Techniek in Nederland in de twintigste eeuw. Deel 1. Techniek in ontwikkeling, waterstaat, kantoor en informatietechnologie
(1998)–A.A.A. de la Bruhèze, H.W. Lintsen, Arie Rip, J.W. Schot– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 208]
| |||||||||||||
Het kantoor werd in de twintigste eeuw een dankbaar thema voor tentoonstellingen. In 1911 bezochten ruim 16.000 mensen een in een paviljoen achter het Amsterdamse Rijksmuseum gehouden internationale kantoortentoonstelling.
| |||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||
3 Kantoor en Informatietechnologie
|
Techniek in het kantoor
J. van den Ende |
De opkomst van de moderne administratie 1880-1914
O. de Wit met medewerking van H. Buiter |
Het gemechaniseerde kantoor 1914-1940
O. de Wit en J. van den Ende met medewerking van H. Buiter en M. Put |
Het kantoor in een stroomversnelling na de Tweede Wereldoorlog
O. de Wit en J. van den Ende met medewerking van H. Buiter |
De opkomst van de computer
E. van Oost met medewerking van T. van Hoorn |
Administratieve automatisering
E. van Oost met medewerking van M. Dierikx en T. van Hoorn |
Kantoortechnologie in de twintigste eeuw
J. van den Ende |
De computerrevolutie
J. van den Ende |
De opkomst van de informatiemaatschappij
De westerse maatschappij is in de twintigste eeuw een ‘informatiemaatschappij’ geworden. Steeds meer processen worden met behulp van gegevensverwerking en informatietechnologie ondersteund. Banken, verzekeringsbedrijven, overheden en allerlei andere organisaties die zich toeleggen op het verwerken van informatie, zijn steeds belangrijker geworden in de maatschappij. Hoofdarbeid heeft handarbeid sterk teruggedrongen onder de beroepsbevolking. De computer is tegenwoordig het belangrijkste technische hulpmiddel in de informatieverwerking. Zoals wellicht bekend, is de computer in de Tweede Wereldoorlog voor militaire en technisch-wetenschappelijke doelen ontwikkeld. Hij kreeg vanaf het eind van de jaren vijftig bredere toepassingen. Samen met een aantal andere technische middelen vergemakkelijkt en bevordert de computer het toenemende gebruik van informatie in onze maatschappij.
De koppeling van de informatiemaatschappij aan de computer is echter te eenvoudig. Informatieverwerking had al voor de opkomst van de computer aan belang gewonnen. Al sinds de tweede helft van de negentiende eeuw is in de samenleving een ontwikkeling op gang gekomen die maakte dat veel meer informatie moest worden verwerkt. De schaalvergroting in bedrijven en de vraag naar nieuwe diensten in de maatschappij droegen daar sterk toe bij. Bovendien zijn er sinds die tijd al vele technische hulpmiddelen voor dit doel ontwikkeld. Die vroegere hulpmiddelen werden op grote schaal gebruikt en worden dat soms nog. De opkomst van de informatiemaatschappij is daarom een veel ouder en breder proces dan de introductie en toepassing van computers.
Een sector van de maatschappij die bij uitstek dit bredere proces representeert, is de administratieve sector. In dit deel van het overzichtswerk zullen we vooral aan deze sector aandacht besteden. De administratieve sector is altijd al gericht geweest op, zoals we het nu zouden noemen, gegevensverwerking. Traditioneel ging het vooral om brieven schrijven en boekhouden. In deze eeuw kwamen daar allerlei andere activiteiten bij, zoals het voeren van salarisadministraties, rekening-courant-administraties en productie-administraties. Administreren werd een steeds complexer proces van gegevensverwerkingsactiviteiten. Van alle activiteiten die zich in deze eeuw binnen kantoren afspeelden, maakte administreren een groot deel uit. We gebruiken de termen ‘administratie’ en ‘kantoor’ in dit overzichtswerk dan ook door elkaar.
Administratieve activiteiten vormden een belangrijke, zo niet de belangrijkste, pijler van de opkomende informatiemaatschappij.
