de duvele dede. Het verhaal bevat enkele motieven uit legenden en exempelen, maar met een merkwaardige uitwerking. Vreemd is het begin van de vertelling, wanneer de verteller zijn twee, elkaar uitsluitende bronnen noemt: Men vint bescreven te menegher stede
Dat die duvel noint wel en dede,
| |
[pagina 41]
| |
Dies hi selve onlyende zij.
In dese weke seide mi
Eene beghijne, daer ic af las,
Dat in de oerdine te Cleofas
Eene nonne woende, [...]. (vs. 1-7)
Dit kan een corruptie of een stoplap zijn,Ga naar voetnoot38 maar het kan ook door de verteller bedoeld zijn of anders wel door het publiek opgevat zijn als een combinatie van conventies van twee verhaalsoorten: de vertelling als geheel wordt aangekondigd als een komische versvertelling, waarvoor een mondelinge bron gebruikelijk is,Ga naar voetnoot39 terwijl in dat verhaal de conventies van de legende verwerkt zijn.Ga naar voetnoot40 De verzen kunnen gefungeerd hebben als een signaal voor het publiek dat er met dit verhaal iets aan de hand is. Dit ‘exempel’ bevat immers geen religieuze boodschap over genade en verlossing, het is geen waarschuwing voor verdoemenis of voor de verzoekingen van de duivel, en evenmin is het een bemoedigend en inspirerend voorbeeld van berouw of vroomheid. Wel is het een spel rond de vraag: kan de duivel weldoen? De tekst opent met de algemene opvatting dat hij geen goed kan doen, wat hij zelf ontkent. Ook bij het publiek moet de mening geheerst hebben dat van de duivel niets goeds komen kan, en het zal nieuwsgierig geweest zijn naar zijn (opvatting over) ‘weldaad’. Een non uit de orde van Cleofas verafschuwt de duivel, die zij voor zeer slecht houdt, omdat hij zo lelijk is. De duivel, die aan zijn val onder meer een afschuwwekkend uiterlijk overgehouden heeft, zint vaker op wraak op hen die hem in zijn lelijkheid treffen. Wanneer een koster een schoon beeld van Maria laat maken met onder haar voeten een zo lelijk mogelijke afbeelding van de duivel, dan belooft hij dat hij het hem betaald zal zetten. De steiger van de schilder die een gruwelijke afbeelding van hem maakt, laat hij instorten. Hij loert op de bedelmonnik die in zijn preken telkens zijn lelijk en angstwekkend uiterlijk schildert, waardoor menigeen tot inkeer komt. In de stichtelijke exempelen redt Maria evenwel de slachtoffers van de duivel. De schilder roept haar te hulp en zij houdt hem bij zijn arm vast tot een ladder gebracht is. De koster laat zich verleiden door de duivel en besteelt zijn klooster, hij wordt betrapt en opgesloten. Dan neemt hij zijn toevlucht tot Maria en zij dwingt de duivel om in de gedaante van de koster diens plaats in te nemen.Ga naar voetnoot41 Ook de non wordt het slachtoffer van de duivel, die haar wil tonen dat hij niet zo slecht is als zij beweert. Hij maakt de non en een monnik verliefd op elkaar en zorgt ervoor dat zij tijdens de metten gemeenschap hebben. Dan volgt in Van der weldaet die de duvele dede een komische omkering van het rollenpatroon: nu treedt de duivel ‘reddend’ op en wel door hen in hun bed, terwijl zij de | |
[pagina 42]
| |
liefde bedrijven, naar het koor te brengen, zodat zij toch de metten bijwonen. Wanneer de verteller de voor onmogelijk gehouden goede daad verhaald heeft, sluit hij zijn vertelling af: Dus toechde die duvel na sijn verstaen / Die weldaet die hi hadde ghedaen (vs. 71-72).
Jodogne heeft de fabliaux onderverdeeld in twee groepen. De eerste wordt gevormd door de teksten waarin de komiek primair van talige aard is: een verspreking of een verhaspeling, een bijzondere beeldspraak, een raadsel, verwarring als gevolg van een misverstand doordat een taaluiting voor meer dan één uitleg vatbaar is, enzovoort. In La Male Honte bijvoorbeeld brengt iemand de koning van Engeland de koffer (la male) met het fortuin van een overleden onderdaan, genaamd Honte. De koning meent echter dat hij beledigd wordt, omdat male honte een wending in verwensingen is.Ga naar voetnoot42 Bij de tweede groep fabliaux zorgen vooral de verwikkelingen, de gebeurtenissen voor het komische effect.Ga naar voetnoot43 Van de ons overgeleverde Middelnederlandse komische versvertellingen is enkel in Van den waghen de kern van de komiek van talige aard. Het dubbelzinnige Crenghet [Keert] den waghen (vs. 170), wat de timmerman tijdens het proces uitroept om aan de schenking van een wagen te herinneren, lokt bij de rechter, die inmiddels van de tegenpartij vier ossen gekregen heeft, de snedige repliek uit dat hij de wagen niet kan doen draaien, omdat de vier ossen door blijven trekken. In alle andere vertellingen is de kern van de komiek gebaseerd op de handeling. In de Middelnederlandse versvertellingen ontbreekt trouwens ook de soort listen waarvan Uilenspiegel zich zo graag bedient: het geven van een andere uitleg aan taaluitingen, doorgaans door deze letterlijk te nemen. Dat alles betekent niet dat grappige of ironische formuleringen en woordspelingen in de komische vertellingen niet voorkomen, maar ze zijn niet van invloed op de verwikkelingen of de uitkomst. Van de uit de kroeg terugkerende echtgenoot merkt de verteller op dat ‘zijn hart vol opgewektheid’ was, terwijl deze hem in feite knijpt als een ouwe dief. De rijke ridder is de concurrent-minnaar van de arme ridder, die hem heeft afgeranseld met de tak van een hazelaar, maar de verteller noemt hem desondanks zijn ‘kameraad, makker’. ‘Of zij buigen voor de beul’ is een ironische omschrijving voor de executie door ophanging.Ga naar voetnoot44 Met beeldspraak typeert de verteller op komische wijze de positie van de echtgenoot, die na het pak slaag in de tuin overtuigd is van de trouw van zijn vrouw, en wellicht ook die van haar minnaar: de vrouw, die na de geslaagde list bevrijd is van alle zorgen en die door beide mannen geprezen wordt, is een wolf aan wie hij overgeleverd is (of aan wie zij overgeleverd zijn) als een schaap.Ga naar voetnoot45 De student die 's nachts | |
[pagina 43]
| |
