Techniek in Nederland in de twintigste eeuw. Deel 3. Landbouw, voeding
(2000)–A.A.A. de la Bruhèze, H.W. Lintsen, Arie Rip, J.W. Schot– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 22]
| |
Dit beeld van de graanoogst in Zuidelijk Flevoland in 1974 toont de opmars van de mechanisering en rationalisatie. Deze was mede mogelijk door de nieuwe verkaveling met veel grotere, aaneengesloten percelen. In het nieuwe land, de IJsselmeerpolders, was al vanaf het begin een dergelijke ruime perceelsindeling tot stand gebracht.
| |
[pagina 23]
| |
2 De cultuurtechnische verbouwing van Nederland
| |
[pagina 24]
| |
Een akkerbouwer en zijn gewas: tarwe in de Noordoostpolder, in 1954. De foto demonstreert dat een gewas als tarwe bij een goed gedraineerde akker tot betere resultaten leidt. Te zien is hoe het gewas zich direct boven een drainbuis beter heeft ontwikkeld dan elders op het perceel.
ingrepen zeer aanzienlijk in bruikbaarheid én kwaliteit werd verbeterd. Illustratief daarvoor is dat - zoals Penders in 1953 berekende - alleen al door een goede vochtvoorziening op het totaal van alle landbouwgronden in Nederland een fictieve landwinst van 15% zou kunnen worden verkregen.Ga naar eindnoot4 In navolging van Duitsland is het in ons land gebruikelijk geworden om het geheel aan cultuurmaatregelen die erop gericht zijn het fysische milieu ten behoeve van de landbouwkundige productie te verbeteren, aan te duiden als cultuurtechniek. Het vakgebied van de cultuurtechniek dat als zodanig ontstond, werd hier, aan het begin van de jaren vijftig, formeel omschreven als ‘werken en maatregelen die de (landbouwkundige) gebruikswaarde van grond blijvend, althans voor een lange reeks van jaren, vergroten’.Ga naar eindnoot5 De toevoeging ‘blijvend’ was bedoeld om het noodzakelijke onderscheid te maken ten opzichte van andere, regelmatig terugkerende veldwerkzaamheden, zoals het ploegen, eggen en bemesten om het land klaar te maken voor een nieuwe oogst. Kenmerkend voor de situatie in ons land is dat in het wetenschappelijk onderzoek zoals dat zich na de Tweede Wereldoorlog op dit terrein ontwikkelde, een onderscheid ontstond dat in andere landen niet, of minder expliciet werd gemaakt. Elders, in het bijzonder in de Angelsaksische wereld, werd het geheel van bovengenoemde activiteiten tezamen met die op het gebied van de landbouwmechanisatie gewoonlijk aangeduid als agri-engineering. In ons land ontstond echter een onderscheid tussen enerzijds het vakgebied van de cultuurtechniek en anderzijds dat van de landbouwtechniek of landbouwmechanisatie. Het was een ontwikkeling die typerend is voor de rol die de cultuurtechniek speelde in de veranderingen zoals die zich in de twintigste eeuw, en vooral sinds de jaren vijftig, in de agrarische sector voltrokken.Ga naar eindnoot6 ‘Cultuurtechniek’ is in feite het verzamelbegrip voor verschillende activiteiten die tezamen een intensiever gebruik van de grond mogelijk maken. Enerzijds zijn die verbeterende activiteiten erop gericht om te komen tot hogere fysieke opbrengsten, dat wil zeggen meer kilogrammen tarwe per hectare of meer liters melk per koe. Anderzijds dienen ze om een meer efficiënte manier van werken mogelijk te maken en zo een verlaging van de arbeidskosten per eenheid product te bewerkstelligen. Cultuurtechnische verbeteringen hadden van meet af aan dus zowel land-saving als labour-saving aspecten. Vooral na de Tweede Wereldoorlog ontwikkelde de ruilverkaveling zich als het algemene kader waarbinnen het Nederlandse landbouwareaal in technisch-kwalitatieve zin en op grootschalige wijze werd aangepast aan de eisen van de nieuwe tijd. Om een idee van de omvang van die projecten te geven: tussen 1 januari 1950 en | |
[pagina 25]
| |
31 december 1995 kwamen er circa 1,8 miljoen hectare aan ruilverkavelingsprojecten gereed of waren nog in uitvoering.Ga naar eindnoot7 Ter vergelijking: het areaal cultuurland bedroeg aan het eind van die periode circa 2,3 miljoen hectare. Tot in de jaren zestig waren deze activiteiten nagenoeg uitsluitend afgestemd op de belangen van de landbouw. Sindsdien, echter, evolueerden ze tot een meer omvattende en integrerende aanpak, waarvoor het begrip ‘landinrichting’ in gebruik kwam.Ga naar eindnoot8 Deze nieuwe koers impliceerde ook de afweging van allerlei andere belangen, van private en algemene, van economische en sociale en van landbouwkundige tot ecologische, landschappelijke en recreatieve.
Voor de uitwerking van dit thema hebben we ons in zekere zin laten leiden door de wijze waarop het vakgebied van de cultuurtechniek doorgaans in formele zin wordt onderverdeeld. Gewoonlijk onderscheidt men als aparte sub-disciplines: de waterbeheersing of agro-hydrologie (afwatering, ontwatering, watertoevoer enz.), de verbetering van verkaveling en ontsluiting, de grondverbetering (of bodemtechniek) alsmede de landaanwinning en ontginning. Min of meer overeenkomstig deze indeling zal, na deze inleiding, in hoofdstuk 3 eerst een beeld worden gegeven van de wijze waarop in de laatste honderd jaar het Nederlandse landbouwareaal in bodemtechnische zin werd verbeterd. Er wordt in dat hoofdstuk ook ingegaan op de manier waarop de hydrologie werd aangepast aan de eisen die de ontwikkelingen in de landbouw vroegen: ‘Bodemverbetering en waterbeheersing’. In hoofdstuk 4, ‘Van ruilverkavelen naar landinrichting’, zal een overzicht worden gegeven van de ontwikkeling van de ruilverkavelingstechniek als integrerend kader waarbinnen een belangrijk deel van eerstgenoemde verbeteringen werd gerealiseerd.
J. Bieleman |
|