Lachen om list en lust. Studies over de Middelnederlandse komische versvertellingen
(1997)–F.J. Lodder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
I. Genre | |
[pagina 11]
| |
1 Een genre der boerden?1. ‘Boerde’ in de literatuurgeschiedenissenDat in onze literatuurgeschiedenissen een groep teksten onder de benaming ‘boerden’ onderscheiden wordt, is voornamelijk te danken aan Verwijs, die in 1860 tien teksten publiceerde onder de titel Dit sijn X goede boerden.Ga naar voetnoot1 Vóór hem had Mone wel een groepje ‘boerden’ onderscheiden, maar dan als onderdeel van de wereldlijke líederen. Dat groepje was bovendien te gering in aantal om als aparte categorie levensvatbaar te zijn: hij rekende er drie niet-verhalende teksten toe die in de titel enkel als boerde aangeduid werden. De teksten met een komische intrige nam hij, zonder nader onderscheid te maken, samen met andere verhalende teksten op in één groep, die van de wereldlijke vertellingen.Ga naar voetnoot2 De keuze van de teksten in Verwijs' editie is bepaald door ‘de verregaande preutschheid’ van Serrure, die een aantal stukken uit het handschrift-Van Hulthem ‘om den onzedelijken of onkieschen inhoud’ niet in het Vaderlandsch Museum gepubliceerd had. Verwijs nam de teksten niet op omdat zij samen een genre vormden, maar omdat zij ‘verworpelingen’ waren.Ga naar voetnoot3 Zijn voornemen ‘al het verstootene’ uit te geven bracht hem ertoe ook een tekst op te nemen die hij graag weggelaten had vanwege het volledig ontbreken van ‘den geestigen verhaaltrant’.Ga naar voetnoot4 Verwijs' inleiding is meer een verdediging van de publicatie dan een bezinning op ‘de boerden’. Hij karakteriseert ze terloops als ‘losse stukjens [...], blijkbaar met geen zedelijk doel, enkel om te vermaken en te doen lachen geschreven’ en de typering van J. Demogeot in diens Histoire de la littérature française (1857) van het fabliau, die Verwijs in een voetnoot geeft, moet dienen om ‘de aard van de boerde’ te schetsen: het fabliau, dat zich tot het chanson de geste verhoudt als de komedie of de vaudeville tot de tragedie, is een anekdote, een amusante gebeurtenis of een grap; de personages zijn veelal vrouwen en hun echtgenoten alsmede geestelijken; de dichters, die zich niet storen aan fatsoensnormen, springen lukraak van vermetelheid naar vermetelheid en wekken daarmee een schaterlach op.Ga naar voetnoot5 | |
[pagina 12]
| |
De literatuurhistorici behandelen in hun overzichten de boerden - in een aantal gevallen met de kanttekening dat hun indeling afwijkt van de middeleeuwse praktijk - als een aparte groep van komische teksten naast de sproken als ernstige vertellingen.Ga naar voetnoot6 Zij geven evenwel niet in alle opzichten een eensluidend beeld van de boerden. De verschillen in inzicht laten zich herleiden tot de volgende kwesties: - Zijn boerden alleen versvertellingen met een komische intrige of moeten ook anderszins komische teksten ertoe gerekend worden? Wanneer Ten Brink, Kalff, Prinsen, Walch en Te Winkel de boerden behandelen, noemen ze enkel berijmde teksten die een komisch gebeuren verhalen. Knuttel en Van Mierlo noemen daarentegen ook hekeldichten (Van dinghen die selden ghescien, Van mauwene, Van der wandelinghen en Van den plaesterers), een dramatische monoloog (Dit es de frenesie), een dialoog (Deen gheselle calengiert den anderen die wandelinghe), een gedicht met de dubbele leesmogelijkheid (Ene boerde) en proza, ‘onrijm’.Ga naar voetnoot7 - Zijn boerden zelfstandige teksten of moeten ook de komische verhalen die in grotere gehelen opgenomen zijn als boerden aangemerkt worden? Zo gaan Walch en Prinsen in op de komische vertellingen in Van den VII vroeden van binnen Rome wanneer ze de boerden behandelen; daarnaast wordt ‘boerde’ gebruikt wanneer Der leken spieghel en Der minnen loep, waarin ook komische verhalen opgenomen zijn, besproken worden.Ga naar voetnoot8 Kalff beschouwt de geschiedenis van de weduwe op het graf als ‘een voorlooper onzer latere boerden’ en volgens Walch en Van Mierlo is deze vertelling één van de ‘enkele boerden’ die in de Esopet voorkomen.Ga naar voetnoot9 - Is een bepaalde tekst wel of geen boerde? Ten Brink rekent Tgoede wijf maect den goeden man tot de ‘ernstige sproken [...] van zuiver ethischen inhoud’, terwijl Kalff de tekst een boerde noemt.Ga naar voetnoot10 Dits van den man die gherne dranc wordt door Ten Brink, Kalff en Te Winkel bij de boerden behandeld, terwijl de tekst zich volgens Knuttel ‘van de echte boerden’ onderscheidt omdat deze ‘eer bitter of wrang dan kluchtig’ is, een criterium dat (des te meer) verwondering oproept wanneer wel tot de ‘echte boerden’ gerekende teksten als ‘cynisch’ (Een bispel van II clerken) of als voorzien van een ‘barbaars bloedig einde’ (Van III | |