de dochter van zijn gastheer bezoekt, drukt haar op het hart toch vooral stil te zijn: als haar vader wakker werd, zou hij ongetwijfeld denken dat zij het werk verricht hadden waar zij nog niet aan denken en dat hij met haar zijn wil gedaan had. Voor het publiek is deze uitspraak komisch door de tegenstrijdigheid, want het is overduidelijk dat werken nu net het enige is waar hij op uit is terwijl uit het feit dat hij het zegt, blijkt dat hij er juist wel aan denkt.Ga naar voetnoot46 De bedrogen smid in Dits van Heilen van Beersele neemt wraak en drukt de geestelijke een gloeiend ijzer in het achterwerk. Diens gegil wordt omschreven als het luid zingen van een vers, een zinspeling op het takenpakket van de geestelijke: het zingen van de mis en van gebeden. Willem van Hildegaersberch gebruikt deze omschrijving eveneens, zij het voor andere omstandigheden. De pastoor die toestemming gegeven heeft voor de diefstal van een zij spek, is verrukt wanneer hij zijn aandeel in de vette buit ontvangt. Zijn uitingen van vreugde vormen een luid gezang. De dubbelzinnige opmerking van de timmerman om de rechter aan het smeergeld te herinneren noemt Willem ‘het liedje dat hij gezongen had’.Ga naar voetnoot47 Bepaalde woorden of formuleringen kan het publiek dubbelzinnig opvatten. Een jongeman wil met twee vrouwen trouwen, maar zijn vader is van mening dat hij er zich met één moet laeten genoegen: dit betekent ‘genoegen nemen met’, maar kan ook opgevat worden als ‘genoegen beleven aan’ als aanduiding voor de geslachtsgemeenschap. Mogelijk heeft een verteller de dubbelzinnigheid ervan benadrukt door middel van gebaren? Hetzelfde geldt voor het antwoord van de zoon dat hij zich niet kan gefoegen: hij kan zich niet naar het voorstel schikken, maar hij kan zich ook niet met één vrouw bevredigen.Ga naar voetnoot48 De student die de vrouw van zijn gastheer begeert, ligt alleen in bed. Zijn makker heeft de dochter al weten te verleiden, maar hij kan zijn verlangen niet bevredigen. De ene student, aldus de verteller, lag met groten spele, terwijl de ander door kommer gekweld werd; de één hadde spel, die ander rouwe: spel betekent niet alleen ‘plezier’, maar ook ‘liefdesspel, geslachtsgemeenschap’.Ga naar voetnoot49 De jonge vrouw in Wisen raet van vrouwen is opgesloten door haar vader, die haar uit wil huwelijken aan een ridder of een jonkheer. Zij bemint echter een jongeman van minder aanzienlijke komaf en gebruikt haar biechtvader om contact met hem te leggen. Brandsma en Lie hebben laten zien hoe zij elkaar boodschappen overbrengen door dubbelzinnig taalgebruik. De geestelijke ziet in hun woorden haar verontwaardiging over de toenaderingspoging waarvan zij de jongeman beschuldigt en zijn belofte dat hij haar niet meer lastig zal vallen. De gelieven begrijpen de mededelingen als haar uitnodiging aan hem en zijn toezegging dat hij op haar aanzoek in zal gaan. Voor de toehoorders die de dubbelzinnigheid doorzien, zijn de woordspelingen komisch.Ga naar voetnoot50 | |
[pagina 44]
| |
Op het verschil in kennis bij het publiek en bij het personage berust het komisch effect van het gesprek tussen de visser en zijn vrouw in Dits van den vesscher van Parijs. Het publiek weet dat zij veinst en dat de man haar dankzij het lid van de monnik op de proef kan stellen. De vrouw zelf duidde de penis van haar man aan als quaet (vs. 62 en 79), maar wanneer de visser vertelt dat hij ontmand is en zich daarbij bedient van haar eigen terminologie (vs. 199), weet zij niet wat hij bedoelt: Wat quade meindi? (vs. 201). De penis als quaet blijkt nu voor haar geen begrip te zijn. Dankzij het verschil tussen vertelde tijd en verteltijd ligt bij het publiek nog vers in het geheugen dat zij het lid van haar man als quaet aanduidde; wat voor de vrouw geruime tijd verleden is, heeft het publiek zojuist te horen gekregen. Om haar onnozelheid - ook de dubbelzinnigheid van comen bi (vs. 165) is haar al ontgaan - kan het publiek zich verkneukelen. | |
3.1 Spanning en komische climaxCooke heeft de komische structuur van de fabliaux bestudeerd. Volgens hem is het allerbelangrijkste kenmerk van hun komiek de komische climax, het is hierom dat de verhalen verteld worden. Het publiek wachtte op de ontknoping aan het slot en lachte erom. De vertellingen bevatten ook andere komische elementen, maar die staan niet op zichzelf; ze zijn geïntegreerd in de komische structuur en worden beheerst door de komische climax. Ze zouden, in tegenstelling tot de komische climax, geschrapt kunnen worden zonder dat het verhaal verknoeid wordt. Het succes van een fabliau staat of valt meestal met zijn climax. De vertellingen zonder zo'n climax worden doorgaans als zwak of slecht beoordeeld ofwel hun fabliau-zijn wordt (daarom?) betwist. Fundamenteel is dat deze climax, die tal van vormen aan kan nemen, uit twee elementen bestaat: zij komt als een verrassing en is toch zorgvuldig voorbereid.Ga naar voetnoot51 Ménard daarentegen bestrijdt dat het de fabliau-vertellers in wezen om de ontknoping ging. Datgene wat aan de afloop voorafgaat, is meer dan enkel voorbereiding van de ontknoping. De verwikkelingen zelf, de problemen die onvoorzien opduiken, de onverwachte wendingen interesseren ons [sic] zijns inziens meer dan de uitkomst.Ga naar voetnoot52 De vertellers van komische versvertellingen is het inderdaad niet uitsluitend om de ontknoping te doen. De verhalen zijn immers gelardeerd met elementen die in zichzelf komisch zijn; zij zorgen voor een lach tussendoor. In Van III ghesellen die den bake stalen bijvoorbeeld kijkt één van de beide boeven die ontvangen worden door de echtgenote van hun voormalige compagnon naar boven en ontwaart aan de balk de bake. Hij wrijft over zijn kin en zweert dat hij eraf zal gaan. De vrouw heeft de opmerking niet door en denkt dat hij zijn baard bedoelt, ze geeft hem zelfs twee penningen voor het scheren. De verteller mikt nadrukkelijk op een lach-effect, want hoewel de situatie duidelijk is, legt hij de grap aan het publiek uit, terwijl de man direct daarop zijn vrouw nog eens opheldering geeft.Ga naar voetnoot53 Een retorisch middel hanteert de verteller van Dits van den man | |
[pagina 45]
| |
die gherne dranc wanneer hij zijn publiek laat raden naar wat de vrouw zei tegen de loeiende koe, aldus de verwachting wekkend dat het iets bijzonders moet zijn. Het wordt een anti-climax: ‘“Loei maar,” zei ze, “u kunt wel loeien”.’ Het antwoord werkt, zeker na een moment van spanningopvoerend zwijgen, door zijn banaliteit en door de herhaling ervan komisch (vs. 53-55). Gobert in Een bispel van II clerken is een oude man en is nauwelijks of niet meer in staat tot de geslachtsdaad. Als de logerende student, die de vrouw voor haar echtgenoot houdt, driemaal achtereen gemeenschap met haar heeft, is zij verheugd over zijn vernieuwde vitaliteit en zij complimenteert hem met zijn prestaties. Zijn gezicht vertoont dan wel steeds meer rimpels maar zijn ‘fluit’ is er beslist op vooruit gegaan; is dat hollen of stilstaan gebruikelijk bij oude mannetjes of meent hij nu toe te moeten slaan uit vrees dat het verboden zal worden? Wanneer de echte Gobert in een gevecht verwikkeld raakt met de andere student, stuurt de vrouw ‘haar man’ op de vechtenden af. Maar na de zojuist opgedane ervaring is zij zeer bevreesd een tweede ‘vrauwe Julocke’ te worden en zij drukt hem op het hart dat hij zijn hand voor zijn geslachtsdeel houdt, opdat althans daarmee niets vreselijks gebeuren kan.Ga naar voetnoot54 Een enkele maal vestigt de verteller expliciet de aandacht van zijn publiek op iets komisch met een opmerking dat er iets bijzonders volgt. Dergelijke signalen komen voor in Dits van Heilen van Beersele (Sone saeghdi boerde nie soe goet, vs. 115) en in Van III ghesellen die den bake stalen (Ay hoort wat die knape doet, vs. 167). Toch speelt in de komische versvertellingen de ontknoping van de gebeurtenissen wel degelijk een belangrijke rol; de verhalen zijn meer dan een loutere aaneenschakeling van wat grappen en grollen. Daarmee wordt naast de komiek de spanning een aspect van het onderhoudende karakter van deze vertellingen. Het publiek is nieuwsgierig naar het verloop van de verwikkelingen en naar de afloop, of het ontwikkelt bepaalde verwachtingen omtrent de loop van de gebeurtenissen en wenst die ingelost te zien. Het verhalende gedeelte van de vertellingen bestaat uit een komische intrige rond menselijke hoofdpersonen.Ga naar voetnoot55 De bron van de verwikkelingen is doorgaans een conflictsituatie tussen twee of meer personages. Zo staan in Sint dat wi vrouwen garen twee rivalen tegenover elkaar om de gunsten van een vrouw te verwerven; in Dits van den man die gherne dranc wacht een man een heftig conflict met zijn vrouw omdat hij weer eens te laat uit de kroeg komt; in een aantal verhalen verkeert de vrouw in een netelige situatie wanneer de echtgenoot op enigerlei wijze haar samenzijn met haar minnaar verstoort; in Dits van den vesscher van Parijs hebben de beide echtelieden een geschil over de beleving van de geslachtsdaad en het belang ervan voor hun relatie, enzovoort. De spanning ontlaadt zich in een lach op het moment dat het conflict tot een oplossing komt; de ontknoping is hoogtepunt en veelal slot van de vertelling. In een deel van de vertellingen is de uitkomst van de verwikkelingen onzeker; de verteller richt de aandacht van het publiek op de ontknoping zelf: zal de | |
[pagina 46]
| |
hoofdpersoon erin slagen zijn doel te bereiken of de problemen het hoofd weten te bieden? Met spanningverhogende opmerkingen kunnen de vertellers de nieuwsgierigheid van het publiek naar de afloop extra prikkelen, zoals in Van der vrouwen die boven haren man minde, wanneer de verteller zijn twijfel uit over de goede afloop van de list die de vrouw beraamt om met haar minnaar samen te zijn (vs. 31). In een aantal gevallen kan de ontknoping alleen als een verrassing komen Wanneer de verteller de tekst voordroeg zonder vooraf de titel te geven.Ga naar voetnoot56 Wanneer het publiek bijvoorbeeld aangekondigd kreeg dat het verhaal volgde van Lacarise, die zag dat een pastoor gemeenschap had met zijn vrouw, zou het vanaf het allereerste moment met de afloop bekend zijn.Ga naar voetnoot57 Een aanwijzing dat de teksten waarschijnlijk oorspronkelijk bedoeld zijn om zonder titel voorgedragen te worden, biedt Dits van den man die gherne dranc. De titel is vermoedelijk door een kopiist (die van het handschrift-Van Hulthem?) in een later stadium toegevoegd, want in de nota aan het eind van de tekst wordt de eerste versregel aangehaald en niet de titel; aan het eind van de tekst gekomen, kopieerde de afschrijver zijn legger zonder de nota aan te passen. In een ander deel van de vertellingen richt de verteller de aandacht van het publiek niet zozeer op de afloop maar op het verloop: de vraag is dan niet of maar hoe iemand zich uit de problemen redt. De verteller geeft dan vooraf al de uitkomst, zoals in Wisen raet van vrouwen (vs. 20-22), in Van den paep die zijn baeck ghestolen wert (vs. 60-63) en Ic prijs een wijf. Dat de afloop van dit laatste verhaal gunstig voor de geliefden zal zijn, is vanaf het begin duidelijk wanneer verteld wordt dat de waard de dupe zal worden (vs. 5-6); bovendien krijgt het publiek even later te horen dat de vrouw er goed vanaf zal komen (vs. 16).Ga naar voetnoot58 In Van enen man die lach gheborghen in ene scrine wordt de afloop van het verhaal in feite met de algemene uitspraak in de openingsverzen al gegeven: wie met het kwaad begon, zal gehoond worden door degene die met gelijke munt terugbetaalt; het is duidelijk dat van de overspeligen het initiatief is uitgegaan en zij zullen bijgevolg gehoond worden door de echtgenoot, die kwaad met kwaad vergeldt. Ook kan de verteller vooraf al een tip van de sluier oplichten, waardoor de uitkomst voor het publiek niet als een volledige verrassing komt. Dat is het geval in Dits van den vesscher van Parijs, wanneer de verteller reeds in het begin aangeeft dat het gedrag van de vrouw geveinsd is (vs. 28-29). Wanneer het publiek de uitkomst van de gebeurtenissen al weet, kan de verteller erop vooruitlopen, wat de mogelijkheid tot voorpret biedt. Direct nadat de pastoor de biechteling toestemming gegeven heeft een zij spek te stelen op voorwaarde dat hij de helft ervan krijgt, onthult de verteller van Van den paep die sijn baeck ghestolen wert dat de geestelijke zelf die nacht bestolen wordt. Wanneer de pastoor de volgende morgen de helft van de vette buit bewondert, weet hij in tegenstelling tot het publiek nog niet wat er gebeurd is. Het publiek | |
[pagina 47]
| |
heeft nu plezier, omdat het weet dat hij de lofzang op zijn eigen spek zingt en het verkneukelt zich in afwachting van het moment dat hij de ware toedracht zal ontdekken. | |
3.2 De voorbereidingDe ontknoping van de verwikkelingen, die als komisch hoogtepunt de kern van de komiek uitmaakt, komt niet uit de lucht vallen, maar de vertellers bereiden deze zorgvuldig voor. Daartoe gebruiken zij verschillende technieken die op zich niet komisch zijn, maar die uiteindelijk wel de lach bij het publiek mogelijk maken. Door in de proloog het verhaal als boerde aan te kondigen, trekken de vertellers van Van enen man die lach gheborghen in ene scrine en Van III ghesellen die den bake stalen niet alleen de aandacht van het publiek, maar scheppen zij bovendien de juiste luisterhouding: zij wekken bepaalde verwachtingen en richten de aandacht op de komische effecten.Ga naar voetnoot59 Op andere wijze geeft de verteller dit signaal in de proloog van Wisen raet van vrouwen. Hij veronderstelt dat zijn publiek meer verhalen over vrouwenlisten gehoord heeft en hij zal er ook één vertellen: de toehoorders kunnen nu weten dat zij een komisch verhaal gaan horen. Van