Geschiedenis van de techniek in Nederland. De wording van een moderne samenleving 1800-1890. Deel VI
(1995)–M.S.C. Bakker, E. Homburg, Dick van Lente, H.W. Lintsen, J.W. Schot, G.P.J. Verbong– Auteursrechtelijk beschermdTechniek en samenleving
[pagina 179]
| |
De ArbeidersIn 1887 werd de gegoede Nederlandse burgerij opgeschrikt door de publicatie van levensbijzonderheden aangaande de ‘arbeidende klasse’. Reeds decennia eerder hadden sociaal bewogen schrijvers als J.J. Cremer (Fabriekskinderen. Een bede, maar niet om geld) en artsen als S. Coronel aandacht besteed aan de barre levensomstandigheden waarin veel arbeidersgezinnen en vooral -kinderen verkeerden. Na lang aandringen had de regering in 1863 een onderzoek laten uitvoeren onder leiding van A.A.C. de Vries Robbé, en uitindelijk was daar dan in 1874 het zogenaamde Kinderwetje van Van Houten uit voortgekomen. Medio jaren tachtig hadden velen, ook in de Tweede Kamer, ernstige twijfels omtrent de doelmatigheid van die wet. Men besloot alsnog een grote Parlementaire Enquête te houden, met de bedoeling om eventueel de wetgeving aan te scherpen. Hadden cynici nog kunnen twijfelen aan de representativiteit en de objectiviteit van eerdere brochures en verspreide geschriften over slechte arbeidsomstandigheden, bij de Enquête van 1887 lag dat anders. De onderzoekscommissie van 1887 kon niet verdacht worden van socialistische of opruiende vooringenomenheid. Ze stond onder leiding van het conservatief-liberale Kamerlid mr. H.C. Verniers van der Loeff. Acht andere Kamerleden, waaronder de ingenieur Ph.W. van der Sleyden, hadden zich grondig voorbereid op de verhoren. In korte tijd hoorden ze 146 getuigen en deskundigen, waarvan 54 uit de ‘arbeidende klasse’. Kort na beëindiging van dit eerste onderzoek werden de verhoren in boekvorm gepubliceerd.Ga naar eindnoot1. De diepe indruk die zij maakten, had mogelijk te maken met de ‘kale’ weergave: het woordelijk verslag van vragen en antwoorden; elke lezer kon zelf constateren hoe de commissieleden trachtten om de werkelijke gang van zaken in en rond fabrieksarbeid bloot te leggen. Wij laten hier een gedeelte volgen van één van de verhoren uit 1887, gevolgd door twee verhoren die zijn afgenomen door de Enquête-commissie van 1890. Dat onderzoek, waarbij ruim 2500 personen werden gehoord, was het vervolg op het werk van de Commissie-1887. Samen vormden deze onderzoeken de basis voor de sociale wetgeving die sinds 1889 door liberale kabinetten tot stand werd gebracht.
10 januari 1887, verhoor van C.M. Doorman, huisvrouw van J.C. Kamphuizen (sterk verkort, mb).Ga naar eindnoot2.