Desondanks kregen deze administratieve activiteiten tot nu toe vrij weinig aandacht in discussies over de opkomende informatiemaatschappij. Ze worden in het algemeen als saai en statisch beschouwd en hetzelfde geldt voor de geschiedenis ervan. Dat is echter allerminst terecht: de kantoorsector laat sinds de tweede helft van de negentiende eeuw een interessante dynamiek zien. Dat geldt niet alleen voor de omvang en de organisatie van de activiteiten, maar ook voor de toegepaste technieken. De administratieve sector was uit technisch oogpunt zeer innovatief. Voorbeelden van innovatieve producten zijn kopieermachines, schrijfmachines, ponskaartmachines en adresseermachines. Het vormt een belangrijke uitdaging voor dit deel van het overzichtswerk: laten zien dat de kantoorsector niet beantwoordt aan het beeld dat velen ervan hebben. Nieuwe technische ‘regimes’ kwamen op en transformeerden het kantoor in de loop van de
tijd. Nieuwe beroepen ontstonden, niet alleen op de werkvloer maar ook op het niveau van specialisten die zich beroepsmatig bezighielden met de organisatie van kantoorwerk. Sommige van die beroepen bleken achteraf directe voorlopers te zijn van functies als systeemanalist en programmeur uit het computertijdperk. In de nieuwe beroepen ontstonden specifieke arbeidsdelingen naar sekse. Typen en ponsen werden typische vrouwenberoepen, in sommige andere beroepen varieerde het aandeel van vrouwen en mannen in de loop van de tijd.
De opkomst van de specialisten die zich met de organisatie van het kantoor bezighielden, vormt bovendien vanuit het oogpunt van kennisontwikkeling over techniek een interessant fenomeen.
Organisatieadviseurs en efficiencydeskundigen analyseerden de organisatie van het kantoor, waarbij ze de toepassing van technische hulpmiddelen betrokken. Het betekende dat ze over de toepassing van kantoortechniek kennis ontwikkelden. Het was een ander soort kennisontwikkeling dan in onderzoekslaboratoria plaatsvond. Hier werd kennis ontwikkeld die voor de ontwikkeling van techniek nodig is, hetgeen uiteraard ook door producenten van kantoortechniek gebeurde. De kantoorsector laat duidelijk zien dat de kennisintensiteit van techniek niet alleen in de ontwikkelingscontext maar ook in de toepassingscontext toenam. In het computertijdperk rekenen we systeemanalyse tot die toepassingskennis van techniek. De al vroeg toenemende kennisintensiteit in de kantoorsector is overigens de reden dat we in de titel van dit deel van het overzichtswerk over ‘informatietechnologie’ spreken.
Behalve dat het kantoor dynamischer en kennisintensiever werd, vormde het een steeds gevarieerder sector. In het midden van de vorige eeuw waren kantoren in het algemeen klein en de aard van de activiteiten tamelijk homogeen. Sinds het einde van de negentiende eeuw raakte de sector die eenheid kwijt. Er ontstonden bijvoorbeeld ook grote kantoren. Enerzijds gebeurde dat in de dienstverlenende sector, zoals banken, verzekeringsbedrijven en overheidsorganisaties. In deze bedrijven vormde de administratie doorgaans het hoofdbestanddeel van de activiteiten. Anderzijds kwamen er grote kantoren in industriële bedrijven en in de handel. Hier had het kantoor meer een ondersteunende rol ten opzichte van het primaire bedrijfsproces. Dat hoefde overigens niet tot uiting te komen in de aandacht die het kantoor van het management kreeg; we zien ook in deze kantoren innovatie en dynamiek, soms eerder dan in ‘gespecialiseerde’ dienstverlenende bedrijven. Er bleven daarnaast talloze kleinere kantoren in allerlei sectoren en bedrijven: van het kantoortje van een wasserij tot het kantoor van een kleine expediteur.