dezelfde methode bedient de verteller van Van der vrouwen die boven haren man minde zich, wanneer hij een vertelling aankondigt over een vrouw die een minnaar heeft en over de noodzaak van reinarts spele. De toehoorders weten nu dat een vertelling over erotiek en list volgt. Ook de opmerking van de verteller van Sint dat wi vrouwen garen dat hij wil laten zien dat listigheid, reynardye, onontbeerlijk is in liefdeszaken, fungeert als signaal voor het publiek dat een komisch verhaal volgt. In Ic prijs een wijf heeft de ironische opening de waarde van signaal dat een komische tekst volgt. De tekst begint met de lof van de verteller op een vrouw die haar man tot een dwaas kan maken, terwijl hij haar, al bedriegt zij hem nog zozeer, als een afgod blijft vereren. Berispen door te prijzen was immers een bekend ironisch procédé.Ga naar voetnoot60 Niet in alle gevallen geven de vertellers direct te kennen om wat voor verhaal het gaat. De verteller van Dits van Heilen van Beersele trekt wel de aandacht van zijn publiek met de belofte dat hij de merkwaardigste geschiedenis zal vertellen die het ooit gehoord heeft, maar de aard van zijn verhaal onthult hij niet. Willem van Hildegaersberch misleidt in twee van zijn komische versvertellingen juist de toehoorders door met hun verwachtingen te spelen. Van den monick begint heel degelijk, niets verraadt aanvankelijk dat een komische vertelling volgt. De opening lijkt die van een serieuze verhandeling over de enicheit. Misschien is de opmerking van de verteller dat hij zijn eigen biechtvader niet vertrouwt met knappe vrouwen, omdat de duivel listig is (vs. 22-25), een signaal voor het publiek geweest dat een andersoortig verhaal volgen zou vanwege de combina- | |
[pagina 48]
| |
tie: geestelijke-vrouw-list? Maar het vervolg laat de toehoorders toch nog even in het ongewisse: op de uiteenzetting over de monnik, die placht te waarschuwen voor de duivel en om zijn prediking geliefd was bij de mensen, kan zeer goed een degelijk exempel volgen. Pas wanneer de verteller vertelt dat een mooie vrouw deze geestelijke bezoekt, wordt duidelijk dat een pikante vertelling volgt (vs. 46). De geschiedenis van de bake-diefstal in Van den paep die sijn baeck ghestolen wert kondigt Willem aan als bewijs dat men dankzij de biecht vaker aan zonden denkt dan wanneer er geen biecht was. Met de lofzang op de biecht begint het gedicht ‘aanvankelijk als een echte Hildegaersberch’, zoals Van Oostrom opmerkt.Ga naar voetnoot61 De inzet van het verhaal is echter dubbelzinnig. Willem schept de verwachting dat, heel degelijk en leerzaam, het verhaal zal volgen van een jongeman die berouw krijgt van zijn zonden, waarna de bekeerling gaat biechten en tot betere, verheven inzichten komt. Op hem gaat Willem in eerste instantie uitvoerig in, het lijkt alsof het geheel om hem zal draaien. Hij is iemand die slecht geleefd heeft, berouw krijgt en gaat biechten, keurig in overeenstemming met de in het begin aangekondigde doelstelling. Vervolgens blijkt dat Willem niet de jongeling, zoals het publiek inmiddels verwacht, maar de geestelijke op het oog heeft: deze immers wordt zich door de biecht bewust van zijn slechte gedrag. Hij komt tot het inzicht dat hij daarvoor zijn verdiende loon gekregen heeft (vs. 215).
In de meeste komische versvertellingen wordt een personage uiteindelijk het slachtoffer van de verwikkelingen. Maar de vertellers willen voorkomen dat het publiek zich het lot van de gedupeerde enigermate aantrekt en deze zou beklagen, waardoor de lach verhinderd wordt. De toehoorders moeten afstand nemen van het slachtoffer doordat zij hem niet sympathiek vinden of als inferieur beschouwen en daartoe sturen de vertellers meestal de gevoelens voor de personages door hen nader te typeren. De wijze waarop dit gebeurt, verschilt overigens sterk. Zeer nadrukkelijk en ondubbelzinnig typeert de verteller van Sint dat wi vrouwen garen de beide hoofdpersonen; hij wijdt een groot aantal verzen aan hun karakterisering. Door in de wij-vorm te beginnen, schaart de verteller zichzelf en zijn publiek onder degenen die niet hangen aan het slijk der aarde; het publiek wordt geacht de gierigheid te verafschuwen. Dit impliceert een keuze voor de arme ridder en tegen de rijke. In de proloog maakt de verteller meteen stemming: hij klaagt over de vrouwen, die bezit boven morele en lichamelijke kwaliteiten stellen. Alleen listigheid, tegenwoordigheid van geest, kan het gemis aan geld compenseren; zelfs een goed toernooivechter kan niet zonder deze eigenschap. De beide ridders vormen elkaars antipoden; de karakterschets is in zwart-wit. De arme ridder beoefent de traditionele ridderdeugden en is een volmaakt mens: hij kan op wedstrijden zeer goed uit de voeten, vecht als het maar even kan op toernooien en vreest daarbij de dood niet. Hij aanvaardt zijn lot en beoefent ondanks zijn armoede de belangrijke ridderdeugd van de miltheit, want hij is vrijgevig jegens hen die van aalmoezen leven moeten; hij kan goed zingen. | |
[pagina 49]
| |
Niet alleen zijn eer en God inspireren hem tot dit gedrag, ook de liefde blijkt een veredelende invloed op hem te hebben. De rijke ridder daarentegen laat zich niet op toernooien zien, eer speelt voor hem geen rol, maar geld wel; hij is gierig en ontziet zichzelf zoveel mogelijk. Het hele verhaal door houdt de verteller de gevoelens van anti- en sympathie voor beide ridders bij zijn toehoorders warm: door hen niet bij name te noemen maar in termen van bezit, door de rijke ridder als katijf en de arme als goede man aan te duiden, door de negatieve eigenschappen te memoreren en door het gebeuren te becommentariëren.Ga naar voetnoot62 Even nadrukkelijk is de sturing in Van III ghesellen die den bake stalen. De drie gezellen zijn scakers, dieve ende mordenaren (vs. 5); ze zijn geen kleine criminelen maar zware jongens. De ernst van hun misdadigheid wordt benadrukt met een praktijkgeval: een beroving waarbij het aanzienlijke bedrag van honderd schild buitgemaakt werd. Daarna moeten de gevoelens van het publiek veranderen: het moet sympathie opvatten voor de bekeerling. Het feit dat hij zich op het goede pad wil begeven, zijn capaciteiten en zijn getoonde ijver - dit alles is voldoende om de wending te bewerkstelligen. De twee verstokten worden hoofdzakelijk aangeduid als die dief of die twee dieve, in totaal drieëntwintig maal, terwijl in zes regels (vs. 120-125) deze aanduiding zelfs viermaal achter elkaar valt. Het publiek blijft zich er zo van bewust dat ze schurken zijn. Willem van Hildegaersberch gebruikt na de proloog