de voorzitter: Geeft gij uwe naam, voornaam, ouderdom, beroep en woonplaats. antw.: Cornelia Maria Doorman, huisvrouw van Jacobus Cornelis Kampenhuizen, oud 30 jaren, werkzaam op de gieterij van de Waskaarsenfabriek te Amsterdam. vr.: Welk werk doet gij op de fabriek? antw.: Ik maak de kaarsen in de gieterij. vr.: Wat verdient gij in de week? antw.: Dat is naar dat wij werken. Wij hebben korte dagen en dagen waarop wij laat moeten werken. Verleden week hebben wij gewerkt van half acht tot vier uur, met een half uur schafttijd van 12 tot half een om een stuk brood te eten. Wij ontvingen toen niet veel, ik had zaterdag net vier gulden verdiend. vr.: Maar gij hadt immers iederen dag niet meer dan acht uur gewerkt? antw.: Van half acht tot vier met den schafttijd eraf. vr.: Gij verdient dus niet veel meer dan een dubbeltje in het uur? antw.: Zoveel verdien ik niet; ik moet altijd goed doorwerken om 9 centen in het uur te verdienen. Wij moeten hard werken om drie machines van 2000 kaarsen in het uur te doen, en voor iedere machine hebben wij drie centen. vr.: Gij kunt als ge wilt den schafttijd doorwerken? antw.: Jawel. (...) vr.: Is er verschil in of gij groote kaarsen of kleine krijgt; wat hebt gij liever? antw.: Wij krijgen er hetzelfde voor betaald; maar voor heel groote kaarsen krijg ik daags 3 uur extra loon, tegen zes cents per uur. vr.: Zijn dat die zoogenaamde marinekaarsen? antw.: Neen. Hollandsche vieren. vr.: Wie verdeelt dat of gij groote of kleine kaarsen zult maken? Gij zijt erg op het maken van kleine kaarsen gesteld, niet waar? Wie heeft dat nu in de hand? antw.: Ja, de juffrouw. vr.: Wie is dat, is die hier? antw.: Neen. vr.: Bemoeit baas Koster zich daar niet mee? antw.: Ja, die zegt het tegen de juffrouw. vr.: Dus die heeft het in zijn hand? antw.: Mijnheer Koster zegt: dat moet er wezen, en dan zegt de juffrouw: meisjes, gij moet daaraan en gij daaraan. vr.: Dus zij kan je bevoordeelen en benadeelen? antw.: Ja. vr.: Dus daar moet gij goede vrienden mee blijven? antw.: Ja. vr.: Betaalt de juffrouw u het loon uit? antw.: Neen, voor iedere machine krijgen wij een kaartje, en die worden ingeleverd als het werk gedaan is en als de boel schoon is gemaakt. Maar de juffrouw geeft een briefje van 3 uur bij de kaartjes en dat wordt dan op het kantoor overgegeven en achter onzen naam geschreven wat wij krijgen. (...) | |
[pagina 180]
| |
vr.: Gij herinnert u goed dat gij eene maand geleden 36 uur achtereen hebt gewerkt? antw.: Het was de week vóór St. Nicolaas. vr.: Is dat meer in den loop van het jaar voorgekomen? antw.: Ja, de dagen weet ik niet meer. vr.: Wist gij dan vooraf dat gij zoo'n langen dag moest werken? antw.: Neen. vr.: Zaten man en kinderen dan te huis te wachten? antw.: Er werd een boodschap gezonden, dat wij des nachts moesten werken. vr.: Wie zorgde daarvoor? antw.: Eene juffrouw. vr.: Wordt uw eten aan de fabriek gebracht? antw.: Het is er niet altijd. vr.: En uwe kinderen dan? antw.: Nu en dan geeft eene buurvrouw hun wat gekookt eten. vr.: Is dat ook een werkvrouw? antw.: Zij is niet in de fabriek, haar man werkt in de gasfabriek. Als er wat overschiet, krijgen mijne kinderen het van haar. Er is haast altijd een hapje over voor de kinderen. vr.: En als de buurvrouw voor die kinderen niet zorgt - wat dan? antw.: Dan laat ik een dubbeltje naar huis zenden om een broodje te koopen. (...) vr.: Wat hebt gij gedurende die 36 uren moeten doen? Vertel ons dat eens. Met warme stearine loopen? antw.: Ja. vr.: En die overgooien in de bakken? antw.: Ja, in de machines. vr.: Dus altijd maar loopen, loopen? antw.: Ja. vr.: De machines, daar bedoelt gij meê de vormen, waarin de kaarsen zitten? antw.: Ja. vr.: Gij moet dus de bakken met stearine overgieten in de vormen, en de kaarsen afsnijden. Dat is uw werk gedurende de 36 uren. Van zitten kwam dus niets in? antw.: Neen, mijnheer. vr.: Kreegt gij 's nachts geen rustuur? antw.: Van 12 tot 1. vr.: En gedurende dien tijd kondt gij dan wat op den grond gaan liggen? antw.: Ja, dan zocht ik maar een zachte plank op. ....