[pagina 13]
| |
ghesellen die den bake stalen) getypeerd worden.Ga naar voetnoot11 In de literatuuroverzichten wordt Van den waghen van Willem van Hildegaersberch enkel door Ten Brink en Te Winkel als een boerde aangemerkt,Ga naar voetnoot12 terwijl Kalff de enige is die Van der weldaet die de duvele dede tot de boerden rekent.Ga naar voetnoot13 De boerden werden in 1957 opnieuw uitgegeven door Kruyskamp, die met De Middelnederlandse boerden een volledige editie beoogde te geven.Ga naar voetnoot14 De kenschets van Verwijs is selectiecriterium geworden bij Kruyskamp. Hij definieert een boerde als ‘een Middelnederlands grappig vertelsel in verzen’.Ga naar voetnoot15 een boerde moet zuiver anekdotisch zijn en mag - en dit is het essentiële criterium - geen morele strekking hebben. Op grond hiervan sluit Kruyskamp de vertelling van de weduwe (Esopet 61) en Van der weldaet die de duvele dede uit. Vervolgens ondergraaft hij zijn criteria volledig. Het ontbreken van een niet nader omschreven toon is afdoende om het verhaal in Der leken spieghel van de man die in een weerwolf verandert ‘stellig niet tot dit genre’ te rekenen. Van den monick wordt, ondanks het moraliserende begin, toch een boerde genoemd vanwege ‘het satirisch-ironische slot’. Dmeisken metten sconen vlechtken, ‘hoewel het zuiver lyrisch is’, neemt Kruyskamp ‘eigenlijk alleen [om] het min of meer erotische karakter’ op. Uiteindelijk blijkt hij de verzameling van Verwijs volledig opgenomen te hebben ‘terwille van de traditie’ en om deze teksten ‘weer algemeen toegankelijk te maken.’Ga naar voetnoot16 Het merendeel van de recensenten beschouwde Kruyskamps uitgave inderdaad als een volledige editie.Ga naar voetnoot17 De enige die zich gereserveerd opstelde, was Mak, die twee recensies schreef. In de ene merkt hij op dat deze uitgave ‘àlle middelnederlandse boerden [bevat], d.w.z. alles, wat Dr. Kruyskamp - naar een discutabel criterium - tot het genre meent te moeten rekenen’;Ga naar voetnoot18 in de andere geeft hij te kennen dat ‘een diepere en vooral persoonlijker doordenking van het genre, indien men daarvan al kan spreken, en een principiëler toetsing van het overgeleverde Nederlandse materiaal aan de gestelde begripsbepaling hier gewenst ware geweest.’Ga naar voetnoot19 Gezien de diversiteit aan standpunten over het vermeende dan wel nieuw onderscheiden genre alsmede de verschillen van mening over het tekstbestand, | |
[pagina 14]
| |
blijkt een nader onderzoek hiernaar dringend gewenst; daartoe dient eerst te worden nagegaan wat in de Middeleeuwen onder boerde verstaan werd.Ga naar voetnoot20 | |
2. Boerde in de MiddeleeuwenHet begrip boerde zelf geeft, wanneer het om het achterhalen van een genre gaat, nauwelijks of geen steun. Het woord is afgeleid van het Oudfranse bourde of borde, dat ‘grap, verzinsel’ betekent. Het Middelnederlandse boerde (en varianten, zoals bohoerdeGa naar voetnoot21) in de betekenis ‘steekspel’ is afgeleid van het Oudfranse behort of bohort, dat echter een ander woord is dan bourde. Behort en bohort komen van het Frankische *bihordôn, ‘omheinen’;Ga naar voetnoot22 de etymologie van bourde is onbekend, al zijn er wel verschillende suggesties gedaan.Ga naar voetnoot23 De Middelnederlandse teksten die als boerde aangeduid worden of waarvan de inhoud als boerde getypeerd wordt, bieden evenmin veel houvast. Jacob van Maerlant duidt Vrouwe Paulinen mesfal in zijn Spiegel Historiael aan als dese boerde (vs. 94).Ga naar voetnoot24 In het handschrift-Van Hulthem komen acht als boerde aangeduide teksten voor: Ene boerde (nr. 120); Ene boerde (nr. 126); Van enen man die lach gheborghen in ene scrine (nr. 131; vs. 5: Ene groete boerde wert u getoent); Van eenre baghinen ene goede boerde (nr. 132); Een bispel van II clerken ene goede boerde (nr. 133); Van den cnape van Dordrecht ene sotte boerde (nr. 151); Van III ghesellen die den bake stalen (nr. 152; vs. 2: Selke boerde en hoerdi nie) en Ene sotte boerde ende ene goede sotternie (nr. 209).Ga naar voetnoot25 Als boerdement wordt Lippijn aangeduid (nr. 170; vs. 185-186: Ghi goede liede, dit hebben wi / Ghespelt al in een boerdement).Ga naar voetnoot26 Van ongeveer anderhalve eeuw later dateert Sottelicke boerde, afkomstig uit een zestiende-eeuws Gents handschrift. Eveneens uit de zestiende eeuw dateren twee kluchten van Cornelis Everaert waarvan de inhoud als boerde aangeduid wordt: Nichte (vs. 363: De boerde es ghebuert binder Ghendtscher stede) en Stout ende Onbescaemt (vs. 368: Want uut jonsten was ons de boerde vertelt).Ga naar voetnoot27 Deze teksten vormen een gevarieerd gezelschap. Jacob van Maerlant verhaalt hoe ten tijde van keizer Tyberius de ridder Mundus, wanneer hij de gedaante van Anubis aanneemt, vrouwe Pauline ertoe weet te bewegen gemeenschap met hem te hebben, terwijl de echtgenoot verheugd is over de ‘goddelijke eer’ die haar bewezen wordt. Uiteindelijk wordt Mundus verbannen en worden de helpers bij zijn list, de papen van de tempel van Isis, gedood. De boerde is, in tegenstelling tot de overige boerden, geen autonome tekst, maar maakt deel uit van een gro- | |