van Van den monick een apart deel om de monnik te karakteriseren. Meteen stuurt hij de gevoelens van zijn publiek door te vertellen dat de monnik misdadich werd en dat hij heilich scheen [!] van leven.Ga naar voetnoot63 Ook de verteller van Van Lacarise den katijf schept nadrukkelijk afstand tussen het publiek en Lacarise door negatieve kwalificaties: herhaaldelijk benadrukt hij diens zotheid en hij noemt hem een keitijf.Ga naar voetnoot64 De bedrogen echtgenoot in Van der vrouwen die boven haren man minde is een groeniaert [een nurks, een stuk chagrijn] en de waard in Ic prijs een wijf is haer ghec en een ezel.Ga naar voetnoot65 Gobert, de gastheer uit Een bispel van II clerken, wordt op verschillende manieren negatief gekarakteriseerd. De verteller typeert hem ongunstig met cornuut [sukkel] en benadrukt dat hij niet doorheeft wat er aan de hand is en dat hij argeloos is. Gobert is een oude man en wellicht is bij attente toehoorders het vermoeden gerezen dat zijn vrouw hem bedrogen heeft: de kans dat hij zelf het kind in de wieg verwekt heeft, lijkt niet groot. Gobert is ook als type komisch: hij is een sulletje, de huissloof die het vrouwenwerk verricht want hij | |
[pagina 50]
| |
verzorgt het huishouden: hij kookt het eten en zet de bedden klaar.Ga naar voetnoot66 Een enkele maal worden (komische) slachtoffers als goet aangeduid, namelijk de als liefdesbode gebruikte monnik in Wisen raet van vrouween, de bedrogen echtgenoot in Ic prijs een wijf, de geestelijke in Van den monick en Gobert in Een bispel van II clerken, maar dat zal ironisch bedoeld zijn.Ga naar voetnoot67 De gehele tweede strofe van Van enen man die lach gheborghen in ene scrine benut de verteller om de vrouw te karakteriseren. Zij is een slechte echtgenote en een slechte huisvrouw: ze mesdede in overspel, ze is wellustig, ze stelt anderen liever haar geslachtsdelen ter beschikking dan haar potten of pannen en boenen doet ze zelden. Omdat niet zij maar de echtgenote van haar minnaar het directe slachtoffer wordt, is deze negatieve typering van juist de vrouw bijzonder; waarschijnlijk dient ze om het publiek voor de bedrogen echtgenoot te laten kiezen en diens ingrijpen te verklaren en te rechtvaardigen. De reactie van de vrouw in deze versvertelling op de opdracht van haar man om de echtgenote van haar minnaar te halen is komisch want absurd. Volgens haar eega is haar komst dringend gewenst, want haar man ligt ziek in de boomgaard. Nu kan zij kwalijk zeggen dat hij niet in de tuin ligt omdat zij hem zelf in de kist verstopt heeft, zodat ze wel moet doen alsof ze van niets weet, maar haar voorstel tot de volgende dag te wachten, met andere woorden de man tot de volgende ochtend ziek in de boomgaard te laten liggen, is geen sterk verweer. Deze passage heeft daarmee niet alleen een komische, maar ook een voorbereidende functie. Van wie zo zwak reageert, mag het publiek niet verwachten dat zij in staat zal blijken zich met een list uit de problemen te redden. Ook uit het feit dat ze zeer bevreesd is, kan opgemaakt worden dat ze de koelbloedigheid en zelfverzekerdheid daartoe mist. Het publiek weet nu dat van haar niets te vrezen valt; hier geen geraffineerde echtgenote die haar man verschalkt. Het tegengestelde komt voor in Dits van den man die gherne dranc. De verteller schetst de vrouw als een door de duivel bezetene, een helse furie; ze raast en tiert, schopt de hond, gooit met vuur naar de kat en slaat haar huilende kind wel zeven maal. Dit is een onderdeel van de opbouw van een verwachtingspatroon: bij de toehoorders roept de verteller de verwachting op dat de vrouw haar man genadeloos af zal tuigen en dat zijn verzekering dat hij de volgende dag weer ongedeerd naar de kroeg komt (vs. 10) bluf zal blijken - een verwachting die uiteindelijk onderuit gehaald wordt. Soms kan de verteller inspelen op reeds bestaande gevoelens voor een personage, en wat algemeen bij het publiek leeft, hoeft niet nader uitgelegd te worden. De verteller van Dits van Heilen van Beersele hoeft de techniek van negatieve kwalificaties dan ook niet te hanteren voor de molenaar, die meent dat de zondvloed aangebroken is en daarom het touw kapt van de bak waarin hij hangt, zodat hij ter aarde stort en een arm en een been breekt; molenaars hadden de reputatie dieven en verleiders te zijn.Ga naar voetnoot68 De verteller van Van den cnape van | |
[pagina 51]
| |
Dordrecht maakt gebruik van de bijzonder slechte reputatie die de baljuw in de maatschappelijke realiteit had vanwege het verregaande misbruik dat hij maakte van zijn bevoegdheden.Ga naar voetnoot69 Het gaat er de vertellers om een vorm van medelijden met de slachtoffers bij het publiek te voorkomen. Zij sturen de gevoelens niet wanneer de slachtoffers van een list niet echt gedupeerd worden, bijvoorbeeld de vrouw van Gobert, die door de student driemaal beslapen wordt, want zij zal er niet rouwig om geweest zijn, of de vrouw van de visser van Parijs, die door de mand valt, maar na afloop openlijk en naar hartelust van het ‘nieuwe’ geslachtsdeel van haar man genieten kan. Dat de vertellers de gedupeerden negatief tekenen, impliceert niet dat zij de winnaars altijd positief voorstellen. Zij sturen inderdaad de gevoelens in gunstige richting voor de arme ridder (Sint dat wi vrouwen garen), voor de tot inkeer gekomen crimineel (Van III ghesellen die den bake stalen), voor de echtgenoot die de minnaar van zijn vrouw diens overspel vergeldt (Van enen man die lach gheborghen in ene scrine) en voor de man die zijn vrouw op kordate wijze haar neiging tot ontrouw afleert (Tgoede wijf maect den goeden man). Maar in een aantal gevallen doen de vertellers geen enkele moeite om de gevoelens te sturen. Dat kan zijn omdat het er in feite niet toe doet hoe de toehoorders tegenover de zegevierende personages staan; zo is het al voldoende als zij onverschillig staan tegenover de echtgenotes in Ic prijs een wijf en Van der vrouwen die boven haren man minde of de jongeman in Van den cnape van Dordrecht. Het kan ook zijn omdat het publiek het personage vermoedelijk toch wel gunstig gezind zal zijn, zoals de jonge vrouw in Wisen raet van vrouwen, die door haar vader opgesloten is. En soms laten de vertellers zich ook negatief over de winnaars uit, bijvoorbeeld over de jongeman die ongestraft een zij spek van de pastoor steelt (Van den paep die sijn baeck ghestolen wert, vs. 64 en 161) of over Machtelt, die haar man Lacarise met de pastoor bedriegt en die blijkens de epiloog als een quaet wijf beschouwd moet worden (Van Lacarise den katijf, vs. 92 en 97).
