Techniek in Nederland in de twintigste eeuw. Deel 4. Huishoudtechnologie, medische techniek
(2001)–A.A.A. de la Bruhèze, H.W. Lintsen, Arie Rip, J.W. Schot– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 132]
| |||
De reclamefotografie was in de jaren zestig in opmars. Hier doet het model Hansje de Ruiter de afwas. RET-campagne (triplex kunststof werkbladen).
| |||
[pagina 133]
| |||
6 Barsten in het bolwerk: de consumptie betwist, 1968-1980
| |||
De glasbak: succesvolle innovatie van onder afIn de zomer van 1972 werd achter de Albert Heijn-supermarkt in Zeist de eerste glascontainer van Nederland geplaatst. De Zeister glasbak was ook een primeur in West-Europa.Ga naar eindnoot2 Vijfentwintig jaar later telde Nederland 22.000 glasbakken en werd 84% van het totale wegwerpglas door de glasverwerkende industrie zonder verlies omgesmolten tot nieuwe glazen, flessen en potten.Ga naar eindnoot3 Gezien de ervaring die al was opgedaan in de Tweede Wereldoorlog, is het opmerkelijk dat het fenomeen van de glasbak zo recent is.Ga naar eindnoot4 Dat die er uiteindelijk kwam, is te danken aan twee vrouwen, Wilhelmina Kuiper-Verkuyl en Babs Riemens-Jagerman, die de motor vormden achter de Stichting Milieuzorg Zeist en Omstreken. Zij ontwikkelden de glasbak als antwoord op de groeiende aandacht voor milieuvervuiling en uitputting van grondstoffen. De initiatiefneemsters opereerden buiten het bestaande netwerk van traditionele vrouwenorganisaties. Het succes van hun milieu-organisatie is illustratief voor de afnemende wervingskracht van de bestaande vrouwenorganisaties, die veel terrein verloren aan organisaties die een strijdlustiger retoriek hanteerden.Ga naar eindnoot5 De glasbak was een symbool van de ideologische jaren zeventig.Ga naar eindnoot6 Hoewel geïnitieerd en bedacht door vrouwen, betekende het ironisch genoeg juist voor vrouwen een taak erbij. Was het buiten zetten van de vuilnisbak tot dan toe een typische mannenklus, het wegbrengen van flessen kwam grotendeels op de schouders van vrouwen terecht. Zo bleek tijdens een Brabants proefproject in 1978, dat vrouwen twee keer zo vaak glasafval wegbrachten als mannen.Ga naar eindnoot7 Ook in Amsterdam werd in 1982 het glas voornamelijk door vrouwen in de glasbak gegooid.Ga naar eindnoot8 Er ontstond, ondanks de toename van vrouwen op de arbeidsmarkt, geen herverdeling van huishoudelijke
In 1972 werd de eerste glascontainer in Zeist geplaatst door de Stichting Milieuzorg Zeist en Omstreken, een actiegroep onder leiding van Wilhelmina Kuiper-Verkuyl en Babs Riemens-Jagerman. Niet alleen voor Nederland, maar voor heel West-Europa een primeur en een voorbeeld dat massale navolging vond.
taken tussen mannen en vrouwen, zoals feministen in die dagen eisten. De zorgverantwoordelijkheid voor de kinderen en het huishouden bleef de taak van vrouwen.Ga naar eindnoot9 De eisen werden eerder opgeschroefd dan naar beneden bijgesteld.Ga naar eindnoot10 Zo stelden het milieubewuste boodschappen doen en de zorg om recycling nieuwe en hogere eisen aan vrouwen.Ga naar eindnoot11 | |||
Ontstaan van de milieubewegingEind jaren veertig begon een klein aantal wetenschappers en politici zich zorgen te maken over de toenemende bodem- en waterverontreiniging als gevolg van de industrialisatie.Ga naar eindnoot12 Hoewel voor organisaties als de Consumentenbond en de NVVH het milieu geen rol speelde en men slechts waarschuwde voor de extra kosten die weg- | |||
[pagina 134]
| |||
Actiegroepen keerden zich in de jaren zestig steeds meer tegen de aantasting door het bedrijfsleven van de natuur en de natuurlijke hulpbronnen en de daarmee gepaard gaande luchtverontreiniging en stank. Met name de chemische sector (‘Wij worden stinkend rijk’) moest het ontgelden (Vondelpark Amsterdam 1970).
werpverpakking voor de consument met zich mee zou brengen, vond er binnen zeer korte tijd een radicale omslag plaats.Ga naar eindnoot13 In 1970 was ruim 96,2% van de Nederlandse bevolking van mening dat de overheid de milieuverontreiniging moest aanpakken.Ga naar eindnoot14 De Club van Rome speelde een grote rol in dat bewustwordingsproces via de Nederlandse vertaling van het rapport De Grenzen aan de Groei (1972).Ga naar eindnoot15 In Nederland werd de Club van Rome het oriëntatiepunt en symbool van de groeiende zorg om milieuverontreiniging en werd de (internationale) milieuproblematiek sneller en breder opgepikt dan elders.Ga naar eindnoot16 De verontrusting over het milieu hing in Nederland nauw samen met de twijfel over de recente economische groei tijdens de wederopbouwperiode.Ga naar eindnoot17 De milieubeweging was in zekere zin behoudend: het ging om het conserveren van de natuur. Dat gold ook voor de kritiek van milieuactivisten op de in Nederland prille consumptieve groei. Die kritiek was vooral moreel van aard. Het nog prille consumentisme van de jaren zestig brak met de huishoudelijke zuinigheidsideologie en -praktijk van weleer. Elisabeth Aiking-van Wageningen, een vooraanstaande en vroege milieuactiviste die twee pioniersters van de glasbak zou inspireren, benadrukte dat de bezorgdheid voor het milieu diende te worden vertaald naar het dagelijks leven. Aiking was, behalve met de zorg voor het huishouden en haar drie kinderen, vanaf de jaren zestig actief op de Nijmeegse Internationale School voor Wijsbegeerte, waar ze bestuurslid was en zich bezighield met kwesties van de individuele verantwoordelijkheid bij de instandhouding van het leven. Toen ze als huisvrouw eind jaren zestig werd geconfronteerd met de snel groeiende hoeveelheid huishoudelijk afval die gezinnen produceerden, kwam ze al snel tot de conclusie dat mensen thuis moesten worden bereikt om veranderingen tot stand te kunnen brengen: vrouwen vormden de sleutel tot die toegang. Deze oude ideologie - via vrouwen proberen een maatschappelijke mentaliteits- en gedragsverandering tot stand te brengen - kreeg zo een nieuw jasje: zorg om het milieu op de huishoudelijke werkvloer.Ga naar eindnoot18 In 1969 ontplooide Aiking op tal van fronten initiatieven. Eerst nam zij