In dit deel van het overzichtswerk zullen we de ontwikkeling van het kantoor en dan met name van de administratieve activiteiten daarin, voor het voetlicht brengen. We volgen vooral de ontwikkeling in de grotere kantoren, omdat die het grootste deel van de sector uitmaakten en omdat in deze kantoren in de periode waarop dit overzichtswerk betrekking heeft de belangrijkste technische innovaties plaatsvonden. Enkele thema's zullen daarbij specifiek aandacht krijgen. Een ervan is de relatie tussen de ontwikkeling van het kantoor en nieuwe managementmethoden. Zoals we zullen zien, hadden nieuwe methoden van management van bedrijven die in de tweede helft van de negentiende eeuw en het begin van de twintigste eeuw opkwamen, duidelijke gevolgen voor de activiteiten die in kantoren werden verricht en voor de organisatie van kantoorwerk. Deze methoden werden verder ontwikkeld en toegepast door organisatieadviseurs en efficiencydes-kundigen. Elementen ervan zijn dan ook gedurende de gehele twintigste eeuw in het kantoor te herkennen. Een tweede thema is het ontstaan van specifieke arbeidsdelingen naar sekse in het kantoor. De vraag is waarom juist bepaalde functies, die deels sterk met techniek te maken hebben (typen, ponsen), vrouwenwerk werden. Ten slotte zullen we het kantoor beschouwen als knooppunt van verschillende technieken. Op dit thema zullen we hierna iets dieper ingaan.
We richten ons in dit deel van het overzichtswerk op de periode 1880 tot 1965. We beginnen rond 1880 omdat toen verschillende nieuwe ontwikkelingen in het kantoor een aanvang namen. We eindigen het verhaal rond 1965 omdat we ons beperken tot het tijdperk van de computers van de eerste (met vacuümbuizen) en tweede generatie (met transistors). In de tweede helft van de jaren zestig werden computers van de derde generatie geïntroduceerd (met IC's oftewel chips), waarvan de mogelijkheden pas na 1970 volledig tot hun recht kwamen. Wel bespreken we de periode na 1965 kort in hoofdstuk 8.
Knooppunt van technieken
Het kantoor vormt een plaats waar heel verschillende technieken naast elkaar worden toegepast. In de inleiding van dit overzichtswerk is gesproken over plaatsen die een ‘knooppunt’ vormen van verschillende technieken. De twintigste eeuw laat steeds meer van dit soort knooppunten zien. Op deze plaatsen, zoals op het kantoor, worden verschillende technieken toegepast, die in meer of mindere mate op elkaar zijn afgestemd en die in onderling verband worden gebruikt. De technieken raken afhankelijk van elkaar en de ontwikkelaars van die technieken worden steeds meer met die afhankelijkheden geconfronteerd. De vraag is hoe de onderlinge afhankelijkheid tussen die technieken van invloed is geweest op het tempo en de richting van het innovatieproces.
In het kantoor kunnen we verschillende activiteiten onderscheiden waarvoor lange tijd verschillende technieken zijn gebruikt:
1. | Het produceren van documenten. Het gaat om het vastleggen van teksten voor communicatie met anderen maar ook voor verificatie achteraf. Lange tijd zijn pen en papier de belangrijkste |
Vroom & Dreesmann in de Amsterdamse Kalverstraat rond 1930.
De werkrelaties bepaalden nu de plaats van het kantoormeubiliair, zodat bureaus en tafels schijnbaar willekeurig leken te zijn neergezet. Plantenbakken complementeerden het beeld van een ‘chaotische’ kantoorinrichting.
Philips in 1968.