Ter voorbereiding van de climax verhalen enkele vertellers, al dan niet terloops, gebeurtenissen of feiten in de loop van het verhaal die later essentieel blijken te zijn voor de ontknoping, zodat deze niet uit de lucht komt vallen. De arme ridder in Sint dat wi vrouwen garen, die niet kan aanzien hoe minzaam de weduwvrouw zijn rivaal ontvangt, gaat naar de hof. De verteller vertelt dat hij van een hazelaar een tak snijdt die goed kan zwiepen; die nacht blijkt de tak goed van pas te komen. Ook wordt verteld dat de arme ridder tijdens het liefdesspel de vrouw haar ring ontneemt; de volgende ochtend blijkt deze bedoeld als herkenningsteken. De jongeman in Van den paep die sijn baeck ghestolen wert, die tijdens de biecht van de pastoor de absolutie krijgt voor de nog te plegen diefstal van een zij spek, bedingt geheimhouding. Wanneer de geestelijke zelf bestolen blijkt en zich daarom furieus tot de jongeman wendt en dreigt hem te laten ophangen, wijst deze hem er fijntjes op dat hij beloofd heeft dat hij de diefstal | |
[pagina 52]
| |
geheim zou houden. Dit blijkt afdoende om de pastoor van verdere actie af te houden; hij ziet in dat de jongeman gelijk heeft. Bovendien vreest hij voor de schande wanneer alom bekend wordt wat voorgevallen is. Niet meer op het niveau van details geschiedt de voorbereiding in die vertellingen die bestaan uit twee fasen, waarbij de eerste fase de basis voor de problematiek legt of een parallelle gebeurtenis verhaalt waarmee het publiek het gebeuren in de tweede fase in verband dient te brengen. In het eerste deel van Dits van den vesscher van Parijs lijken de man en de vrouw de consumptie van hun huwelijk niet op gelijke wijze te beleven. De man heeft gemeenschap zo vaak zijn hartje begeert, terwijl zijn echtgenote er een hartgrondige afkeer van lijkt te hebben. Dit komt nadrukkelijk en uitgebreid aan de orde in een nachtelijk gesprek: zij benadrukt dat haar grote genegenheid voor hem alles te maken heeft met het feit dat hij haar in materieel opzicht zo goed kan verzorgen. Hij ontkent het belang van deze verzorging en brengt zijn goede zorgen in lichamelijk opzicht als het belangrijkste naar voren, maar zij loochent dit driemaal: zonder zijn geslachtsdeel was zij hem nog welgezinder. Zij uit haar afschuw van zijn lid op dermate krasse wijze, dat de visser haar graag op de proef zou stellen als hij wist hoe. Het tweede deel verhaalt dan deze proef, waarbij de vrouw door de mand valt, want het blijkt voor haar uitsluitend om zijn geslachtsdeel te draaien. In het eerste deel van Van den cnape van Dordrecht lichten dienaren hun baljuw in over de uitbundige levenswijze van een jongeman wiens bron van inkomsten een volstrekt raadsel is. Wanneer deze achterhaalt dat de knaap zijn geld verdient door vrouwen te beslapen en er getuige van is dat een oud mank vrouwtje hem huurt, reageert hij positief en erkent dat de jongeman flink moet zweten voor zijn geld. Tijdens een maaltijd met familie wordt het ambacht van de jongeman uitbundig geprezen. Dit deel van de vertelling heeft een voorbereidende functie ten opzichte van het tweede deel. Het publiek, op de hoogte gebracht van de reactie van de baljuw, wordt nieuwsgierig gemaakt naar diens houding in het tweede deel, wanneer het zijn eigen vrouw betreft. In het eerste deel van De eo qui duas volebat uxores presenteert een naïeve jongeman zich als zeer potent, wat in het gesprek met de vader naar het publiek toe sterk benadrukt wordt. Hij meent dat één vrouw hem niet kan bevredigen en wil er daarom twee. Met de grootste moeite kan zijn vader hem voorlopig van dit voornemen afhouden: hij kan beter eerst met één vrouw trouwen en het een half jaar aanzien; bevredigt zij hem niet, dan kan hij alsnog een tweede huwen. Met tegenzin legt de jongeman zich erbij neer. De komische climax van het verhaal is de uitspraak van de jongeman tijdens de rechtszitting, nauwelijks drie maanden later, tegen een wolf die grote schade aan de veestapel toegebracht heeft. Elke dorpeling veroordeelt het beest tot de zijns inziens zwaarste straf. Als laatste is de jongeman aan de beurt en hij weet de gruwelijkste straf, waarbij de wolf lang moet lijden: hem een vrouw geven. Het effect van de climax berust op de tegenstelling met de erotische bluf in het begin; het publiek moet de klacht en het onredelijke verwijt van de jongeman in het tweede deel in verband brengen met zijn houding in het eerste deel. Komisch is ook de wijze waarop hij dit onder woorden brengt: de vrouw was hem na acht dagen al te veel; hij was seksueel zo uitgeput dat hij ieder moment dat zij hem benaderde, en dat gebeurde zowel | |
[pagina 53]
| |
overdag als 's nachts, driemaal de wapenroep aanhief en daarmee stelt hij haar toenadering voor als een misdrijf, als een verkrachting.Ga naar voetnoot70 | |
3.3 De ontknopingIn de komische versvertellingen staat de afloop centraal; zij hebben alle een komische climax. In Van den cnape van Dordrecht bijvoorbeeld werkt de verteller toe naar de confrontatie van de baljuw met de jongeman die zijn vrouw beslapen heeft. Hoe reageert de baljuw op de ontdekking dat zijn vrouw gebruik gemaakt heeft van de diensten van de knaap? De spanning wordt opgevoerd wanneer de vrouw dreigt dat het hun het leven zal kosten als haar man hen betrapt. De climax is mede komisch door de situatie waarin de beide mannen zich bevinden. De jongeman ligt nog in werktenue in bed, de baljuw staat eveneens in zijn blootje beduusd naar zijn bezette bed te staren. Nog koddiger wordt dit alles door de absurde dialoog van beide heren: de baljuw wordt door de knaap hartelijk welkom geheten, en dat in zijn eigen huis. De baljuw weet niets beters te verzinnen dan te vragen wat de jongeman in zijn bed doet: een stomme vraag, want wat deze daar gedaan heeft, is overduidelijk. De baljuw wordt gepakt op zijn eigen woorden en wordt gedwongen ten eigen nadele zijn functie uit te oefenen en het bedrag te betalen dat zijn vrouw schuldig is.Ga naar voetnoot71 De komiek in Dits van Heilen van Beersele is gelegen in een aaneenschakeling van gebeurtenissen die alle de climax voorbereiden, namelijk het moment waarop alle verhaaldraden bijeenkomen en als het ware een domino-effect sorteren. Willem Hoeft, de molenaar, verbergt zich voor de pastoor in de bak die aan de zolderbalken hangt en daar kan hij het verhaal van de geestelijke over Noach en de zondvloed horen en hij besluit de bak als zijn ark te gebruiken. De passage waarin de smid het achterwerk van de geestelijke kust en vervolgens wraak neemt, is komisch in zichzelf, maar is tevens de laatste schakel in de reeks; ze is de katalysator waardoor alle onderdelen in elkaar grijpen. De geestelijke schreeuwt om water; Willem, deze schreeuw combinerend met het verhaal over Noach, meent nu dat de zondvloed gekomen is en snijdt het touw door om in de bak veilig weg te kunnen drijven; hij valt daardoor naar beneden, waardoor de geestelijke meent dat de duivel verschijnt, zodat hij in een hoek vlucht en daarbij in de latrine valt. Centraal in Van enen man die lach gheborghen in ene scrine staat de wijze waarop de bedrogen echtgenoot zich wreekt. Hij stuurt zijn vrouw om de echtgenote van haar minnaar, die zij in een kist verborgen heeft. Met een raadselachtige opmerking prikkelt de verteller de nieuwsgierigheid van zijn toehoorders en verhoogt hij de spanning: Haer weder paertie moesse halen,