contact op met de onderdirecteur van de Consumentenbond, D.M. Westendorp, om de organisatie te bewegen aandacht te besteden aan veilig geteeld voedsel. Daarna benaderde zij de directeur Inkoop van Albert Heijn Nederland, P. Lichtenstein, om te pleiten voor de afschaffing van glazen wegwerpflessen of voor de inname van flessen door de detailhandel zelf. De directeur achtte de terugname, vanwege de benodigde winkelruimte, te kostbaar.Ga naar eindnoot19 Datzelfde jaar besloot Aiking een vijfdaagse kadercursus ‘milieu-hygiëne’ te organiseren, waaraan vertegenwoordigers van vrouwenorganisaties vrijwel gratis konden deelnemen op voorwaarde dat ze de kennis zouden overdragen op hun achterban. Via haar connecties met de academische wereld kreeg zij in 1970 contact met een ambtenaar bij het ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk (CRM), drs. H.M.A. Hanemaaijer, en met de voorzitter van de Europese Commissie van het in 1970 uitgeroepen Natuurbeschermingsjaar en wist ze een subsidie in de wacht te slepen.Ga naar eindnoot20 Via een aanbevelingsbrief werden Aikings plannen ondersteund als een CRM-activiteit van het Europees Natuurbeschermingsjaar.Ga naar eindnoot21 | |||
[pagina 135]
| |||
Aiking gebruikte de royale subsidie om, samen met Maaike van Palland, echtgenote van de milieukritische hoogleraar biologie professor dr. M.F. Mörzer-Bruyns, de Stichting Milieuzorg op te richten en reeds bestaande activiteiten op het gebied van de milieuzorg te ondersteunen en te bundelen.Ga naar eindnoot22 Meer dan 300 vrouwen van verschillende vrouwenorganisaties kwamen naar Utrecht voor de kadercursus, die door KVP-minister Marga Klompé (CRM) werd geopend. Door de tamelijk abstracte milieuproblematiek met behulp van alledaagse voorbeelden aanschouwelijk te maken, wist Aiking het relatief nieuwe thema van milieu te enten op de decennia lang van overheidswege gepropageerde praktijk van matiging en zelfdiscipline. Haar oproep bleef niet onbeantwoord: dr. Boon-Reuhl, de vertegenwoordiger van de NVVH op de cursus, maande haar achterban: ‘Huisvrouwen van Nederland, verenigt u zich met het Centrum Milieuzorg in de zorg voor uw gezin, uw huishouden en uw omgeving!’Ga naar eindnoot23 Ook trachtte Aiking de cursisten aan te moedigen de aangeboden kennis in concrete activiteiten om te zetten. Ze drukte hen daarbij op het hart niet agressief te werk te gaan en gemeenten zoveel mogelijk bij de plannen te betrekken.Ga naar eindnoot24 Deze niet-confronterende en diplomatieke aanpak ging terug op een lange traditie van vrouwenorganisaties zoals het Instituut voor Huishoudtechnisch Advies (IVHA) en de VAC's en stond in schril contrast met het soort acties waarmee de Dolle Mina's in dezelfde jaren hun naam vestigden.Ga naar eindnoot25 Babs Riemens-Jagerman en Miep Kuiper-Verkuyl leerden elkaar kennen op Aikings cursus. Zij hadden veel gemeen: beiden waren door hun wetenschappelijke echtgenoten - Kuiper werkte als natuurkundig ingenieur bij TNO, Riemens bij het Rijksinstituut voor Natuurbeheer - op de hoogte van de zorgwekkende berichten over het milieu en wisten dat vele rapporten ‘in een bureaula verdwenen’.Ga naar eindnoot26 Beiden waren voltijds huisvrouw met de zorgverantwoordelijkheid voor huis en gezin en actief in sociale en kerkelijke organisaties. Aikings oproep tot concrete actie, gecombineerd met een diplomatieke aanpak, paste in hun stijl: beiden voelden zich niet betrokken bij de feministische beweging die toen de publieke aandacht opeiste. Na een analyse van de inhoud van een vuilniszak en na lezing van een artikel in Intermediair, stelde Kuiper een notitie op waarin zij de mogelijkheden voor hergebruik van verschillende afvalproducten inventariseerde.Ga naar eindnoot27 Zij stelde daarin het ‘beangstigende probleem’ rond de tientallen miljoenen nylonkousen die per jaar werden weggegooid aan de orde, evenals het opnieuw gebruiken van oud glas als ‘glasphalt’.Ga naar eindnoot28 Van alle afvalproducten die mogelijk opnieuw zouden kunnen worden aangewend, liet vooral het glas Kuiper en Riemens niet los. De notitie zou het begin zijn van het dossier ‘Glas’ van de Stichting Milieuzorg Zeist en Omstreken (SMZO). Hun benadering van de milieuproblematiek leek - zij het systematischer van aanpak - op de door Aiking en CHU-staatssecretaris dr. R.J.H. Kruisinga gepropageerde strategie. Aiking en Kruisinga
Een beeld van de afvalhoek van een trouwe (en vroege) scheider van huishoudafval in Amsterdam in 1985: papier, blik, plastic en schillen worden apart gehouden.
riepen op tot individuele matiging en disciplinering; Kuiper en Riemens zochten naar een manier om dat op grotere schaal en systematischer mogelijk te maken. Zij spraken hun vrouwelijke medeburgers uit Zeist aan op hun individuele verantwoordelijkheid als hoedsters van het huishouden. Zij betrokken, zoals Aiking hen had voorgehouden, het bedrijfsleven en de plaatselijke overheid bij hun activiteiten en deden dat op een diplomatieke manier, rekening houdend met de (veelal tegengestelde) belangen van de verschillende partijen. Kuiper en Riemens waren niet de enigen die zich afvroegen hoe de groeiende berg afval kon worden verminderd. Zo was ook de NVVH actief; met name de Amsterdamse afdeling verzette zich tegen (dubbele) plastic verpakkingen, ‘de overweldigende sortering plastic coupes voor ijs-, yoghurt- of puddingverkoop’, plastic boodschappentasjes, spuitbussen en het fosfaatpercentage in wasmiddelen. De afdeling bezocht het bedrijfsleven om het ervan te overtuigen het aanbod aan te passen aan de groeiende groep milieubewuste consumenten.Ga naar eindnoot29 Vergeleken met dit soort acties, gingen Riemens en Kuiper echter veel voortvarender te werk. In maart 1972 ontmoette Riemens op een congres van het Research Adviesbureau tegen Milieuverontreiniging de directeur van de Gemeentereiniging Utrecht, T. Krijgsman, die als vertegenwoordiger van de afvalwereld wel brood zag in het hergebruik van materialen | |||
[pagina 136]
| |||
Het ingezamelde glas ligt, in afwachting van hergebruik, in grote bergen gereed.