[pagina 15]
| |
ter geheel. Van eenre baghinen is een strofisch gedicht en, getuige de eerste versregel (Van eenre baghinen willic u singen), een lied; de tekst is niet compleet, van de 56 regels zijn er 43 bewaard gebleven. Eveneens een strofische tekst, maar niet duidelijk een lied, is Van enen man die lach gheborghen in ene scrine. Volgens de werkgroep van Brusselse en Utrechtse neerlandici die een uitgave verzorgde van de toneeltekst Truwanten, kan Ene sotte boerde ende ene goede sotternie ‘worden opgevat als een gezamenlijke aankondiging van twee teksten, namelijk van Drie daghe here en Truwanten. [...] Naar het ons voorkomt is het echter waarschijnlijker dat het opschrift alleen betrekking heeft op Drie daghe here.’Ga naar voetnoot28 Waarop men de aankondiging ook betrekt, op Drie daghe here - inderdaad het meest waarschijnlijk - of op Truwanten, feit blijft dat boerde als aanduiding voor een toneeltekst gebruikt werd; beide teksten zijn incompleet overgeleverd. Eveneens toneelteksten zijn Lippijn, Nichte en Stout ende Onbescaemt.Ga naar voetnoot29 Ene boerde (nr. 120) is een 27-regelig gedicht, bestaande uit zes strofen van afwisselend vier en vijf verzen. Het kan als een lofzang en als een scheldlied op de vrouw gelezen worden: gaat men van de versregel als eenheid uit, dan wordt een ondeugd genoemd, maar laat men het vers enjamberen, dan volgt in de volgende versregel de ontkenning ervan (daartoe staat in een aantal gevallen achter de negatie een punt).Ga naar voetnoot30 Ene boerde (nr. 126) is een monorime: een op één rijmklank gebouwde, 15-regelige strofe, waarin de ik-figuur vertelt dat zijn suete lief zich hem van het lijf houdt door een pot urine naar zijn hoofd te gooien.Ga naar voetnoot31 En zij heeft meer streken op haar repertoire: Het sijn vele goeder boerden diese wiste (vs. 15). Sottelicke boerde telt vijftien regels; de eerste acht regels vormen een rondeel. Het ‘stukjen schijnt zoo wat eene algemeene inleiding te zijn tot het vertoonen van eene Klucht of Tafelspel’, waarvan er in het handschrift enkele volgen.Ga naar voetnoot32 Ook Leendertz gaf de tekst uit als ‘eene voorafspraak [...], die bij elke opvoering gebruikt kon worden.’Ga naar voetnoot33 Zotte boerde (vs. 14) staat hier dus waarschijnlijk voor een toneeltekst: een tafelspel of een klucht. De overige drie teksten, Een bispel van II clerken, Van den cnape van Dordrecht en Van III ghesellen die den bake stalen, zijn vertellingen in gepaard rijmende verzen. De eerstgenoemde tekst wordt in de titel overigens ook als bispel aangeduid. Blijkens de pluriformiteit van de teksten was boerde geen eenduidige benaming voor een bepaald soort teksten met gemeenschappelijke formele kenmer- | |
[pagina 16]
| |
ken. Evenmin hebben deze teksten een bepaald motief of thema gemeenschappelijk. Wel overheersen de list, de erotiek en de (machts)verhoudingen tussen man en vrouw, maar niet één van deze motieven of thema's komt in álle teksten voor. Zo ontbreekt in Van III ghesellen die den bake stalen de erotiek, terwijl in Van eenre baghinen geen list voorkomt. Niet altijd is boerde trouwens een aanduiding voor de tekst zelf; in enkele gevallen worden als zodanig de vertelde of gespeelde gebéurtenissen getypeerd. Nichte eindigt met De boerde es ghebuert binder Ghendtscher stede (vs. 363) en daarmee duidt de vrouw de vertoonde komische verwikkelingen aan.Ga naar voetnoot34 En zijn Stout ende Onbescaemt laat Everaert door één van de acteurs afsluiten met Eerweerdeghe ons ghenouchte wilt danckelic nemen / Want uut jonsten was ons de boerde vertelt (vs. 367-368), waarmee hij doelt op de verwikkelingen rond het samenzijn van een vrouw en een koster, dat door twee zwervende muzikanten verstoord wordt. In Van den hinnentastere wordt eveneens het komische gebeuren en niet de tekst zelf als boerde aangeduid: En om warachtich mijn woorden te pruevene
Is een alte sotten boerde gheschiet,
Die welcke ons nu, tot vruechts betuevene,
In corten redenen wort bediet.Ga naar voetnoot35