Want hi haer node hadde geborgen
Daer mede hi haer nu sal betalen. (vs. 38-40)
| |
[pagina 54]
| |
Met wat de echtgenoot met tegenzin bergt, zal hij haar betalen.Ga naar voetnoot72 Wat betaalt hij, hoe betaalt hij, wie betaalt hij: zijn eigen vrouw of de vrouw van de minnaar? Het is duidelijk dat de man wat in zijn schild voert, maar wat? De verteller loopt hier vooruit op de afloop zonder echter iets te verklappen. Niet alleen de vrouw weet niet wat er gaat gebeuren: het publiek is evenmin op de hoogte.Ga naar voetnoot73 De man wreekt zich door de vrouw boven op de kist te verkrachten; blijkbaar is dit het komisch hoogtepunt, want de verteller maakt zijn toehoorders erop attent met de aankondiging van een grote grap. Een snelle afronding van het verhaal is nog niet mogelijk, want deze climax valt niet samen met de ontknoping: de man zit nog in de kist. De afwikkeling van het gebeuren krijgt een komisch karakter door de dubbelzinnigheid van juwelken dat de vrouw beloofd krijgt. Voor het publiek is duidelijk wat de echtgenoot bedoelt, maar de vrouw zal geen moment gedacht hebben dat zij haar man als genoegdoening ten geschenke krijgt. Het verhaal kan ook bestaan uit twee of drie fases of gebeurtenissen, die ieder hun eigen (voorlopig) hoogtepunt hebben, waarbij de laatste fase veelal de beslissende climax vormt. Van Lacarise den katijf bestaat uit twee fases. In de eerste fase draait het om de vraag hoe de vrouw en de pastoor hun samenzijn redden wanneer Lacarise dat komt verstoren. Zij tracht haar man ervan te overtuigen dat hij dood is en slaagt erin, want hij laat zich opbaren. Voor de aanwezigheid van een priester heeft zij daarmee impliciet een verklaring gegeven: het gaat om een sterfgeval en de geestelijke moet hem de volgende dag begraven. In de tweede fase wordt het probleem aangescherpt. Lacarise ligt nu wel netjes voor dood en toegedekt, zodat de vrouw en de pastoor menen ongehinderd gemeenschap te kunnen bedrijven, maar hij blijkt door de wade te kunnen kijken en ziet nu toch wat er gebeurt. De pastoor berispt hem dan dat hij zich moet gedragen zoals alle andere doden, waarna Lacarise braaf zijn ogen sluit en zijn mond houdt. Aan het slot van elke fase geeft de verteller de reactie van de vrouw en haar minnaar, waarmee hij de onderdelen markeert en het komische van de verwikkelingen benadrukt (vs. 58-60 en 85-88). Eveneens uit twee fases bestaat Van der vrouwen die boven haren man minde. Doordat de vrouw geen gelegenheid krijgt de liefde met haar minnaar te bedrijven, komt zij met het plan dat hij s avonds bij haar in bed moet komen. Zij zal haar echtgenoot opzij schuiven en een touw aan haar teen binden dat de minnaar maar behoeft te volgen om bij haar te komen. De verteller maakt zijn verhaal | |
[pagina 55]
| |
spannend door het publiek nieuwsgierig te maken naar het verloop van de gebeurtenissen, want hij acht de list nogal zwak: hij heeft er een zwaar hoofd in (vs. 31). Het gaat inderdaad fout. De echtgenoot heeft eerst gemeenschap met haar en uitgeput blijft de vrouw aan de andere kant van het bed liggen. De verteller gaat er niet op in, maar blijkens het vervolg is het touw losgeraakt of door de vrouw losgemaakt toen haar man haar benaderde en het is blijven liggen aan de kant van het bed waar zij gewoonlijk ligt. Even later komt de minnaar. Hij loopt het touw na en dan volgt het komisch hoogtepunt van de eerste fase: hij valt tussen de benen van de echtgenoot, die hem vastgrijpt in de mening dat hij met een inbreker van doen heeft. De vraag is nu niet meer of het plannetje van de vrouw zal lukken, nu gaat het erom of de vrouw haar minnaar zal weten te redden. De ontknoping van de tweede fase wordt direct voorbereid met de uitroep van de echtgenoot dat hij niet weet wie degene is die hij gepakt heeft, zodat de vrouw en de toehoorders weten dat hij met een ander levend wezen bedrogen kan worden. Een komische noot tussendoor is de wijze waarop de vrouw het vuur dooft: erop urineren is pikanter dan enkel water uit een kan op het vuur gooien. Een ander komisch element is de wijze waarop de vrouw de ‘dief’ overneemt: wat zij presenteert als wurghouding is in wezen de (een) houding om de liefde te bedrijven. Climax van de tweede fase is de reactie van de echtgenoot: hij is voor de toehoorders belachelijk doordat hij zich, zij het niet geheel argeloos, heeft laten bedotten door zijn vrouw en zich zelfs zorgzaam betoont over het welzijn van haar die hem beetneemt - hoewel, zij is mogelijk inderdaad gebroken, zoals zij zegt (vs. 121), zij het niet door het kalf dat zij gehaald heeft om de plaats van haar minnaar in te nemen, maar door de mannen. Een bispel van II clerken bestaat uit een opeenvolging van drie gebeurtenissen met elk een eigen hoogtepunt en die in het slot gecombineerd en afgerond worden: eerst de verovering van de dochter van de gastheer door één van beide studenten, vervolgens de verovering van de echtgenote van Gobert door de andere student en tot slot de vechtpartij, waarbij de gastheer afgeranseld wordt en de studenten er bevredigd vandoor gaan. Ook in Van III ghesellen die den bake stalen heeft de verteller naar een climax gewerkt: driemaal vertelt hij de reeks van diefstal en tegendiefstal, hetgeen de spanning opvoert doordat de vraag naar de afloop des te dringender wordt. De driedeling heeft de vertelling gemeen met Wisen raet van vrouwen. Daarin is eveneens gebruik gemaakt van een drieledige reeks die naar een climax leidt. Maar in Van III ghesellen die den bake stalen maken de drie reeksen geen onderdeel uit van een alomvattend plan, terwijl in Wisen raet van vrouwen de drie fasen onderdeel zijn van één list, waarbij in de laatste fase uiteindelijk het doel - waar het van het begin af om ging - bereikt wordt. Een jonge vrouw, opgesloten door haar vader opdat ze haar eer zal bewaren, hanteert driemaal dezelfde methode om een erotisch samenzijn te arrangeren. Driemaal gebruikt zij een dominicaan als koppelaar-liefdesbode door bij hem te biechten en een jongeman te beschuldigen van toenaderingspogingen. De geestelijke berispt daarop de jongeman, die zo op een idee gebracht wordt en de beschuldigingen in praktijk brengt. De eerste twee fasen dienen als voorbereiding, daarmee legt de vrouw het fundament: zij maakt de jongeman op haar attent en speelt hem een beurs met geld toe. De laatste fase is de kroon op haar | |
[pagina 56]
| |