uit huisvuil. Hij had er belang bij de gemeentelijke afvalstroom terug te dringen.Ga naar eindnoot30 Riemens ontmoette daar ook een medewerker van het Rotterdamse transportbedrijf Maltha, dat al vanaf 1921 vaten, kisten én oud glas, afkomstig van de glasverwerkende industrie, naar glasproducerende bedrijven transporteerde en aan particulieren kleine huurcontainers leverde voor de inzameling van glas, die werden opgehaald wanneer ze vol waren. Contact met de Glasfabriek ‘de Maas’ in Tiel, de fabrikant die uit eigen en ingekochte scherven platglas produceerde, leerde dat voor de fabricage van 1000 kilo glas 1250 kilo maagdelijke grondstof nodig was óf 1000 kilo scherfglas.Ga naar eindnoot31 Aldus leerden Riemens en Kuiper dat verschillende bij het glasafval betrokken partijen - de milieubeweging, reinigingsdiensten, transportbedrijven en de glasverwerkende industrie - een gedeeld belang hadden bij het onttrekken van zoveel mogelijk glas aan de stroom huisvuil; zij zetten hun onderzoek naar de mogelijkheden van een glasinzamelactie dan ook enthousiast voort. Riemens nam contact op met de Rotterdamse transportonderneming Maltha, die al jaren samenwerkte met de eveneens in Rotterdam gevestigde Verenigde Glasfabrieken. In het verleden had Maltha regelmatig gezocht naar manieren om meer glas in te zamelen en het hergebruik te bevorderen omdat steeds minder statiegeldflessen in omloop raakten.Ga naar eindnoot32 De apothekers waren de eersten die stopten met het reinigen van glasverpakkingen van medicijnen voor hergebruik, gevolgd door de honing- en jamproducenten, de visconserverende bedrijven en de producenten van mayonaise en gedestilleerde dranken in de jaren vijftig en zestig.Ga naar eindnoot33 De verpakking van goederen werd met de opkomst van de supermarkt - waar producten, veel meer dan voorheen in de kleine kruidenierswinkels het geval was, zichzelf moesten verkopen - van doorslaggevende betekenis.Ga naar eindnoot34 Bovendien werden steeds meer buitenlandse levensmiddelen verkocht, die verpakt waren in flessen en potten die in Nederland niet opnieuw konden worden gebruikt. Hierdoor nam het gebruik van statiegeldglas en de hoeveelheid voor de Nederlandse glasproducenten bruikbaar wegwerpglas in het huisvuil af.Ga naar eindnoot35 Het transportbedrijf Maltha had al eerder het ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiëne benaderd met een plan om gebruikt glas huis aan huis in te zamelen, maar was door het ministerie teruggewezen vanwege de hoge kosten. De firma Maltha reageerde dan ook enthousiast toen Riemens en Kuiper hun plannen ontvouwden en adviseerde hen deze grootschalig op te zetten.Ga naar eindnoot36 Het bedrijf wilde wel een container leveren waarin het glas werd verzameld en opgehaald.Ga naar eindnoot37 Met hun glasbakkenplan bliezen de vrouwen nieuw leven in een bestaand netwerk dat door de afschaffing van het statiegeld én door de introductie van het kunststof melkpak een gevoelige klap had gekregen.Ga naar eindnoot38 Terwijl de Zeister gemeente niet inging op hun concrete voorstellen, namen de glasindustrie en de daarmee samenwerkende transportbedrijven de plannen van Riemens en Kuiper vanuit welbegrepen eigenbelang wel serieus. Het kon voor hen echter alleen rendabel zijn als het volume van het ingezamelde glas groot genoeg was. Nadat Riemens en Kuiper zowel van Albert Heijn en de bank als van burgemeester en wethouders in Zeist toestemming tot plaatsing van de container hadden gekregen, was het op 30 juni 1972 zover: de eerste glascontainer in Nederland, en daarmee in heel West-Europa, was een feit. Het was een gewone grijze container met schuifdeksels. Riemens en Kuiper zagen erop toe dat de container | |||
[pagina 137]
| |||
Door de inspanningen van vooral lokale organisaties, werd in Nederland het inzamelen van glas landelijk en ook politiek een succes. Hier neemt milieuminister Hans Alders eind 1990 de 15.000ste glasbak officieel in gebruik. Op dat moment brachten de consumenten circa 75% van het verkochte verpakkingsglas weer terug.
alleen overdag werd gebruikt, de plek schoon bleef én de volle container op tijd door het transportbedrijf werd opgehaald. Pas later zou er een ander model komen, waarin de firma Maltha werpgaten had uitgesneden.
Soortgelijke acties vonden ook elders plaats, maar wisten het niet lang vol te houden. De firma De Spar haalde reeds in het voorjaar van 1972 het nieuws met een actie ‘Lege flessen voor de Waddenzee’, waarvoor de directeur van Spar Noord het idee had opgedaan tijdens een bezoek aan de Verenigde Staten, waar kinderen huis aan huis afvalglas inzamelden voor een goed doel.Ga naar eindnoot39 De regiodirecteur hoopte met deze actie op positieve publiciteit voor het bedrijf. De consument werd opgeroepen om de statiegeldvrije flessen en potten niet langer in de vuilniszak te deponeren, maar deze bij de plaatselijke Spar in te leveren. De opbrengst zou ten goede komen aan de zeehondencrèche in Pieterburen, die zich sterk maakte voor een beter beheer van de Waddenzee. De actie was aanvankelijk een groot succes, maar ging uiteindelijk ten onder omdat het bedrijf de glasstroom niet meer kon bijbenen. Ook de lokale glasfabriek - Heinz in Nieuw-Buinen - kon de stroom niet meer aan, zodat directeur Hoeksema zich genoodzaakt zag de actie over te dragen aan grotere glasfabrieken elders in het land.Ga naar eindnoot40 Zo raakten de Verenigde Glasfabrieken in Leerdam betrokken bij deze lokale acties. De opbrengst kwam echter niet langer ten goede aan de Waddenzee en de zeehonden in Pieterburen, maar ging naar de glasfabriek. Het Sparinitiatief kwam voort uit publicitair eigenbelang van de detailhandel, die de actie onmiddellijk staakte toen het doel was bereikt en er extra kosten voor het bedrijf mee gemoeid waren.Ga naar eindnoot41 Met zijn actie had de Spardirecteur, die als detaillist ooit tot het statiegeldnetwerk behoorde, de kringloop tijdelijk hersteld, waarin nu de glasindustrie de plaatsings-, ophaal- en schoonmaakkosten maakte en terugverdiende door besparing op de aanschaf van de grondstoffen voor nieuw glas. Wat de Sparactie niet lukte, wisten de Zeister vrouwen wel gedaan te krijgen. Door aandacht van de lokale én nationale pers werd de SMZO overspoeld met ruim 600 telefonische en schriftelijke verzoeken om informatie, voornamelijk afkomstig van vrouwen.Ga naar eindnoot42 De reacties kwamen uit het hele land, maar het milieubewuste, zuinige geweten sprak meer in het strengere, protestantse Noorden dan in het roomse Zuiden. In verschillende gemeenten, waaronder Leiden en Utrecht, volgden acties van huisvrouwen en actiegroepen.Ga naar eindnoot43 In Rotterdam nam An Thomassen, de echtgenote van de toenmalige PvdA-burgemeester, het initiatief en benaderde het transportbedrijf Maltha en het gemeentebestuur.Ga naar eindnoot44 Zij wist de juiste personen binnen de ambtenarij én het bestuur van de stad voor haar plannen te winnen. Zo werd in oktober 1972 de eerste Rotterdamse glasbak geplaatst: een open container.Ga naar eindnoot45 Er werd afgesproken dat vrouwen die in de buurt woonden en lid waren van één van de bij het Vrouwencontact aangesloten organisaties, de container zouden schoonmaken en toezicht zouden houden. De Rotterdamse actie | |||
[pagina 138]
| |||
Uit protest tegen ‘de vergiftiging van het huishouden’ door de chemische industrie, die steeds meer agressieve schoonmaakmiddelen op de markt brengt, bewerken Dolle Mina's de entree van de huishoudbeurs met grote hoeveelheden VIM, hét schuurpoeder in die dagen (1971).