hulpmiddelen hiervoor geweest. Eind negentiende eeuw en in de twintigste eeuw komen daar de schrijfmachine en de dictafoon bij. Beide zijn bedoeld om documenten te produceren. | |
2. | Het reproduceren van documenten. Deze zijn bestemd voor distributie naar grotere groepen lezers of voor archivering. Aanvankelijk moesten documenten worden overgeschreven of werd gebruikgemaakt van een brievenboek, later werden carbonpapier en verschillende kopieertechnieken toegepast. |
3. | Boekhouden, rekenen en het verwerken van gegevens. Hierbij ging het aanvankelijk om het werken met getallen, later konden ook teksten als gegevens worden verwerkt. Boekhoudmachines, rekenmachines en ponskaartmachines zijn ontwikkeld om te rekenen en gegevens te verwerken. Geleidelijk aan konden deze machines ook worden gebruikt om documenten, bijvoorbeeld nota's of overzichten, te produceren. Computers behoorden aanvankelijk tot deze categorie van technieken. Later werden computers ook volop toegepast voor de productie en reproductie van documenten, communicatie en andere taken. |
4. | Archiveren, oftewel het opslaan van documenten of gegevens voor later gebruik. Archiveren heeft een praktisch doel, het zich herinneren van wat eerder is gebeurd, maar ook een juridisch doel, het vastleggen van overeenkomsten en gebeurtenissen om zich daar later op te kunnen beroepen. Archiefkasten en kaartsystemen waren voor dit doel bestemd. |
5. | Communicatie. In het kantoor wordt uiteraard zowel intern als extern gecommuniceerd. Documenten en persoonlijk contact speelden en spelen daarin een belangrijke rol. Als specifieke communicatietechnieken pasten kantoorwerkers bovendien post, de telefoon en incidenteel buizenpost toe. |
6. | Ten slotte moet het kantoorpersoneel en de apparatuur worden gehuisvest. Kantoorgebouwen en meubilair zijn hiervoor bestemd. |
We zien dus hoe in het kantoor zeer diverse activiteiten en diverse technieken samenkwamen op één plaats. De vraag is in hoeverre de ontwikkeling van de ene techniek invloed heeft gehad op de andere. De interactie tussen technieken is ook voor hedendaagse ontwikkelaars van techniek interessant, omdat ze er in hun traject van productontwikkeling rekening mee moeten houden, al gaat het nu niet alleen om interactie tussen hardware-producten maar ook, of vooral, om de interactie tussen software-producten.
Een andere vraag is wie de eventuele interactie tot stand bracht. In eerste instantie denken we aan ontwikkelaars van techniek. Zij bepaalden immers welke technieken ze op de markt brachten, hoe ze functioneerden en hoe ze er uitzagen. We weten echter inmiddels dat gebruikers ook een belangrijke invloed op techniekontwikkeling hadden. Gebruikers bepaalden hoe ze technieken gingen gebruiken, voor welk doel en in welke vorm. In hoeverre hebben gebruikers de (eventuele) interactie tussen technieken in het kantoor vormgegeven; in hoeverre waren ze innovatief in het aanpassen van de werkwijze van de ene machine aan de andere? Ten slotte kunnen we in dit verband de eerder genoemde organisatie- en efficiencyadviseurs onder de loep nemen.
De vraag is of zij bewust de afstemming van verschillende machines op elkaar bevorderden, en of dat van invloed was op de vormgeving van die machines.
Voor Nederland geldt dat de meeste productontwikkelaars in het buitenland gevestigd waren. De afstand met de Nederlandse gebruikers en deskundigen was letterlijk groot; directe terugkoppeling met de Nederlandse markt was daardoor niet gemakkelijk. Toch vormt het knooppuntthema in het kantoor een waardevolle insteek. Gebruikers en deskundigen konden zelf initiatieven nemen tot innovaties. Ze moesten de nieuwe techniek ook zelf integreren in de dagelijkse kantoorpraktijk. Daarnaast is het interessant om te zien hoe hun ideeën en ervaringen terugkeerden in de ontwikkeling van nieuwe technologie, al gebeurde dat dan niet door directe maar door indirecte interactie (via importeurs) of omdat buitenlandse gebruikers soortgelijke ervaringen en wensen hadden.
Periodes
In de ontwikkeling van het kantoor tussen 1880 en 1965 zijn verschillende periodes te onderscheiden. Er zijn periodes waarin de functie en de organisatie van het kantoor sterk veranderden en periodes waarin bestaande patronen de doorslag gaven.