werk: zij nodigt hem uit voor het liefdesspel, informeert hem over de wijze waarop hij bij haar binnen kan komen en waarschuwt hem dat hij goed moet uitkijken hoe hij de ladder plaatst, daar de muur door de regen in slechte staat verkeert.Ga naar voetnoot74 Dits van den man die gherne dranc onderscheidt zich van de andere vertellingen door de bijzondere rol van de verteller. In dit geval zijn het niet vooral de gebeurtenissen zelf die het publiek nieuwsgierig maken naar de afloop. Centraal staat hier het spel met de verwachtingen van de toehoorders die de verteller oproept en vervolgens doorkruist. Telkens geeft de verteller een nieuwe spanningsimpuls, werpt hij nieuwe barrières voor de man op. De man, die in de kroeg veel en lang gedronken heeft, staat op het punt naar huis te gaan. De verteller roept dan de gewone jammerlijke gang van zaken in herinnering: drankorgels die te diep of te lang in het kannetje gekeken hebben, wacht bij thuiskomst een warm onthaal. Zo'n ontvangst hangt ook onze drinkebroer boven het hoofd, want zijn vrouw is blijkens haar tirade furieus. Zij reageert haar woede af op hond, kat en kind, maar dat haalt in het geheel geen druk van de ketel. De bedoelingen van de vrouw blijken nog eens overduidelijk wanneer de verteller meedeelt dat zij opgebleven is om letterlijk de strijd met hem aan te binden. De man hoort haar getier en beseft dat het hem slecht zal vergaan. Hij houdt zich verborgen in de stal en de verteller geeft hem geen ongelijk: ook hij zou liever uit haar buurt blijven. Uiteindelijk gaat ze toch maar naar bed en beraamt daar plannen om haar man de volgende dag in de kroeg samen met twee andere potige dames een flink pak rammel te geven. De man, nu zij in bed ligt, gaat naar binnen. Voor de toehoorder staat één ding als een paal boven water: hij krijgt er ongenadig van langs - daar heeft de verteller immers duidelijk naartoe gewerkt. Hoewel de echtgenoot blauwbekt van de kou, durft hij het vuur niet te ontsteken: als zij uit bed komt, zal ze hem alsnog te grazen nemen. Ze moet in bed blijven! Maar hoe komt hij bij zijn tierende vrouw in bed en wat zal zij dan doen? De verteller benadrukt dat het er dreigend voor hem uitziet: het feit dat zij niets tegen hem zegt, is een slecht voorteken. Hij durft zich zelfs niet uit te kleden: zij kan hem intussen met een mes bewerken zonder dat hij zich kan verdedigen. Quasiberouwvol belooft de man dat hij zijn leven beteren zal en hij treft de juiste snaar: zij begint te huilen en dan is het nog enkel een kwestie van snel en doortastend handelen. De strijd wordt nu met andere wapens gestreden: hij zegeviert en behoudt zijn eer, want triomfantelijk kan hij de volgende morgen onbeschadigd in de kroeg zijn rentree maken. Eveneens een uitzondering vormt Van den waghen en dat biedt mede een verklaring waarom betwijfeld is of de tekst een komische versvertelling is. Het eerste deel van het verhaal, de geschiedenis van de omkoping van de rechter door de timmerman en als reactie daarop door de slager, is niet komisch. Had Willem van Hildegaersberch uitsluitend kritisch-belerende bedoelingen gehad, dan had hij met dit gedeelte kunnen volstaan om zijn publiek ervan te overtuigen dat | |
[pagina 57]
| |
omkoping het recht in onrecht doet verkeren en dat degene die probeert aldus de rechter te beïnvloeden het risico loopt dat de tegenpartij hem overbiedt. Bovendien sluit Willem deze tekst af met een lange en ernstige epiloog. Maar in het tweede deel wordt het verhaal komisch en juist omdat Willem daarin de uiteindelijke afloop van de verwikkelingen vertelt, krijgt het daarmee marginaal het karakter van een komische versvertelling. Willem gebruikt in precies dit gedeelte de meeste directe rede, wat een levendige voordracht mogelijk maakt. Dit deel staat niet zozeer in dienst van een moraliserende als wel van een onderhoudende intentie. Nu werkt Willem naar een komische ontknoping toe: het antwoord van de rechter, die zich eerst door de timmerman met een wagen en vervolgens door de slager met vier ossen om heeft laten kopen. Wanneer de timmerman bemerkt dat het proces een voor hem ongunstige wending neemt, tracht hij de rechter aan de schenking van de wagen te herinneren met de uitroep dat de wagen gekeerd moet worden. Deze dubbelzinnige wenk is voor het bij het proces aanwezige publiek onbegrijpelijk en het bespot hem, want er valt geen wagen te bekennen. Nadat het vonnis gewezen is, vraagt de timmerman nogmaals de wagen te doen keren: hij smeekt de rechter nu de wagen terug te geven, maar deze vangt hem op zijn eigen woorden: de wagen kan hij niet keren, want vier ossen trekken deze en zij zijn niet te stoppen. Van den waghen is daarmee de enige versvertelling waarin de komische climax enkel bestaat uit een gevatte uitspraak, uit de repliek van iemand die ad rem de ander met de werkelijkheid confronteert.
De ontknoping in de komische versvertellingen is het moment waarop het conflict tussen de personages beslist is en de gebeurtenissen voor het publiek afgerond zijn. Voor de personages is daarvan sprake wanneer hun probleem opgelost is, wanneer hun doel bereikt is. De tegenstander is daarvan meestal de dupe. Hij of zij kan de nadelige gevolgen op verschillende manieren ondervinden: het verlies van goederen, een pak slaag of erger lichamelijk letsel (Van III ghesellen die den bake stalen, Dits van Heilen van Beersele, Van den waghen, Van den paep die sijn baeck ghestolen wert, Sint dat wi vrouwen garen, Een bispel van II clerken, Van den cnape van Dordrecht, Van den monick, Ic prijs een wijf); vernedering, verlies van eer of van de roep van heiligheid (de vrouw en haar overspelige echtgenoot in Van enen man die lach gheborghen in ene scrine, de non en de monnik in Van der weldaet die de duvele dede, de vrouw in Tgoede wijf maect den goeden man). De mannen in Ic prijs een wijf en Van der vrouwen die boven haren man minde krijgen door hun ontrouwe echtgenotes een rad voor ogen gedraaid: zij blijven onwetend van het bedrog van hun vrouw. Een voor hen pijnlijk inzicht verwerven daarentegen de baljuw in Van den cnape van Dordrecht, de pastoor in Van den paep die sijn baeck ghestolen wert en de jongeman die binnen acht dagen ervoer dat één vrouw hem al te erg was (De eo qui duas volebat uxores). Tegenover deze slachtoffers staan personages die als resultaat van de belangenstrijd wel door de mand vallen, maar er uiteindelijk niet slechter van worden (de vrouwen in Sint dat wi vrouwen garen en Dits van den vesscher van Parijs). De echtgenote van Gobert is eveneens slachtoffer van een list, maar zij | |
[pagina 58]
| |
zal, gezien haar intense tevredenheid over de verrichtingen van ‘haar man’, evenmin reden tot klagen gehad hebben (Een bispel van II clerken). Voor de toehoorders is de ontknoping het moment waarop zij het antwoord weten op hun vraag hoe de gebeurtenissen af zullen lopen (Dits van den man die gherne dranc, Dits van Heilen van Beersele, Van III ghesellen die den bake stalen, Een bispel van II clerken), op hun vraag wat een personage precies van plan is: ze weten òf dan wel hóe een list geslaagd is (de duivel in Van den monick; de mannen in Van enen man die lach gheborghen in ene scrine, Tgoede wijf maect den goeden man en Dits van den vesscher van Parijs). De toehoorders weten dat het beoogde doel gehaald is (Wisen raet van vrouwen) of ze hebben het antwoord op een raadsel (of de duivel wel kan doen in Van der weldaet die de duvele dede). Na de ontknoping ronden de vertellers hun verhaal op min of meer snelle wijze af.Ga naar voetnoot75 De vertellers houden de epiloog kort of houden deze met kwinkslagen in de komische sfeer. Dat laatste is bijvoorbeeld het geval in Van den monick. Willem van Hildegaersberch sluit zijn vertelling af met een relatief lange, moraliserende epiloog, maar toch streeft hij ernaar de luchtige sfeer vast te houden, de ernstige toon te relativeren. Hij komt terug op het pak rammel dat de monnik krijgt en houdt op dubbelzinnige wijze de verleidelijkheid van de vrouwen voor: de meyskijns slap ghegort vallen nu eenmaal liever achter - dan voorover. |
|