Hetzelfde geldt voor Lippijn, vs. 189 (Wet dat menech boerden gescien), Nu noch, vs. 61 (Dat wort een groote boerde, namelijk wanneer de man alleen maar nu noch tegen zijn vrouw zal zeggen), Dits van Heilen van Beersele, vs. 115 (Sone saeghdi boerde nie soe goet: Heile houdt de pastoor voor dat hij zijn achterwerk uit het raam moet steken om dat door de smid te laten kussen), Een esbatement van de schuyfman, vs. 501 (Waer mochtemen beter boerde vercleren?) en vs. 536 (Ick meen men noijt beter boerde vant; in beide verzen wordt gedoeld op de streek die twee landlopers uithalen om van een dodenmaal te kunnen schransen), en het refrein Int heetste vanden dage omtrent naeden noene, vs. 66 (Ick doechte ic soude die boerde wat helpen breijden, waarmee de verteller het door hem bespiede samenzijn van twee gelieven aanduidt).Ga naar voetnoot36 In Van enen man die lach gheborghen in ene scrine wordt de inhoud in de tekst zelf als komisch aangeduid: Ene groete boerde wert u getoent (vs. 5). Boerde is hier geen aanduiding voor de vertelling als tekst, maar heeft betrekking op het onderwerp ervan en betekent ‘komisch gebeuren, grap’. Groete lijkt hier immers geen lengte- maar een kwaliteitsaanduiding, zo lang is de tekst tenslotte niet: 72 versregels. Boerde in de dubbele aanduiding boven Drie daghe here is geen genre-aanduiding maar een reclamekreet (‘nu volgt een goede grap, nu kun je lachen’). Hetzelfde geldt voor Een bispel van II clerken, dat eveneens een dubbele aan- | |
[pagina 17]
| |
duiding heeft: boerde, dat ook hier als lokkertje dient, naast bispel. Bispel is overigens, evenals exempel, evenmin een genreaanduiding: beide begrippen geven enkel aan dat de dichter aan de hand van een voorval dan wel een situatie onderrichten wil, daar een exemplarische waarde uit wil halen of met een voorbeeld iets verduidelijken of bewijzen wil.Ga naar voetnoot37 Ambigu is de proloog van Van III ghesellen die den bake stalen: Ghi goede liede, hoort na mie,
Selke boerde en hoerdi nie
Als ic u hier sal vertellen. (vs. 1-3)
Boerde kan hier zowel op de vertelling zelf betrekking hebben als ‘komisch gebeuren’ betekenen. Het laatste lijkt mij, gezien de overige plaatsen, het waarschijnlijkst.
Er zijn ook geschriften waarin óver als boerde aangeduide teksten gesproken wordt. Daarin verschijnt boerde in een geheel andere betekenis. De dichter van Van den levene ons HerenGa naar voetnoot38 keert zich in de proloog tegen alle rime [...] die ter zielen luttel smaect (vs. 5-6). Hij denkt daarbij met name aan verhalen van battalien ende van minnen (vs. 7). Zijn bezwaar tegen liefdesgeschiedenissen en ridderverhalen is dat ze geen waarheid bevatten en geen geestelijke waarde, geen wijsheid bezitten; ze zijn onwaar en ledichede (vs. 17). Deze teksten kwalificeert hij negatief als ‘onzin, verzinsels’, al staat het zwart op wit (vs. 24: Dit es boerde, al eest gescreven). In de proloog bij het tweede boek van het Leven van Lutgard keert de dichter zich tegen hen die die oude bourden scriven (vs. 56) en daarmee bedoelt hij de dichters van ouden jeesten (vs. 39), zij die verhalen van wigen och van tavelronden [oorlogen of toernooien] (vs. 41). Hij is zo fel gekant tegen deze teksten vanwege hun onwaarheid, het leugenachtige; de dichter benadrukt dat zijn vita enkel waren warden (vs. 1) bevat.Ga naar voetnoot39 Boerde wordt hier duidelijk niet gebruikt voor de korte vertellingen met een komische intrige. De dichter van De natuurkunde van het geheelal merkt over zijn leerdicht op dat het niet op andren boerden lijkt (vs. 29).Ga naar voetnoot40 Hij gaat niet nader op deze boerden in; het woord wordt kennelijk in ongunstige zin gebruikt voor elke niet-wetenschappelijke tekst. Ook hier is het onware het struikelblok; de dichter geeft in de proloog te kennen dat zijn tekst enkel ware rime (vrayen rimen) bevat. In de proloog van Sinte Franciscus Leven beschouwt Jacob van Maerlant het verschijnsel dat de mensen hem vander waerheit keren / Ende boerden ende | |
[pagina 18]
| |
favelen lerenGa naar voetnoot41 als een teken van de eindtijd. Het draait ook in deze proloog om de tegenstelling waarheid-leugen. Maerlant heeft het, blijkens het vervolg (vs. 31-38), vooral voorzien op de ridderepiek. Wederom blijkt het om ridderromans te gaan in de Spiegel Historiael. Jacob van Maerlant spuwt diverse malen zijn gal naar aanleiding van de verzinsels van leugenachtige knoeiers. In de proloog benadrukt de dichter dat zijn werk geen product van de fantasie is, maar dat het de waarheid bevat (vs. 55-64). Met boerde bedoelt Maerlant ook hier de ridderepiek. Zowel de Frankische als de Brits-Keltische epiek moet het bij hem ontgelden.Ga naar voetnoot42 Op een andere plaats in de Spiegel Historiael duidt hij Van den VII vroeden van binnen Rome met boerde aan.Ga naar voetnoot43 In de Rijmbijbel duidt hij naast de Arturromans de avonturen van Reinaert als verzinsels aan: Want dit nes niet Madox droem,
Noch Reinard, noch Arturs boerden.Ga naar voetnoot44