was zo'n succes dat er al na vijf maanden veertien glascontainers in de stad stonden.Ga naar eindnoot46 Toen ook andere gemeenten volgden, begon de rijksoverheid zich te realiseren dat hier een taak voor de overheid lag. Minister dr. L.B.J. Stuyt van Volksgezondheid en Milieuhygiëne liet weten te voelen voor het herinvoeren van het statiegeld, maar de Verenigde Glasfabrieken voelden daar niets voor en pleitten voor ‘recirculatie’.Ga naar eindnoot47 Stuyt richtte, slechts drie maanden na de actie in Zeist, een brief aan alle gemeentebesturen om alle lopende activiteiten met betrekking tot hergebruik van afvalstoffen te ondersteunen. Hij wees daarbij op het onderzoek van de Amersfoortse Stichting Verwijdering Afvalstoffen (SVA) naar de mogelijkheden van hergebruik.Ga naar eindnoot48 Daarop werden in Den Haag, Gouda, Dordrecht en veel andere gemeenten rondom Leerdam glascontainers geplaatst en werd het ten slotte een landelijk fenomeen.Ga naar eindnoot49 Waren de projecten in Zeist en Rotterdam nog volledig door particulieren met ideële motieven opgezet en gedragen, het grootschalige Leerdamse proefproject ging uit van de overheid en betrok daarbij de SVA en een aantal particuliere belanghebbenden. Toen de SVA eind 1976 het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant benaderde voor een proefproject in de gehele provincie Noord-Brabant, werd het apart inzamelen van glas grootschaliger en verder geprofessionaliseerd en gesteund door een subsidie van het ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiëne.Ga naar eindnoot50 In tegenstelling tot de initiatieven van Spar-Noord en de actie in Zeist werd het glas niet bij een winkelcentrum ingezameld, maar op woonplekken.Ga naar eindnoot51 Door talloze stickers, folders en affiches werd de actie onder de aandacht van de Brabantse bevolking gebracht en op 17 mei 1978 werd de eerste glasbak officieel in gebruik genomen door een buurtbewoonster van Den Bosch.Ga naar eindnoot52 Deze datum staat ten onrechte te boek als de geboortedatum van de glasbak. Van noord tot zuid, overal in Nederland, bleken vrouwen bereid ten bate van het milieu lege flessen en potten apart te bewaren en deze in een extra tas mee te nemen bij hun loopje naar de winkel. Voor de consument had de financiële motivatie om het glas terug te brengen plaatsgemaakt voor een ideële. Het op weg naar de winkels in de bak gooien van afvalglas sloot naadloos aan bij de oude routine van huisvrouwen van het omspoelen, apart houden en meenemen van glaswerk wanneer ze boodschappen gingen doen, en bij de lange traditie van zuinigheid die zij in de oorlog en de wederopbouwperiode hadden aangeleerd.Ga naar eindnoot53 De Consumentenbond liet zich echter ondubbelzinnig negatief uit over de glasacties. Volgens de bond had het geen zin glas in te zamelen en de consument ‘weer met lege flessen te laten slepen’, omdat glas het milieu niet belastte en er geen gebrek was aan de benodigde grondstoffen voor glasproductie.Ga naar eindnoot54 De bond weigerde de consument voor het milieukarretje te laten spannen en legde de verantwoordelijkheid voor de toenemende milieuverontreiniging bij de industrie. De acties steunden meer op emoties dan op feiten, een stelling waarmee de Consumentenbond zich weliswaar als een | |||
[pagina 139]
| |||
Vanwege het grote succes met de radio, afficheerde Philips zich in de jaren vijftig en zestig met het technisch vernuft en de ingenieurstraditie van het bedrijf. De wonderen van de techniek moesten zichzelf verkopen (1950-1960).
rationele, professionele organisatie presenteerde, maar die geen gevoel toonde voor wat er onder de vele lokale vrouwenorganisaties leefde.Ga naar eindnoot55 Ondanks het publieke debat besteedde de bond nauwelijks aandacht aan de milieuthematiek en pleitte uit gemaksoverwegingen juist voor méér wegwerpartikelen. Alleen de prijs was voor de Consumentenbond mogelijkerwijs een overweging tégen wegwerpverpakkingen.Ga naar eindnoot56 Het standpunt van de Consumentenbond bracht een stroom van boze brieven en ingezonden stukken in kranten teweeg.Ga naar eindnoot57 Sinds de zomer van 1972 zou het apart inzamelen van glas steeds grootschaliger en professioneler worden uitgevoerd. De firma Maltha, die was vrijgesteld van het betalen van precariorechten voor de glascontainers en zelfs een huurbedrag van fl. 75,- per jaar per container had weten te bedingen, zou erdoor uitgroeien tot het modernste glasrecyclingsbedrijf ter wereld.Ga naar eindnoot58 Tien jaar later stonden er ongeveer 12.000 glasbakken in 700 Nederlandse gemeenten. Werd in 1981 slechts 27% glas geproduceerd uit scherven uit de glasbak, in 1988 was dat gestegen tot 52%.Ga naar eindnoot59 De glasbak was niet langer weg te denken uit het Nederlandse straatbeeld. | |||
ConclusieDe snelle acceptatie van de glasbak laat zien dat de oude moraal van zuinigheid en hergebruik ten grondslag lag aan het succes. | |||
[pagina 140]
| |||
Hoewel het economisch niet langer noodzakelijk was, bleek de praktijk van het glas meenemen zo ingebakken in de dagelijkse routine van het boodschappen doen dat het milieuargument nauwelijks betoog behoefde. Dat de pioniersactie in 1972 van twee actieve vrouwen in Zeist zo snel navolging vond, kwam voort uit het feit dat Riemens en Kuiper handelden in lijn met de tijdgeest: toenemende welvaart ging gepaard met een breed gedragen gevoel van onvrede en onbehagen. Consumeren was niet alleen slecht voor het milieu, maar werd ook in moreel opzicht afgekeurd. Alle bedrijven, instellingen en bejaardencentra uit Zeist en de actiegroepen in de provincie Utrecht werden aangemoedigd tot het inzamelen van glas met de woorden: ‘[e]indelijk een mogelijkheid om ons geweten daadwerkelijk iets te ontlasten: we hoeven niet zomaar meer weg te gooien. Het kan weer gebruikt! Voorwaar een eerste aanzet tot een nieuw beleid: zinvolle zuinigheid... Door binnenkort op deze wijze al het overtollige glaswerk kwijt te kunnen raken, sparen wij op onze huishouduitgaven: onze plastic vuilniszak wordt minder gauw vol.’Ga naar eindnoot60 De SMZO kon haar welgestelde vrouwelijke achterban in 1972 met succes aansporen tot zuinigheid en spaarzaamheid door het beroep op hun verantwoordelijkheid: ‘De schatten van deze wereld zijn eindig... Zuinigheid, ook in het kleine, is geboden... Wie het kleine niet eert, is het grootte (sic) niet weerd.’Ga naar eindnoot61 Hetzelfde motto waaronder het Duitse regime tijdens de Tweede Wereldoorlog Nederlandse huisvrouwen opriep hun afvalresten apart in te zamelen voor hergebruik, werd nu, in een tijd waarin zuinigheid economisch minder noodzakelijk was dan ooit, uit de kast gehaald om huisvrouwen te mobiliseren. Het ontbreken van een dergelijke maatschappelijke inbedding kon echter ook debet zijn aan het mislukken van een innovatie, zoals het voorbeeld van de magnetron laat zien. | |||