17 februari 1892, verhoor van Pieter Jorna, oud 43 jaar, cementgieter bij den heer De Vries te Schenkenschans, gemeente Menaldumadeel (Fr.).Ga naar eindnoot3.
de voorzitter: Waarin bestaan uwe werkzaamheden? antw.: In het gieten van hetgeen mij opgegeven is: drinkgoten voor het vee, regenbakken, bladen en dergelijke. vr.: Hoeveel arbeiders werken er in de fabriek? antw.: Op het oogenblik 17 man, maar 's zomers wel 25. Dan liggen er van die woonscheepjes rondom de fabriek, waarvan de menschen werk vragen en als 't druk is ook krijgen; niet voor vast echter, maar met den dag. vr.: Zijn die 17 personen, die nu aan de fabriek werken, het geheele jaar in dienst? antw.: Als er werk is, meestal; dezen winter is er steeds werk geweest. vr.: Welke is de dagelijksche werktijd? antw.: Op het oogenblik 9 uuren, maar met de kortste dagen was hij 7 uren. Wij werken nu van half acht tot half zes, met een uur schaft van 12 tot 1. vr.: Is de werktijd in den zomer langer? antw.: Ja, dan werken wij van 's morgens 5 tot 's avonds acht, met schafttijden van 8 uur tot half negen en van 12 tot 1. Soms beginnen wij zelfs vroeger, om 3, 4 uur wel. vr.: Is zoo'n werkdag niet te lang? antw.: Ik vrees wel eens, als ik 7 of 8 uren zoo'n zwaren kruiwagen met 16 turven op de korf zulk een dunne loopplank heb opgereden, dat het mij te zwaar zal worden. de heer reeling brouwer: Wat kruit gij dan naar boven? antw.: Schelpen in kruiwagens van anderhalve hectoliter; deze schelpen moeten in den oven gebracht, daarop een laag turf naar boven worden gedragen, dan weder een laag schelpen, enz., tot de oven vol is. de voorzitter: Wordt er 's Zondags wel gewerkt? antw.: Dat nooit; na 12 uur 's Zaterdags mag er niet meer gewerkt worden. vr.: Hoe worden de loonen berekend? antw.: Er wordt 8, 9 en 10 cent per uur gegeven. Ik heb in de 20 winterweken ƒ 5 in de week, in de 32 zomerweken ƒ 7,25. vr.: Is uw loon hoger dan dat van de anderen? antw.: Dat zal wel op hetzelfde neerkomen. Ten minste ik heb ook moeite om mijn huishouden met vier kinderen te eten te geven. vr.: Zijn uwe kinderen nog jong? antw.: De oudste is negen jaar, de daaropvolgende wordt zeven jaar. Die gaan beiden op school. Een mijner kinderen heb ik onlangs verloren, die is onder het hout geraakt. vr.: Moeten uwe oudste kinderen ver loopen om op school te komen? antw.: Een goed half uur. vr.: Hebt gij nog voordeelen boven uw loon, bijvoorbeeld vrije woning of vrij brandstof? antw.: Neen. Aan huur moet ik ƒ 47 betalen. (...) | |
[pagina 181]
| |
Het karakteristieke silhouet van kalkovens. Dergelijke ovens zijn in diverse plaatsen nog in werking, zij het dat ze niet meer met turf gestookt worden. Dit drietal, aan de Dedemsvaart in het Overijsselse Avereest, was reeds jaren buiten bedrijf en is in de jaren tachtig gerestaureerd. Het zijn verstilde monumenten geworden.