Maerlant gebruikt boerde dus evenmin voor een bepaald soort teksten (d.i. wat wij nu een genre zouden noemen) en zeker niet voor de teksten die met name in het handschrift-Van Hulthem als boerden aangeduid worden; voor hem staat boerde voornamelijk voor ‘verzinsel, leugenverhaal, bedrog’. De dichter die naar waarheid over de negen grootste helden wil vertellen, wijst in zijn proloog de ridderepiek als een onbruikbare bron af en spreekt ironisch van dese scone Walsche boerden (vs. 13); hij baseert zich liever op waarheidsgetrouwe geschriften (vs. 28-29).Ga naar voetnoot45 Niet uitgesproken negatief maar toch wel enigszins laatdunkend laat de auteur van Seghelijn van Jherusalem zich uit over hen Die hem wilen dichtens vermaten
Van boerden ende menighen jeesten,Ga naar voetnoot46
maar daarbij niet dachten aan de edele, diepzinnige geschiedenis die hij nu zal verhalen. Blijkbaar verstaat ook hij onder boerden (fictionele) ridderromans.Ga naar voetnoot47 | |
[pagina 19]
| |
In het 28-regelige gedicht Van castidemente, overgeleverd in het handschrift-Van Hulthem, is een ik-figuur aan het woord die zich, ondanks de vermanende woorden van zijn vrienden, meer aangetrokken voelt tot rijsheit [dwaasheid, lichtzinnigheid] dan tot wijsheit. Als die corre sit biden viere
Ende waent dat hem der erden sal gebreken,Ga naar voetnoot48
Soe benic te wine, ocht te biere,
Ende hoer daer singen ende boerden spreken.Ga naar voetnoot49
Helaas valt uit deze tekst niet op te maken wat precies onder boerden verstaan wordt. Mede gezien de overige aanduidingen en citaten is het onzeker waarop gedoeld wordt. Het kan hier om ‘grappen, moppen’ zonder meer gaan.Ga naar voetnoot50 Wanneer het om teksten gaat, lijkt het echter niet waarschijnlijk dat het ridderromans betreft, zoals in Leven van Lutgard of bij Maerlant. De onzekerheid verbiedt het echter verstrekkende conclusies te trekken; de tekst sluit niet uit dat het (onder andere) om teksten gaat die wij nu als ‘boerden’ aanduiden, maar rechtvaardigt een dergelijke gevolgtrekking evenmin. Overigens maakt het luisteren naar boerden hier deel uit van een opsomming van activiteiten die als negatief aangemerkt worden en die een vermaning rechtvaardigen. Deze onzekerheid omtrent boerden valt des te meer te betreuren daar we anders in deze passage over een aanwijzing hadden beschikt dat komische versvertellingen (onder meer) in de kroeg voorgedragen werden. Daarbij hadden kunnen aansluiten een passage uit Der naturen bloeme van Jacob van Maerlant en één uit het werk van Jan van Leeuwen. Over de Vlaamse gaai merkt Maerlant op: Garrulus dit dinct mi vele
Bedieden some menestrele,
Die altoes sijn onghestade,
Ende callende vroe ende spade
Vele boerden, vele lueghen,
Ende conterfeten dien si moeghen.Ga naar voetnoot51
Wederom is het de onzekerheid op welke teksten uit het repertoire van menestrele Maerlant met boerden doelt, die verbiedt hier conclusies aan te verbinden. | |
[pagina 20]
| |
Jan van Leeuwen noemt in zijn opsomming van hen die het gebod van de zondagsviering schenden speelmanne ende speelwive, araude ende selke messelijken volc, dat met boerden ende met sotter trufferiën omme gheet, ende hem alsoe met sotter ijdelheit gheneren,Ga naar voetnoot52 maar hij lijkt evenmin speciaal komische teksten te bedoelen, eerder verzonnen dus leugenachtige verhalen in het algemeen. Wanneer Dirc Potter in Blome der doechden de ondeugd van de leugen behandelt, noemt hij vier wijzen waarop deze gestalte kan krijgen. In het eerste geval sijn worde in boerden voert ghebracht om ghenoechte of corttinghe des tijts sonder ernste. Hij verstaat onder boerde geen specifiek genre, want hij voegt ter verduidelijking enkele mogelijkheden toe alse fabulen ende bijspeelen ende oec ander ghelijke queteringhe [kletspraat]. Waarschijnlijk betekent in boerden hier ‘voor de grap, ter vermaak’. Even later geeft Potter er enkele voorbeelden bij, waaruit evenmin blijkt dat hij een speciale tekstsoort op het oog heeft: Vander iersten maniere van loeghen wijse ic u exempel in vele poeten die scone worde scrieven. Ende in veel dichters ende sproeken sprekers ende sonderlinghen in valsschen hystoriën daer men alderhande genoechlijke loeghen in dichten settet om behaechlijc te wesen den minsche die alsulken dinghen gherne hoeren.Ga naar voetnoot53 Eén van de drie voorwaarden waaraan een dichter, aldus Jan van Boendale in het derde boek, vijftiende hoofdstuk van zijn Der leken spieghel, moet voldoen, is waarachtigheid. Met name in hystorien en heilighe scrifturen moet de dichter zich strikt aan de waarheid houden. In twee gevallen heeft een dichter een excuus om van de waarheid af te wijken, namelijk wanneer het een fabel en een boerdekijn betreft. Men mach ooc, dat ghi dat wet,
Een boerdekijn vertrecken met,
Al ist dat nie en gheschiede,
Daer omme lachen die liede,
Op dat en is niemens lachter.
Nochtan so bleeft beter achter,
Want wi van allen ydelen woorden
Ten oordele sullen antwoorden.