De magnetron: mislukte innovatie van boven afHoewel Philips bij de vroegste ontwikkeling van de magnetron in 1921 een vooraanstaande rol speelde, bracht de elektronicagigant pas in 1974 een eerste magnetron voor huishoudelijk gebruik op de markt en sprak in 1985 in een beleidsplan de hoop uit dat het een marktaandeel van 10% zou halen.Ga naar eindnoot62 Een opmerkelijk bescheiden doelstelling voor een bedrijf dat aan de wieg stond van de radartechnologie. Nog opmerkelijker is het, dat de magnetron in Nederland, vergeleken met de Verenigde Staten, Engeland en de Scandinavische landen, relatief laat doorbrak. De magnetron mocht begin jaren tachtig dan wel een vaste plek hebben verworven in de Nederlandse horeca en andere groothuishoudens, in 1987 bezat slechts 2% van de Nederlandse huishoudens een magnetron en in 1991 nog maar 22%.Ga naar eindnoot63 Philips faalde niet alleen in het omzetten van zijn technologische voorsprong in een marktvoorsprong, maar besloot in 1990 zelfs de magnetronproductie van kleine, vrijstaande magnetrons af te stoten, zodat anno 2001 deze Nederlandse markt wordt gedomineerd door Japanse merken.Ga naar eindnoot64 Deze mislukking is deels te wijten aan het onvermogen van Philips om een passende marketing te ontwikkelen bij de techniek, oftewel de consument te bereiken door aansluiting te zoeken bij de kooktradities van potentiële gebruiksters. Wilde de magnetron slagen, dan moest deze worden ingepast in de dagelijkse routines van gebruikers. Philips had de expertise op dat gebied wel in huis, maar de beleidsmakers zagen de waarde daarvan niet in. De geschiedenis van Philips en de magnetron laat zich lezen als een geschiedenis van een techniek die te laat werd geproduceerd en op een verkeerde manier in de markt werd gezet, omdat men geen oog had voor de culturele en maatschappelijke inbedding van het apparaat. In dat opzicht staat deze geschiedenis in schril contrast met de snelle acceptatie van de glasbak. | |||
Philips en de doorloopovenTien jaar na de uitvinding van de magnetron als oscillatorGa naar eindnoot65 bouwde men bij Philips in 1931 een generator voor ultrahoge frequentie, waarin bij een experiment het water binnen 3 minuten aan de kook was.Ga naar eindnoot66 In 1934 publiceerde K. Posthumus, elektrotechnisch ingenieur bij Philips, in het Philips Transmitting News over de principes van het opwekken van trillingen met behulp van gespleten anodes.Ga naar eindnoot67 Het werk van Posthumus bracht vier jaar lang een stroom van ruim 100 internationale wetenschappelijke publicaties op gang, die in 1940 uitmondden in proeven en de basis legden voor de magnetron als zendbuis voor radar zoals die tijdens de Tweede Wereldoorlog door de Amerikanen met succes werd toegepast.Ga naar eindnoot68 Na de oorlog werd het onderzoek naar andere toepassingen van de magnetrontechniek internationaal, ook bij Philips, voortvarend aangepakt.Ga naar eindnoot69 In 1949 bespraken de Nederlanders E.C. Witsenburg en M. Stel verschillende manieren van verhitting door hoogfrequente velden en drie jaar later behandelden twee andere Nederlandse auteurs de toepassingen van de magnetron voor radardoeleinden.Ga naar eindnoot70 Zij repten met geen woord over andere toepassingen, terwijl al in 1947 een magnetron voor voedsel in het christelijk vrouwentijdschrift Moeder met enthousiasme was getoond.Ga naar eindnoot71 De maandelijkse rubriek van het blad, gericht op alles wat ‘het vernuftige brein van onze 20e eeuwse uitvinders weer voor nieuws heeft uitgedacht om het de huisvrouw gemakkelijker te maken’, presenteerde de oven als een toepassing van de radartechnologie die ‘behalve voor scheepen luchtvaart, ook voor de huisvrouw dienst’ deed.Ga naar eindnoot72 Pas in het midden van de jaren vijftig, toen concurrent Raytheon de radaroven propageerde voor groothuishoudens, ging Philips zich voor de verdere ontwikkeling ervan interesseren.Ga naar eindnoot73 Philips dacht voor de toenmalige zware en grote radarovens alleen aan toepassingen aan boord van passagiersschepen, in grote eetgelegenheden, in kazernes en ziekenhuizen. Voordat Philips echter zelf wilde investeren in de verdere ontwikkeling, achtte men een uitvoerig onderzoek in binnen- | |||
[pagina 141]
| |||
en buitenland noodzakelijk om ‘een gefundeerd marktoverzicht te verkrijgen’.Ga naar eindnoot74 Intussen stond de ontwikkeling van magnetrons voor gezinshuishoudens niet stil. Een Duitse firma toonde in 1957 op een beurs in Keulen een ‘elektronenfornuis’ dat als een gewoon fornuis was ontworpen en bestond uit een magnetron ‘kookoven’ met infrarode grill op ooghoogte waaronder een standaard elektrische oven was gebouwd. De technologisch progressieve vrouwen van de NVEV, die het elektronenfornuis op de beurs in Keulen zagen, reageerden enthousiast. Ze schreven dat de elektromagnetische golven vergeleken konden worden met radio- en televisiegolven, met een kortere golflengte werden uitgezonden en door middel van een draaiende propeller, opgehangen tegen het plafond van de oven, gelijkmatig door de oven werden verdeeld.Ga naar eindnoot75 De auteur van het verslag legde de lezeressen uit dat de microgolven wél door glas, porselein en papier konden dringen, maar niet door metaal, en dat ze de moleculen van het voedsel in beweging brachten, waardoor wrijving ontstond en warmte vrijkwam. ‘Deze in het voedsel zelf ontwikkelde warmte bewerkstelligt het gaar worden van het voedsel.’Ga naar eindnoot76 Als voordelen van het koken met