vr.: Doet de patroon iets voor de werklieden in geval van ziekte? antw.: Neen; als ik een uur verzuim, moet ik een uur laten staan. Bij het begraven van mijn kindje onlangs heb ik 25 uren verzuimd. (...) vr.: Is uw werk gezond? antw.: Neen, volstrekt niet. Altijd met die stoffige steenkalk of ongebluschte kalk moeten sjouwen en die dan bij nacht te moeten blusschen, is alles behalve gezond. de heer reeling brouwer: Waarom gebeurt dat werk bij nacht? antw.: Omdat het volk vooral met de korte dagen gaarne een paar uur overwerkt. vr.: Dus het is niet noodig dat het blusschen bij nacht gebeurt? antw.: Jawel, wanneer de kalk lang staat, komt er een smerig vlies over, en daarom is het beter dat de kalk gestadig doorloopt. de voorzitter: Is het bijzonder stoffig bij de zeven? antw.: Ja, bij dat werk moet men dan ook altijd een doek voor de oogen hebben. vr.: Ademt men het stof in? antw.: Ja zeker, men krijgt het stof in neus en mond, en dat prikkelt verschrikkelijk. Zij die pas bij het werk zijn, moeten er zoo van proesten dat het bloed hun uit den neus komt. Ook bijt het verschrikkelijk, wanneer men een korreltje kalk in het oog krijgt. vr.: Zou er tegen het inademen van stof iets te doen zijn? antw.: Dat weet ik niet. vr.: Zijn er werklieden wier gezondheid benadeeld is door het stof? antw.: Neen, dat geloof ik niet. Het zijn niet altijd dezelfden die er bij werken. vr.: Zijt gij er veel bij? antw.: Neen, ik ben meer aan het cementwerk. vr.: Zijn er nooit werklieden geweest die het op de borst hebben gekregen? antw.: Dat kan ik mij niet herinneren. vr.: Zijn er veel plaatsen in de fabriek waar het gevaarlijk is? antw.: Er is een machinist die alles bestuurt. Waar het gevaarlijk is, hebben de andere werklieden niet noodig. Alleen moeten wij de schelpen in de oven kruien langs een steilen loopplank, welke soms tot een hoogte van 16 of 17 voet gaat, wanneer de | |
[pagina 182]
| |
oven vol is. (...) vr.: Is er behoorlijk drinkwater? antw.: Ja, wij hebben regenbakken van Portlandcement. vr.: Brengt het fabrikaat mede, dat er goed water noodig is? antw.: Ja. vr.: Gij kunt moeilijk rondkomen met uw loon, nietwaar? antw.: Neen. vr.: Borgt gij in den winter wel bij de winkeliers? antw.: Ik ben Roomsch-Katholiek en krijg nu en dan een half brood, een dubbeltje of een kwartje van de armen. Bij mijnheer laat ik des zomers ƒ 1,25 voor huur en ƒ 1 voor het geval dat ik wat centen noodig heb, staan. Mijnheer is dan borg voor mijne huur en betaalt den huurbaas op zijn kantoor. Van dezen winter beur ik ƒ 4,50, daar moet ik mij mede redden. Mijne zuster heeft mij al drie keer met een ton aardappelen geholpen, omdat de kinderen schreiden van den honger. Des Zondags moet men ook knap gekleed zijn, want dan moeten wij naar de kerk, dat is verplicht. (...)
19 september 1890, verhoor van Berend Keizer, oud 59 jaar, arbeider aan de aardappelmeel-, siroop- en sagofabriek van de firma Meihuizen, Boon & Co te Veendam, wonende te Muntendam.Ga naar eindnoot4.