Dus en salmen lieghen niet
In hystorien, wats ghesciet.Ga naar voetnoot54
Hier is enkel duidelijk dat een boerdekijn een komisch verhaaltje is. Boendale kan komische autonome teksten op het oog hebben,Ga naar voetnoot55 maar ik acht het toch ook niet uitgesloten dat hij hier het bekende recept uit de retorica geeft om binnen een groter geheel met iets grappigs de aandacht van het publiek vast te houden.Ga naar voetnoot56 | |
[pagina 21]
| |
Boerde blijkt in de Middeleeuwen geen aanduiding geweest te zijn voor een specifiek genre: de als boerde aangeduide teksten - zelfs wanneer we ons beperken tot de teksten die zelf als zodanig aangemerkt worden - ontberen in de eerste plaats een gemeenschappelijke vorm.Ga naar voetnoot57 Ze missen bovendien een overeenkomstige inhoud, terwijl ze op verschillende wijzen gerealiseerd werden (voordracht, zang, toneelspel). Wanneer een tekst als boerde aangeduid werd, gebeurde dit om aan te geven dat de inhoud komisch was. Daarnaast stuurde boerde, indien vooraf gegeven in proloog of titel, de verwachtingen alsmede de juiste luisterof kijkhouding van het publiek. Daarmee was boerde geschikt als aanbeveling voor formeel verschillende teksten die op inhoudelijk gebied in hoofdzaak met elkaar gemeen hebben dat ze komisch zijn, waarbij zelfs de aard van de komiek varieert van dubbele leesmogelijkheid tot een op een komische climax gerichte intrige.Ga naar voetnoot58 | |
3. Afbakening van een onderzoeksobjectIs de consequentie van dit alles nu dat we in de literatuurgeschiedenissen ermee moeten ophouden een aparte groep als ‘boerden’ aangeduide komische verhalen te onderscheiden? Hoewel men in de Middeleeuwen geen apart genre boerden onderscheidde, kunnen we toch een aantal komische teksten bijeenbrengen indien zij een combinatie van vormelijke en inhoudelijke elementen gemeenschappelijk hebben waardoor ze zich - ondanks onderlinge verschillen - als groep onderscheiden van andere tekst(groep)en, zodat wij ze toch als een genre kunnen beschouwen in de betekenis die Jauß eraan geeft: een groep teksten die tezamen een ‘literair communicatiesysteem’ vormden, gekenmerkt door een beperkt aantal terugkerende functies en modaliteiten, zoals de vertelwijze, het handelingsmodel en de maatschappelijke functie.Ga naar voetnoot59 | |
[pagina 22]
| |
In de proloog van Wisen raet van vrouwen verwijst de verteller naar andere vrouwenlisten die het publiek eerder gehoord heeft (vs. 1-2); daarmee plaatst hij zijn verhaal in een traditie en wekt hij verwachtingen bij zijn toehoorders. Willem van Hildegaersberch speelt met de verwachtingen van zijn publiek wanneer hij Van den monick begint ‘als een echte Hildegaersberch’.Ga naar voetnoot60 In het geval van de Middelnederlandse komische versvertellingen is het dan ook niet onverantwoord te veronderstellen dat middeleeuwers ze beschouwd hebben of hadden kunnen beschouwen als deel uitmakend van een reeks en dat ze als model of oriëntatiepunt voor dichters en publiek gefungeerd (kunnen) hebben qua stof, komische procédés, vertelinstantie, personages, stijl, vorm en beoogde receptie. De Middelnederlandse dichter die een komische tekst schreef, zal niet vanuit het niets geschreven hebben, maar heeft zich gebaseerd op soortgelijke werken die hem bekend waren; hij zal zich op (een) ander(e) komische versvertelling(en) georiënteerd hebben, hetzij om op vergelijkbare wijze zijn verhaal te vertellen, hetzij om met de conventies te spelen of die om te vormen. En het publiek zal naar een komische vertelling geluisterd hebben vanuit een bepaalde ‘verwachtingshorizon’, vanuit verwachtingen die het op basis van eerdere voordrachten van soortgelijke vertellingen gevormd heeft.Ga naar voetnoot61 De aan de Middeleeuwen ontleende benaming kunnen we nu echter beter niet meer als genreaanduiding gebruiken. Ik duid deze groep in het vervolg als komische versvertellingen aan. Zo vermijden we de indruk dat het om een feitelijk middeleeuws genre gaat, d.w.z. om teksten die in de Middeleeuwen beschouwd werden als behorend tot een aparte groep èn die met deze term nadrukkelijk onderscheiden werden van andere genres.Ga naar voetnoot62 Daarnaast is er het praktische bezwaar dat ‘boerde’ ook heden ten dage gebruikt wordt voor verschillende soorten teksten.Ga naar voetnoot63 Tenslotte voorkomen we hiermee de merkwaardige situatie dat teksten die in de Middeleeuwen expliciet als boerde aangemerkt werden, nu geen ‘boerde’ meer mogen heten. Een wezenlijk probleem vormt evenwel de vaststelling van de gemeenschappelijke elementen van de groep van komische versvertellingen en bijgevolg de samenstelling van het tekstbestand. Het boertige is een inhoudelijke eigenschap en niet geschikt om als enig kenmerk een groep samenhangende teksten af te | |
[pagina 23]
| |
bakenen, want komische stof kan in alle tekstsoorten voorkomen.Ga naar voetnoot64 Andere criteria naast ‘komisch’ zijn noodzakelijk, maar welke? Onderzoekers van de Oudfranse fabliaux baseren zich op de teksten die als zodanig aangeduid worden en ontlenen daaraan gemeenschappelijke kenmerken om aan de hand daarvan teksten te selecteren die niet als fabliau aangeduid worden maar wel aan de criteria voldoen.Ga naar voetnoot65 Het uiteindelijke resultaat is een corpus van minstens 127 fabliaux.Ga naar voetnoot66 In het geval van de - beduidend minder talrijke - Middelnederlandse komische versvertellingen ontbreekt evenwel een specifieke gemeenschappelijke benaming. We kunnen ons daardoor niet verlaten op een groep teksten waarvan verondersteld mag worden dat middeleeuwers ze als een genre beschouwden om daarvan de conventies af te leiden waarmee we andere teksten kunnen selecteren die niet met deze benaming aangeduid worden maar wel dezelfde conventies vertonen.Ga naar voetnoot67 Hierdoor is de keuze van de criteria, die bovendien vooraf gemaakt wordt, discutabel, want ze beïnvloedt tekstbestand en (bijgevolg) onderzoeksresultaten onvermijdelijk: er wordt, op zijn minst ten dele, uitgehaald wat er vooraf ingestopt is. Dit is een probleem van principiële aard, dat zeker zeer zwaar weegt wanneer het achterhalen van een genre beoogd wordt, met de pretentie dat dit beantwoordt aan de toenmalige literaire werkelijkheid. In het geval van de komische versvertellingen lijkt een pragmatisch uitgangspunt dan ook meer verantwoord: de afbakening van een groep teksten die onderling een aantal kenmerken gemeen hebben en zich op relevante punten onderscheiden van andere teksten met komische stof en die een apart onderzoek waard zijn, dus voorlopig los van de vraag of ze, volgens door ons ontwikkelde criteria, als een genre opgevat moeten worden. Wat mij hier voor ogen staat, is | |