behulp van microgolven werden genoemd de gelijkmatige verdeling van de warmte, het terugbrengen van de kooktijd met een kwart of een achtste en het overbodig maken van vet of water als warmtegeleider. Hoewel de redactie dit fornuis als ‘een ware revolutie’ op het gebied van de voedselbereiding beschouwde waaraan ‘de gebruik(st)er zich geheel (zou) moeten aanpassen’, wees zij ook op het bezwaar dat het elektronenfornuis het voedsel niet bruin kleurde en op de hoge aanschafprijs (fl. 3.500,- à fl. 4.000,-). Daarom dacht men dat dit ‘droomfornuis... sneller zijn intrede’ zou doen in hotels, restaurants en andere grootkeukens dan in het gezinshuishouden. Naar aanleiding van de Duitse ontwikkelingen en het eerder aangekondigde gefundeerd marktoverzicht van Philips, maakte de vestiging in Drachten, die verantwoordelijk was voor de productie van kleine huishoudelijke apparaten, in 1958 aan het hoofdkantoor duidelijk dat het graag de magnetron verder wilde ontwikkelen.Ga naar eindnoot77 De fabriek in Drachten werd tussen 1951 en 1955 gebouwd voor het paradepaardje van Philips, het scheerapparaat, en ging ook een deel van de afdeling Huishoudelijke Apparaten herbergen. Philips had weinig ervaring met de productie van (kleine) huishoudelijke apparaten; het verkocht voornamelijk door andere fabrikanten geproduceerde apparaten onder eigen naam.Ga naar eindnoot78 Het succes van het scheerapparaat en het ontbreken van kennis over kleine huishoudelijke apparaten bepaalden in eerste instantie het technisch raamwerk voor de verdere ontwikkelingen van huishoudelijke apparaten. De kleine motor van het scheerapparaat gaf de aanzet tot de productie van een aantal kleine huishoudelijke apparaten als koffiemolens, ventilatoren en handmixers, maar de productie van een breder assortiment huishoudelijke apparaten kwam in de jaren vijftig niet van de grond.Ga naar eindnoot79
Vanaf de jaren dertig was Philips pionier in het onderzoek naar magnetrons. Daarbij richtte het bedrijf zich enkel op de groothuishoudens, zoals met deze magnetron doorloopoven voor grote hoeveelheden en aantallen.
Philips-Drachten keek, met het oog op expansie van de eigen productie van huishoudelijke apparaten, met grote belangstelling naar de Duitse magnetron. Het Duitse voorbeeld liet zien dat de ontwikkeling van een gebruiksvriendelijker apparaat mogelijk was. De door Philips opgedragen onderzoeken van de Voedingsraad en de Wageningse Landbouwhogeschool wezen uit dat de magnetron ook voor gezinnen - met name gezinnen met werkende moeders - geschikt was.Ga naar eindnoot80 Men realiseerde zich terdege dat het apparaat op kooktechnisch terrein dermate revolutionair was dat het met de grootst mogelijke voorbereiding op de markt moest worden gebracht. Philipsingenieur J.J.P. Valeton maakte in 1954 duidelijk dat gelijktijdig met de nieuwe technologie ook nieuwe toepassingen en praktijken moesten worden aangeboden: ‘De huisvrouw zal een speciaal receptenboek moeten gebruiken. Voor de verdere toekomst denkt men aan het thuis opwarmen van klaar gekochte maaltijden, waardoor een groot deel van de keuken (ruimte en inrichting) overbodig wordt. Deze maaltijden behoeven niet duur te zijn, door de efficiënte wijze waarop ze in een fabriek kunnen worden bereid. Hiervoor is echter samenwerking met een levensmiddelenbedrijf noodzakelijk.’Ga naar eindnoot81 Het apparaat, geschikt voor het ontdooien en opwarmen van maaltijden, kon alleen dan populair worden als Philips erin zou slagen de productie van de magnetron en van diepvriesvoedsel op elkaar af te stemmen. Beide branches zouden er dan wel bij varen. Aanvankelijk leek een samenwerking met Albert Heijn een goede keus, maar de Nederlandse markt voor tijdbesparende huishoudelijke producten werd door Philips minder | |||
[pagina 142]
| |||
essentieel geacht vergeleken met ‘andere landen waar de vrouwen meer buitenshuis werken’.Ga naar eindnoot82 Philips besloot daarom met het internationaal opererende concern Unilever in zee te gaan. Op een door Philips belegde bijeenkomst in de zomer van 1958 liet ir. A.F.H. Blaauw, lid van de raad van bestuur van Unilever, zich weliswaar sceptisch uit ‘over de mogelijkheden van het leveren van fabrieksmatig bereide combinatie-schotels’, maar de directeur van het kort daarvoor door Unilever aangekochte Utrechtse diepvriesbedrijf Vita zag hiervoor wel een gat in de markt. De aanwezigen concludeerden dat het procédé van het verwarmen van maaltijden met name voor ‘bejaarden, vrijgezellen, etc.’ zeer bruikbaar zou zijn, maar achtten de toepassingen in individuele huishoudens op korte termijn te kostbaar.Ga naar eindnoot83 In de daarop volgende jaren werd dit inzicht losgelaten en werd de magnetron niet langer besproken in termen van het opwarmen, maar ook in die van het bereiden van voedsel. Voor dat doel werd in het ‘magnetronfornuis’ een gloeistaaf aangebracht om ‘b.v. vlees het bruine korstje te geven waaraan we gewend zijn’. De techniek werd ontwikkeld door ingenieurs die technisch geschoold waren in verhitting door een elektromagnetisch stralingsveld, maar die geen ervaring hadden met huishoudelijke toepassingen ervan.Ga naar eindnoot84 Omdat het door hen ontwikkelde apparaat het vlees kon garen en bovendien in staat was om er een bruin korstje op aan te brengen, gingen ze ervan uit dat het toestel eigenlijk alles kon wat onder koken kon worden verstaan. Philips presenteerde de eerste magnetron in 1960, samen met Unilever, op de Floriadetentoonstelling in Rotterdam als ‘een revolutie in de keuken: van -25°C tot +80°C; een Nederlandse vinding, een wereldprimeur’. De ongekende mogelijkheden waren uitsluitend voor professionele toepassing in grootkeukens ontwikkeld, omdat het apparaat met zijn gigantische afmetingen niet geschikt was voor gezinshuishoudens.Ga naar eindnoot85 Philips toonde een ‘doorloopoven’, waarin een lopendebandmagnetron in staat was om in een uur tijd 150 maaltijden van -25°C tot +80°C op te warmen. Het persbericht beloofde dat ‘het eten buitenshuis beter, smakelijker en gerieflijker’ zou zijn dan tevoren. Een journalist voor de horecabranche wijdde een lyrisch artikel aan de magnetron.Ga naar eindnoot86 De belofte