Technische ontwikkeling speelt een belangrijke rol in de veranderingsprocessen en in het ontstaan van patronen. In sommige periodes zien we een of meer nieuwe technieken opkomen die gepaard gaan met een nieuwe organisatie van de kantoorpraktijk. We kunnen in zulke gevallen spreken over technische ‘regimes’; de nieuwe techniek gaat gepaard met nieuwe spelregels, gebruikspatronen en organisatievormen. Dat wil overigens niet zeggen dat die spelregels, gebruikspatronen en organisatievormen altijd door de techniek worden bepaald. Ze konden ook al in ontwikkeling zijn voordat de nieuwe techniek werd geïntroduceerd. De techniek kwam dan in zekere zin in een gespreid bedje van een kantoorpraktijk die al ‘klaar’ was voor de introductie ervan.
We kunnen de volgende periodes in de ontwikkeling van het kantoor onderscheiden:
1. Een eerste periode begint rond 1880. Vanaf die tijd worden verschillende nieuwe kantoortechnieken geïntroduceerd, met name schrijfmachines, dictafoons en stencilmachines doen hun intrede. Vooral de schrijfmachine was belangrijk, de introductie ervan ging samen met verschillende veranderingen in de organisatie van het kantoor. Er ontstonden nieuwe functies, die de arbeidsdeling tussen mannen en vrouwen in het kantoor
Het kantoor en de literatuur
J.H.F. Grönloh (1882-1961) werkte rond de eeuwwisseling als jongste bediende op een aantal Amsterdamse kantoren.Ga naar eindnoot1 In dezelfde tijd begon hij onder het pseudoniem Nescio (‘ik weet niet’) met het schrijven van novelles en natuurimpressies. Een van Grönlohs eerste werkgevers was de Nederlandsche Handel-Maatschappij, ‘een bank waar altijd personeel over was’ en waar hij het maar anderhalf jaar uithield. In 1904 kon Grönloh dankzij zijn talenkennis als correspondent en ‘schrijfmachinist’ aan de slag op het kantoor van de Holland-Bombay Trading Company. Na een benoeming tot afdelingschef en een procuratieschap werd Grönloh in 1926 mede-directeur van het exportbedrijf. Het bedrijf had zwaar te lijden onder de crisis van de jaren dertig. In 1937 ging Grönloh vanwege aanhoudende overspannenheid met vervroegd pensioen. De foto toont het kantoor van de Holland-Bombay Trading Company aan de Amsterdamse Keizersgracht in 1918, met Grönloh gezeten aan het linker bureau.
Het in 1909 betrokken kantoor werd door de directie trots omschreven als ‘een uitmuntende kantoorgelegenheid, die ons niet alleen voldoende ruimte biedt, maar waarin ook aan alle eischen, die voor het personeel aan een modern en naar de eischen des tijds ingericht kantoor gesteld mogen worden, is voldaan’.
Het kantoorbestaan viel Grönloh niet mee. Als chef en directeur was hij niet gemakkelijk. Zijn relatie met het personeel was uiterst formeel en hij stond op zijn strepen. Met name de typistes moesten het bij hem ontgelden. Zijn weinig flatteuze karakteriseringen liepen uiteen van ‘lachslierten uit de alkoof’ tot ‘net een gekleurd plaatje van een goedkoop magazine’.
Het stukje ‘Het dal der plichten’ in de bundel Boven het dal kan worden gelezen als Nescio's reflectie op het kantoorbestaan: ‘Ik zit op den berg en kijk in het dal der plichten. Dat is dor, er is geen water, het dal is zonder bloemen en boomen.’ De ook door andere auteurs beschreven saaiheid van het kantoorbestaan heeft overigens niet kunnen voorkomen dat het kantoor in de Nederlandse literatuur een belangrijke plaats inneemt als dramatische setting. Bekende kantoortypes zijn de makelaar in koffie Droogstoppel uit Max Havelaar van Multatuli, de kantoorbediende en advocaat Katadreuffe uit Bordewijks Karakter, de secretaresses uit de boeken van Cissy van Marxveldt en A.M. Nachenius-Roegholt, ‘De typiste’ van Gerrit Achterberg, de kantoorbediende ‘Awater’ van Martinus Nijhoff, en meer recentelijk de verschillende personages uit J.J. Voskuils zevendelige romancyclus Het Bureau. In 1981 wijdde Thomas Rap zelfs een gehele dichtbundel aan het kantoor. De sfeer op kantoor zoals die in deze bundel wordt getekend, lijkt niet wezenlijk te verschillen van die in de tijd van Grönloh. Het kantoorpersoneel kan nu weliswaar meebeslissen over de kantoorinrichting en de kleur van de kantoormeubels, maar verschillen in sekse en status bepalen nog steeds de sfeer op kantoor.
vergrootten. Het verrichten van typewerk werd al snel een exclusieve vrouwenfunctie. We kunnen in deze periode spreken van de opkomst van het ‘schrijfmachineregime’.