[pagina 24]
| |
de afbakening en verantwoording van een onderzoeksobject. De selectiecriteria hebben daarmee de status van werkhypothesen en waar het om gaat, is dat ze binnen het kader van deze doelstelling verantwoord lijken. Achteraf kan dan blijken hoe zinvol ze waren. Ik ga uit van zelfstandige teksten in versvorm met een komische intrige rond menselijke hoofdpersonen, behorend tot de kleinschalige epiek en (oorspronkelijk) bedoeld om door een verteller (al dan niet uitsluitend) ter vermaak voorgedragen te worden. Deze typering is niet vrij van problemen. Allereerst betreft dat het komische karakter van de teksten en niet alleen omdat niet altijd zeker is wat middeleeuwers komisch vonden. Hogenelst definieert een boerde als ‘een Middelnederlandse, paarsgewijs rijmende of strofische, korte, verhalende, komische tekst.’ Het komische karakter perkt ze direct daarna in: het is ‘erin gelegen dat list een belangrijke rol speelt en/of dat iemand als gevolg van zijn domheid op enigerlei wijze te grazen wordt genomen.’Ga naar voetnoot68 Maar op de eerste de beste tekst die ze vervolgens noemt, Dits van den man die gherne dranc, is deze beperking al niet van toepassing, want er komt geen list in voor en niemand is er de dupe van zijn domheid. Veel personages in komische versvertellingen zijn het slachtoffer van een slechte eigenschap, maar dat hoeft niet domheid te zijn, het kan ook lafheid zijn (de rijke ridder in Sint dat wi vrouwen garen) of hebzucht (de pastoor in Van den paep die sijn baeck ghestolen wert). Wezenlijker lijkt te zijn dat de dichters van deze vertellingen toewerken naar een komische climax, die gevormd wordt door de ontknoping van een conflictueuze situatie; het gaat om de uitkomst van een botsing tussen personages, die om wat voor reden ook tegenover elkaar staan. Met ‘zelfstandige teksten’ worden de komische verhalen uitgesloten die onderdeel vormen van een groter geheel; zij functioneren binnen dat geheel, zijn daaraan mogelijk aangepast; zij dienen in beginsel niet uit het kader gelicht te worden, maar moeten daarbinnen bestudeerd worden.Ga naar voetnoot69 De komische versvertellingen zijn voordrachtsteksten en behoren tot de ‘kleinschalige epiek’; ze wijken hiermee af van de sotternieën en de esbattementen, die tot het komische toneel behoren, en van de liederen. Er bestaan ook komische prozavertellingen,Ga naar voetnoot70 maar het lijkt zinvol die apart te houden. Deze vertellingen zijn niet alleen opgenomen in een groter geheel (Biënboec, de vertalingen van Caesarius' Dialogus miraculorum, Gesten of gheschienisse van Romen), dat geheel is bovendien van religieuze aard. De versvertellingen Een bispel van II blinden, dat verhaalt van de list van een koning die op komische wijze mislukt ten voordele van de blinde die op God vertrouwt,Ga naar voetnoot71 en Van den dorpman ende zinen wive, waarin de verschijning van | |
[pagina 25]
| |
Christus, Petrus en Paulus aan een boerenechtpaar naar aanleiding van een leugenverhaal van de duivel tot een komische confrontatie leidt, zijn ondanks hun komische intriges niet in het voorlopige corpus opgenomen.Ga naar voetnoot72 Hun stichtende belering botst met de antiklerikale strekking die bij enkele komische versvertellingen vermoed kan worden of met de kritiek op kerkelijke opvattingen die een aantal blijkt te bevatten;Ga naar voetnoot73 een scheiding schept nu in beginsel de mogelijkheid eventueel een profaan ethos of een profane mentaliteit in de komische versvertellingen te achterhalen die anders, door de aanwezigheid van vertellingen met een religieus oogmerk, onderbelicht zouden kunnen blijven. Ten nauwste hangt hiermee samen een geheel andere functie van de teksten in de middeleeuwse samenleving, een andere ‘Sitz im Leben’ - een belangrijk onderdeel van de beschrijving van middeleeuwse genres.Ga naar voetnoot74 Verwijs had in de inleiding van Dit sijn X goede boerden al opgemerkt dat de boerden mede hadden bijgedragen aan de voorbereiding van de Reformatie door de luister van de Kerk en het respect voor de geestelijkheid te ondermijnen en Jonckbloet meende naar aanleiding daarvan dat ‘daarom juist deze boerden overwaardig zijn te worden bestudeerd als opborrelingen eener gisting, die gaandeweg noodzakelijk tot eene uitbarsting moest leiden.’Ga naar voetnoot75 Een omschrijving op basis waarvan het tekstbestand vastgesteld kan worden, mag enerzijds niet zo vaag zijn dat ze leidt tot een (te) heterogene verzameling teksten; anderzijds moet ze, nu ze op voorhand gegeven wordt, ruimte laten voor variaties. Zo houdt ‘in versvorm’ de mogelijkheid open ook komische vertellingen op te nemen die niet in rijmparen, maar in strofevorm met rijmschema geschreven zijn: Van enen man die lach gheborghen in ene scrine, Ic prijs een wijf en Tgoede wijf maect den goeden man. Zolang de verhouding tussen korte epische teksten in versparen en die in strofevorm ons nog niet geheel duidelijk is en niet vaststaat dat deze teksten liederen zijn, kunnen de grenzen beter enigszins vloeiend blijven.