bleek te hoog gegrepen. In 1960 had Philips nauwelijks ervaring met de ontwikkeling van grote huishoudelijke apparatuur. De hoofdindustriegroep Huishoudelijke Apparaten van Philips was ervan overtuigd ‘dat de microgolfoven een grote zaak’ zou worden, maar toch durfde het bedrijf het niet aan om de bestaande markt van het radarkoken voor huishoudelijk gebruik alléén open te breken; pas wanneer dat eenmaal zou zijn gelukt, ‘kunnen wij zeer grote afzetmogelijkheden verwachten’, zo redeneerde men.Ga naar eindnoot87 In een prognose in 1961 achtte men de toepassing van de magnetron in het gezinshuishouden ‘nog jaren ver weg’.Ga naar eindnoot88 Omdat het die stap niet aandurfde, verbrak Philips de contacten met Unilever vrijwel direct na de gezamenlijke presentatie op de Floriade om zich te concentreren op de productie voor grootkeukens zoals ziekenhuizen en restaurants.Ga naar eindnoot89 Pas veertien jaar later, in 1974, toen de techniek was uitgekristalliseerd, zou het bedrijf een handzame magnetron voor huishoudelijk gebruik introduceren. Hoewel Philips op de hoogte was van eerdere onderzoeken die hadden aangetoond dat een gebruiksvriendelijke magnetron met de omvang van een fornuis tot de mogelijkheden behoorde, blijft de vraag waarom Philips zo lang heeft gewacht met het op de markt brengen van een huishoudmagnetron. De trage ontwikkeling zou te wijten zijn geweest aan de Zweedse fabriek te Norrkoping, die het apparaat verder moest ontwikkelen maar waar ‘onnodig lang aan het apparaat (werd) gewerkt’.Ga naar eindnoot90 Er was echter meer aan de hand.Ga naar eindnoot91 Tegen 1960 ging men ervan uit dat ‘de karakteristieke eigenschappen’ van het apparaat voor zichzelf zouden spreken, ondanks de eerdere waarschuwingen van ir. Valeton dat de promotie en verkoop van het apparaat gepaard zouden moeten gaan met de ontwikkeling en promotie van de nieuwe kooktechniek, omdat deze niet aansloot op de Nederlandse kookpraktijk.Ga naar eindnoot92 Een gemiste kans, omdat Philips wél de nodige expertise in huis had. | |||
Vrouwelijke kookkennisIn 1962 had Philips namelijk ir. Frouke Bosma, Wagenings eerste huishoudkundig ingenieur, in dienst genomen om een afdeling op te zetten waar de apparaten op gebruik werden getest en die de schakel moest gaan vormen tussen de productontwikkeling en de commerciële afdeling. Omdat de door Philips overgenomen, witgoed producerende fabrieken in het buitenland waren opgekocht zonder onderzoek naar het gebruik van de apparaten, besloot Bosma binnen Philips iets vergelijkbaars te doen als ze voorheen bij het doelmatigheids-laboratorium bij de VEEN (1958-1962) had gedaan. In Philipsvestigingen in Groningen, in Amiens (Franse wasmachinefabrikant CEMA), Halifax (Engelse wasmachinefabrikant ADA), het Duitse Mariënstadt (Zweedse koelkasten IWO) en het Italiaanse Comerio (koelkastenfabrikant Ignis/I.R.E.) adviseerde zij bij de inrichting van laboratoria waar huishoudelijke apparatuur op gebruik werd getest. Bij de hoofdindustriegroep Huishoudelijke Apparaten in Eindhoven zette ze haar eigen doelmatigheidsafdeling op (1962-1982) en trok een textieldeskundige, een algemeen huishoudkundige en een diëtiste aan.Ga naar eindnoot93 Toen Bosma in 1962 bij Philips kwam, bestond er al een prototype van de magnetron, dat door de marketingafdeling aan restaurants en ziekenhuizen werd uitgeleend om te testen.Ga naar eindnoot94 De reacties waren echter overwegend negatief. Het apparaat bleek te revolutionair omdat de magnetron geen oud opwarm- en ontdooiapparaat substitueerde. Het moest een plek in de keuken zien te veroveren.Ga naar eindnoot95 Daarom besloot Bosma in 1964 een diëtiste aan te stellen die zich volledig met de magnetron moest bezighouden om de mogelijkheden en beperkingen te onderzoeken voordat het apparaat op de | |||
[pagina 143]
| |||
Philips probeerde het grote succes van de radio en het scheerapparaat in de jaren vijftig te evenaren met huishoudelijke apparatuur. Het richtte zich daarom voor het eerst op een exclusieve markt van vrouwen, maar kon de aansluiting met die markt niet altijd vinden, zoals de commerciële mislukking van de magnetron laat zien.
markt werd gebracht. De aangetrokken diëtiste, Goverdien Bruekers, beschikte over een uitgebreide internationale ervaring in ziekenhuizen en andere grootkeukens en onderzocht van 1964 tot 1969 de magnetron op het gebruik: gaarde het voedsel er wel goed in, wat gebeurde er met de kleur, hoe was het met de mate van uitdroging gesteld, de tijdwinst en de combinatiemogelijkheden.Ga naar eindnoot96 Door haar experimenten raakte Bruekers ervan overtuigd dat de magnetron slechts een aanvullend kookapparaat kon zijn. Die opvatting strookte niet met die van de marketingafdeling, die het apparaat zag als ‘een geheel nieuwe benadering... bij het koken en opwarmen’.Ga naar eindnoot97 Ook wat betreft de tijdwinst werden aan het apparaat meer kwaliteiten toegedicht dan het kon waarmaken: het zou alle andere kooktoestellen in groothuishoudens overbodig maken. Op grond van haar ruime ervaring in grootkeukens en de proeven die zij uitvoerde, concludeerde Bruekers dat er technisch gezien nog veel moest worden verbeterd, wilde de magnetron meer kunnen dan alleen voedsel opwarmen. De opwarmfunctie was in de ogen van de commerciële afdeling echter te simpel voor een dergelijk wonderapparaat. Bruekers en haar chef, Bosma, konden de commerciële afdeling er niet van overtuigen dat de magnetron slechts een aanvulling op bestaande kooktechnieken was en alleen kon worden ontwikkeld als een bijzonder apparaat indien er speciale kookboeken en -lessen werden aangeboden.Ga naar eindnoot98 De marketingafdeling had echter andere ambities en | |||
[pagina 144]
| |||
Met de introductie van een vereenvoudigde magnetron voor het opwarmen van diepvriesmaaltijden doet de katholieke gezinszorg in Amsterdam begin jaren tachtig een poging om de personeelskosten te drukken. Bij veel ouderen stuitte het gebruik van de magnetron op weerstand, daarom is men overgegaan op de eveneens speciaal ontwikkelde elektrische au bain marie. De werking van het apparaat en de keuze aan diepvriesmaaltijden wordt hier uitgelegd (1995).
