De opbouwfase
In 1994, 1995 en 1996 vonden de voorbereidingen van het project plaats. Dat was een niet geringe taak, temeer daar in deze jaren ook de serie over de negentiende eeuw moest worden afgerond.
De organisatie van de SHT werd aangepast en gericht op de omvangrijke taak. Een nieuw bestuur trad aan. Er werd een hoofdredactie gevormd, een redactiestatuut geschreven en op basis daarvan werden de eerste redacteuren en technische adviseurs aangetrokken. Er werd gepraat met sponsors uit het bedrijfsleven.
De verschillende deelnemende universiteiten werden benaderd.
Een belangrijke inhoudelijke uitkomst van de eerste gesprekken was dat de serie aan belang zou inboeten wanneer zij zich zou beperken tot de periode 1890-1970. Gepleit werd om ook aandacht te geven aan de decennia daarna vooral in termen van trends en nieuwe ontwikkelingen. Daartoe werd dan ook besloten door de hoofdredactie en de SHT.
De redactie gebruikte de periode 1995 en 1996 om haar plannen nader te preciseren. Voor een groot aantal sectoren werden door de redacteuren uitgewerkte onderzoeksplannen geschreven die werden besproken in de redactie en op een tweede workshop gehouden in juni. In 1996 werden uiteindelijk tien onderzoeksprogramma's gepubliceerd door de SHT. Drie volgden in de jaren daarna en in 1999 zal de laatste worden gepubliceerd. Binnen de redactie werd enthousiast gewerkt aan de verschillende deelprogramma's en ook aan de algemene opzet van het overzichtswerk. Het doel van de vele gesprekken was te komen tot eenzelfde perspectief op technische ontwikkeling, zodat er vanzelf een coherent overzichtswerk zou kunnen ontstaan.
De jaren 1994-1996 stonden verder in het teken van fondswerving. Dit was geen geringe zaak, daar de plannen ambitieus waren. Een nieuw zevendelig overzichtswerk was het doel. Dit zou mogelijk gemaakt moeten worden door de uitvoering van een omvangrijk onderzoeksprogramma waarin ruimte was gemaakt voor maar liefst veertien sectorstudies met een eigen onderzoeksprogramma en zes synthetiserende onderzoeksthema's. Voor alle onderzoeksprogramma's moest financiering worden gezocht, terwijl daarnaast fondsen nodig waren voor de inhoudelijke ontwikkeling en bemensing van het gehele project. Bovendien was het overzichtswerk maar één van de geplande producten, zij het wel het hoofdproduct. Daarnaast werd een reeks artikelen, proefschriften en aparte boeken soms in opdracht van de diverse sponsers gepland, alsmede bijdragen aan kennisoverdracht.
Verschillende malen leek de fondswerving te gaan stranden, leek de financiële doelstelling te fors. Maar elke keer bleken er toch sponsors te zijn die met ons geloofden in het belang van het project en dat ook vertaalden in financiële steun. De fondswerving startte op het academisch vlak. Universiteiten bleken bereid zowel financiële steun als ook tijd van hun medewerkers ter beschikking te stellen. Daarmee was een goede basis gelegd. Daarna werden het