In deze periode veranderden ook de eisen die aan kantoren in de industrie werden gesteld. Een groeiend aantal eigenaars van industriële bedrijven bracht het bedrijf onder in een naamloze vennootschap. Het betekende dat binnen die bedrijven meer aan financiële verslaglegging moest worden gedaan; zowel de eigenaars als de managers wilden inzicht hebben in specifieke gegevens.
Fabrieksboekhouding en bedrijfsstatistiek kregen een impuls. In de Amerikaanse literatuur duidt men de veranderingen in deze periode aan met de opkomst van het systematic management.
De scheiding van eigendom en management, het creëren van een professioneel middenmanagement en het formaliseren van informatiestromen in het bedrijf waren belangrijke elementen.
De vraag is in hoeverre die ontwikkelingen zich ook in Nederland voordeden en wat de gevolgen waren voor het kantoor.
2. Rond 1914 kunnen we een nieuwe periode onderkennen in het kantoor. In deze periode zien we de toepassing van scientific management in het kantoor, de verdere diffusie van kantoortechnieken die in de vorige periode waren geïntroduceerd en de introductie van een nieuw type kantoortechniek. Het scientific management (Taylorisme) kreeg vanaf ongeveer 1914 invloed op de organisatie van het kantoor. Zowel de economische groei tijdens de Eerste Wereldoorlog als de neergang daarna bevorderde de aandacht voor organisatievraagstukken en efficiency. Het scientific management creëerde in Nederland een actieve beweging van de al eerder genoemde efficiency- of organisatiedeskundigen. Een grote tentoonstelling in 1926, de TOPA-tentoonstelling, was een van de meest zichtbare uitingen ervan. Wellicht dat Nederland juist in deze ontwikkelingen erg vroeg is geweest.
Schrijfmachines en kopieertechnieken verspreidden zich in de jaren tien in de kantoorsector. In de jaren twintig bezat elk kantoor van enige omvang bijvoorbeeld wel een schrijfmachine.
Het nieuwe type kantoortechniek in deze periode betrof machines die meer functies integreerden: ponskaartmachines, adresseermachines en boekhoudmachines. Het bijzondere aan deze machines was dat ze in staat waren verschillende bewerkingen achter elkaar of in combinatie te verrichten. Ze werden later ook wel systeem- of organisatiemachines genoemd. Ze werden vooral toegepast in grote kantoren. De komst van deze complexere machines betekende dat ondernemers in die kantoren de organisatie van hun administratieve activiteiten meer op de machine gingen afstemmen.
In deze periode vond ook een proces van centralisatie van administratieve activiteiten binnen bedrijven plaats. We zien dat grote bedrijven een aparte afdeling voor ponskaartverwerking creëerden. Deze vormde veelal de voorloper van het latere rekencentrum of de afdeling informatieverwerking. De leiding van grotere kantoren centraliseerde zoveel mogelijk de gegevensverwerking binnen deze afdeling.
De Tweede Wereldoorlog betekende slechts een tijdelijke breuk in de administratieve activiteiten van veel bedrijven. Voor de ontwikkeling van het kantoor op langere termijn had de oorlog geen grote gevolgen. Het proces van centralisatie zette, mogelijk enigszins versneld onder het Duitse regime, door. Na de oorlog zien we in de jaren vijftig en zestig enerzijds een meer strikte, erg ver doorgevoerde toepassing van scientific management in administratieve activiteiten, anderzijds meer personeelsvriendelijke activiteiten passend in de zogeheten ‘human relations’-benadering. Beide benaderingen liggen overigens in elkaars verlengde.