Uit het fabliaux-onderzoek blijkt dat de samenstelling van een corpus het meest heikele punt is. Per onderzoeker verschilt de lijst van wat hij als fabliaux beschouwt.Ga naar voetnoot76 Deze verschillen zijn niet uitsluitend toe te schrijven aan nieuw ontdekte teksten en aan de kwestie of varianten wel of niet als afzonderlijke fabliaux geteld moeten worden, maar ook aan de afwijkende opvattingen over wat een fabliau is en daarmee samenhangend de beoordeling van diverse teksten.Ga naar voetnoot77 In het geval van de Mären is er evenmin overeenstemming; teksten die | |
[pagina 26]
| |
Fischer uitdrukkelijk niet in zijn lijst opgenomen heeft, worden door anderen toch weer als Mären beschouwd.Ga naar voetnoot78 Zelfs over de paar fabliaux in The Canterbury Tales bestaat verschil van mening.Ga naar voetnoot79 Gaat het bij de fabliaux en de Mären echter om de samenstelling van een als definitief bedoelde lijst van teksten die tot een genre gerekend worden, in het geval van de komische versvertellingen gaat het in dit stadium om een selectie van teksten als basis van een onderzoek. Van de teksten in de editie van Kruyskamp reken ik tot de komische versvertellingen: Dits van den man die gherne dranc, Wisen raet van vrouwen, Van enen man die lach gheborghen in ene scrine, Een bispel van II clerken ene goede boerde, Van den cnape van Dordrecht ene sotte boerde, Van III ghesellen die den bake stalen, Van Lacarise den katijf die enen pape sach bruden sijn wijf,Ga naar voetnoot80 Van den paep die sijn baeck ghestolen wert, Van den monick, Ic prijs een wijf die haren man verdwasen can ten sot, Sint dat wi vrouwen garen, Dits van den vesscher van Parijs ende van sinen wive sijts wijs, Dits van Heilen van Beersele die de III jaghede te spele en Van der vrouwen die boven haren man minde ende watter ghesciede van.Ga naar voetnoot81 Daar worden de twijfel- of grensgevallen aan toegevoegd, dat zijn de teksten waarover geen eenstemmigheid bestaat dat ze tot het vermeende genre ‘boerden’ behoren: Van den waghen, Tgoede wijf maect den goeden man ende de goede man maect tgoede wijf, De eo qui duas volebat uxoresGa naar voetnoot82 en Van der weldaet die de duvele dede.Ga naar voetnoot83 Door de confrontatie met de overige vertellingen zal moeten blijken of ze zich er wel of niet wezenlijk van onderscheiden.Ga naar voetnoot84 Niet alle teksten uit Kruyskamps editie zijn in dit voorlopige bestand van komische versvertellingen opgenomen. Dmeisken metten sconen vlechtken is ‘geen boerde, maar een “lyrisch stukje” in 't amoureus’;Ga naar voetnoot85 een intrige ontbreekt. Dit es de frenesie is een toneeltekst, een dramatische monoloog.Ga naar voetnoot86 Dits van den tanden wijkt naar vorm èn inhoud af van de vorige versvertellingen. De tekst mist ‘nog slechts een prince om als volwaardig coïtusrefrein te kunnen funge- | |
[pagina 27]
| |
ren.’Ga naar voetnoot87 Bovendien wordt het verhaal verteld op een manier die afwijkt van alle hiervoor genoemde vertellingen. Er is niet een auctoriële ik-verteller aan het woord die een (veelal van anderen gehoord) gebeuren vertelt, maar een ic die tevens optredend personage is: hij neemt, zij het in de periferie, deel aan de handeling in die zin dat hij spreekt met de overige personen. Als ooggetuige beschrijft hij een tafereeltje dat bestaat uit één situatie in plaats van uit een reeks op elkaar volgende gebeurtenissen die leiden tot een komische climax. Tot slot zij nogmaals benadrukt dat het geenszins mijn bedoeling is hier een middeleeuws genre te postuleren en een definitief tekstbestand vast te stellen. Wel hoop ik een verantwoord tekstbestand te hebben samengesteld, op basis waarvan nader onderzoek kan worden verricht naar Middelnederlandse komische versvertellingen en hun functioneren in de middeleeuwse samenleving. Nadrukkelijk blijft de mogelijkheid open om gaandeweg het onderzoek te corrigeren en aan te scherpen. |
|