huurde koks als Wina Born in om de magnetron te promoten.Ga naar eindnoot99 De gecompliceerde receptuur die dat opleverde, sloot bij voorbaat de potentiële markt van huisvrouwen uit. De rol voor de magnetron die Bruekers en Bosma voor ogen stond, was voor Philips te bescheiden. ‘Juist omdat er bij Philips zo'n mannencultuur was, was het niet makkelijk om een reëler beeld van de magnetron neer te zetten. Kijk, je was vrouw. En vroeger moest je als vrouw ontzettend vechten om door die mannenwereld heen te komen. Bij Philips was dat extreem,’ aldus Bruekers.Ga naar eindnoot100 Zij bereikte wel dat tussen 1965 en 1967 een eerste magnetron op de kinderafdeling van het ziekenhuis in Heerlen werd geplaatst, waarna andere ziekenhuizen, ook internationaal, volgden. Hoewel eind 1967 de magnetron alsnog werd gepresenteerd ‘als een opwarmer en niet als een koker’, gaf Philips toch in dat jaar een reclamefolder uit waarin ‘Chefs de Cuisine van buitengewone reputatie’ een medaille ontvingen ten teken van hun lidmaatschap van de ‘exclusieve club voor culinair experts, genaamd: de Internationale Associatie van Meesters van de Magnetron’.Ga naar eindnoot101 In dezelfde periode waren ook Japanse en Zwitserse bedrijven bezig met de productie en verkoop van magnetrons, die in technisch opzicht echter onderdeden voor Philips. Ondanks de verwachting van een enorme groei van de magnetronmarkt en de overtuiging van het eigen technisch kunnen, wachtte Philips af totdat de doorbraak door anderen was bewerkstelligd: de productie van magnetrons voor huishoudelijk gebruik begon pas in 1973. Toen was de magnetron in de Verenigde Staten en Engeland al doorgebroken. Ondanks de aanstelling van twee opgeleide vrouwen die tot taak hadden de doelmatigheid en gebruiksvriendelijkheid van producten te onderzoeken, belemmerde de eigen ingenieurscultuur, met zijn nadruk op technisch vernuft, een goed marktbeleid. Daarmee verspeelde Philips zijn initiële wetenschappelijk-technologische voorsprong. | |||
De Amsterdamse ThuiszorgUiteindelijk werd de doorbraak van de magnetron op de Nederlandse markt door andere actoren bewerkstelligd: door professionele eindgebruikers die geen hoge verwachtingen hadden van het apparaat, maar die er wel mee dachten te kunnen werken. Zoals het voorbeeld van de Thuiszorg Amsterdam illustreert, vond het apparaat als eerste zijn weg naar ouderen, die er hun industrieel vervaardigde kant-en-klaarmaaltijden in opwarmden. In 1983 was Mieke Crijns, beleidsmedewerkster van de Katholieke Gezinszorg Amsterdam, samen met haar ambitieuze directeur, de sociaal geograaf W.J.J. Broex, verantwoordelijk voor de verdere acceptatie van de magnetron in kleinere huishoudens.Ga naar eindnoot102 Het wegvallen van overheidssubsidies begin jaren tachtig leidde tot een besparing op stijgende ziekenhuiskosten door een gedeeltelijke overheveling van de zorg naar de goedkopere thuiszorg. Zorginstellingen en verzekeraars zochten naarstig naar kostenbesparende middelen. Tegelijkertijd was er grote behoefte aan meer op maat gesneden zorg. De Katholieke Gezinszorg (KGZ) nam als eerste het initiatief tot een avond- en weekenddienst (Stichting Dienstverlening Thuiswonenden) zodat bijvoorbeeld de bereiding van maaltijden niet langer hoefde te worden afgestemd op de kantooruren van de verzorgenden maar op de behoefte van de cliënten.Ga naar eindnoot103 Broex, die altijd gespitst was op efficiënte, kostenbesparende en technisch vernuftige oplossingen, wist dat er een techniek bestond waarmee maaltijden snel konden worden ontdooid en opgewarmd en waarmee arbeidskosten konden worden bespaard. Hij gaf Crijns opdracht dit idee van de magnetron - een apparaat dat in 1983 in nog geen 2% van de gezinshuishoudens was doorgedrongen - uit te werken. Crijns benaderde Philips, nam een aantal magnetrons op proef mee naar huis en liet het apparaat door familieleden en vrienden thuis testten. Toen uit deze proeven bleek dat de bediening ervan te ingewikkeld was, zeker voor de potentiële klanten van de thuiszorg, ging zij terug naar Philips om te zien of er een gebruiksvriendelijker magnetron kon worden ontwikkeld. Als voornaamste eis formuleerde zij dat er één knop moest zijn - een tijdschakelaar, met daaronder een standaard opwarmfunctie - waarmee kant en klare maaltijden konden worden opgewarmd. | |||
[pagina 145]
| |||
Ontdooien of koken vond Crijns voor de thuiszorg overbodig. Bovendien moest de tijdknop zo worden vormgegeven dat ook reumapatiënten het apparaat konden bedienen. Op dit verzoek reageerde Philips positief en ontwikkelde een serie voor de stichting. Crijns bedong de helft van de winkelprijs op de magnetrons, zij zorgde ervoor dat de stichting speciale klusjesmannen ter beschikking had om de apparaten bij de klanten thuis te installeren en verzorgde een handzaam, goed leesbaar instructieboek.Ga naar eindnoot104 Tegelijkertijd zocht zij contact met een pas opgestart bedrijf in Almere dat een groot assortiment op de Hollandse smaak ingestelde diepvriesmaaltijden produceerde. In samenspraak met dit bedrijf werden de bestaande diepvriesmaaltijden aangepast voor de magnetrontechniek. Omdat de aluminiumverpakking de microgolven reflecteerde en daardoor de verwarming van de inhoud onmogelijk maakte, werd deze vervangen door een kunststof verpakking. Toen het bedrijf in Almere over de kop ging, benaderde Crijns eerst Iglo en daarna het Duitse bedrijf Appetito. Hoewel de investeringen in het apparaat duur en de kosten van de diepvriesmaaltijden relatief hoog waren, wogen ze ruimschoots op tegen de personeelskosten. Zo sprong Crijns met haar Stichting Dienstverlening Thuiswonenden als grootgebruiker in het gat dat Philips had laten vallen. Als professionele gebruiker werd zij makelaarster tussen de diepvriesmaaltijden en de magnetron. Zij begreep dat het voordeel van de magnetron niet school in het koken, maar in de opwarmfunctie van het apparaat. Zo werd de magnetron niet wat Philips beoogde, een culinair kookapparaat voor mannelijke professionals, maar wat de vrouwelijke eindgebruikers en grootgebruikers als de Amsterdamse Thuiszorg erin ontdekten: een handig hulpmiddel voor het ontdooien en opwarmen van maaltijden. Aan het begin van de eenentwintigste eeuw is de magnetron vooral in gebruik als ontdooi- en opwarmapparaat.
M. Veenis met medewerking van R. Oldenziel |
|