3. Met de introductie van de computer in administraties, in Nederland in 1957, begon de derde periode. De computer sloot goed aan bij het gecentraliseerde en gemechaniseerde karakter van grootschalige ponskaartadministraties. In andere bedrijven was de overgang groter. Bedrijven die computers toepasten, moesten nieuwe functies creëren, bijvoorbeeld die van programmeur en operateur, en kennis ontwikkelen over het gebruik van deze machines. Ook ontstonden er nieuwe mogelijkheden om administratieve gegevens te verwerken. Al voor 1965 werden voorts verenigingen van beroepsbeoefenaren en een studiecentrum opgericht die later zouden bijdragen tot de institutionalisering van een nieuw vakgebied, de informatica.
4. Een laatste periode in de geschiedenis van het kantoor begon in de eerste helft van de jaren tachtig. Deze valt buiten het bestek van dit overzichtswerk. De opkomst van de Personal Computer (PC) betekende toen een grote verandering in veel kantoren. Deze keer niet alleen in grote kantoren, maar ook, en vaak tegelijkertijd of zelfs eerder, in kleine. In grote kantoren fungeerde de PC in combinatie met de mainframes en mini's die al aanwezig waren.
Uiteindelijk creëerde men bedrijfsnetwerken. De PC nam in deze kantoren allerlei geautomatiseerde taken over, maar ook activiteiten zoals typen vonden er nu op plaats. In kleine kantoren verving de PC vaak direct de schrijfmachine. In die kantoren werden pas later andere gegevensverwerkingsactiviteiten, zoals boekhouden en het maken van spreadsheets, op de computer verricht.
Inhoud van dit deel
In dit deel komt de ontwikkeling van het kantoor chronologisch aan de orde. Hoofdstuk 2 heeft betrekking op de periode 1880-1914. In een korte terugblik wordt de ontwikkeling van het kantoor vanaf 1850 geschetst. Hoofdstuk 3 en 4 gaan over de periode 1914-1957. In hoofdstuk 3 gaat de aandacht vooral uit naar de efficiencybeweging in het kantoor; in hoofdstuk 4, dat op de periode vanaf 1940 betrekking heeft, ligt het accent meer op de schaalvergroting
en centralisatie van kantooractiviteiten. Hoofdstuk 5 en 6 gaan specifiek over de ontwikkeling en toepassing van de digitale computer. Hoofdstuk 5 behandelt de voorgeschiedenis van de computer en de receptie in Nederland; hoofdstuk 6 gaat over de feitelijke toepassing van computers in Nederland vanaf 1957 tot het midden van de jaren zestig. In de conclusies (hoofdstuk 7) geven we een korte reflectie op enkele thema's uit dit deel van het overzichtswerk. Ten slotte gaat de epiloog (hoofdstuk 8) kort in op de ontwikkeling van het kantoor na 1965.
In verschillende hoofdstukken worden specifieke cases behandeld, die gedetailleerd schetsen hoe administratieve activiteiten verliepen en welke invloed technische innovaties hadden. De cases betreffen vooral grootschalige administraties, zowel in de dienstensector (banken, girodienst, Centraal Bureau voor de Statistiek) als in de industrie (Staatsmijnen, Hoogovens). Het doel ervan is een inkijk te geven in vrij complexe en doorgaans tamelijk onzichtbare administratieve processen waarin geavanceerde techniek wordt toegepast.
J. van den Ende
- eindnoot1
- L. Frerichs (red.), Over Nescio, Beschouwingen en interviews ('s-Gravenhage 1982).
A.J. Gelderblom (red.), Binnen zonder kloppen. Verhalen en fragmenten waarin de mens op kantoor centraal staat (Amsterdam 1990).
F. de Haan, Sekse op kantoor. Over vrouwelijkheid, mannelijkheid en macht, Nederland 1860-1940 (Hilversum 1992).
Thomas Rap, Kantoor. Monumentale gedichten (Amsterdam 1981).
M. Verhoeff, Is u Amsterdammer? Ja, Goddank. Een literaire wandeling door het Amsterdam van Nescio (Amsterdam 1997).