de voorzitter: Zijt gij sedert eene reeks van jaren bij de firma werkzaam? antw.: Ja, 24 jaar. vr.: Welke zijn uwe werkzaamheden? antw.: Sedert een jaar of vier stoker. Vroeger was ik in de wasscherij, waar het meel gezeefd werd, maar wat nu niet meer gedaan wordt. Ik ben een jaar of negen bij de slempbanken geweest, en ook eenige jaren in de siroopfabriek. vr.: Hebt gij dagelijks van 6 tot 6 uur te werken, om de andere week des daags of des nachts? antw.: Ja. vr.: Hoe lang is uw schafttijd? antw.: Als stoker is dat niet veel; dat kan niet anders, omdat de vuren aangehouden moeten worden. vr.: Moet een stoker geregeld bij de vuren blijven? antw.: Ja. vr.: Gij kunt dus wel een oogenblikje van de vuren wegloopen, maar niet lang? antw.: Ja, want onder de hand moet ik ook de machine schoonhouden. vr.: Zoudt gij dus niet in de fabriek kunnen rondgaan om toezicht te houden? antw.: Neen, daarvoor heeft een stoker te veel te doen; vooral bij ons, waar drie vuren zijn. vr.: Gij woont zeker te ver af om in het middagschaftuur thuis te gaan eten? antw.: Het eten wordt mij aan de fabriek bezorgd. vr.: Van uw huis? antw.: Ja, door een van mijne kleinkinderen. vr.: Hoe oud is dat kind? antw.: Negen jaar. vr.: Die heeft dan elken dag eene frissche wandeling? antw.: Ja, en hij moet vóór schooltijd weer terug zijn, want hij moet wat leeren ook. (...) vr.: Hebt gij het geheele jaar door vast werk? antw.: Ik ben nog niet van de fabriek weggeweest. Ik ben vroeger schoenmaker geweest, maar omdat ik toenmaals meer kon verdienen, ben ik aan de fabriek gekomen. Zoo maak ik als de fabriek stilstaat drijfriemen, voor welk werk ik vroeger zadelmaker was. (...) vr.: In welke lokalen werkt uw zoon? antw.: Die is zoowat overal; hij is verdampmeester. vr.: Geschiedt het verdampen door filters? antw.: De filters zitten vol beenzwart, dat heel fijn is; daar loopen goten over met tapgaten; de pomp werkt de siroop in eene bak, en als men de kraan van dien bak opent, dan loopt de stroop in de filters; zoo wordt de siroop gezuiverd. vr.: Is uw zoon den ganschen dag bij het werk? antw.: Ja, de eene week bij nacht en de andere week bij nacht. vr.: Kan men niet van tijd tot tijd eens van het werk afloopen? antw.: Men kan wel eens naar buiten gaan, maar niet heel lang. vr.: Niet langer dan gij van de vuren kunt wegblijven? antw.: Neen. vr.: Kan uw zoon er goed tegen? antw.: Jawel. vr.: Zorgen de werklieden bij de siroopfabricage dat zij in wol gekleed zijn? antw.: Dat kunnen zij nu niet allen krijgen, vroeger wel. Toen waren de daglonen dikker dan nu; toen hadden wij 25 stuivers en konden dus beter bestaan dan nu; als men 4 of 5 kinderen heeft en maar ƒ 1 verdient, dat is niet veel. (...) vr.: Koopt gij wel eens in den winkel van den heer Meihuizen [de direkteur van de fabriek, mb]? antw.: Tegenwoordig niet veel, want ik ben wat arm geworden, doordat ik nog eene gehuwde dochter te onderhouden had, die krankzinnig geworden is en door haren man werd verlaten. Ik ben nu weder getrouwd met mijn eerste vrouws zuster, die ook nog vrijgezel was, van 45 jaar. Maar men is geheel vrij om in den winkel te koopen; vroeger, toen de broer van den patroon den winkel nog had, was men daartoe gedwongen. | |
[pagina 183]
| |
vr.: Was de winkel vroeger, toen men gedwongen was daar te koopen, duurder dan andere winkels? antw.: Dat kan ik zoo niet zeggen; een man doet in den regel geen boodschappen. (...) vr.: Is het in uwe fabriek niet gebeurd dat iemand zich gebrand heeft aan zwavelzuur? antw.: Dat wel. Eens is ook de klep van den stoomketel gesprongen, waardoor een man werd doodgeslagen. Dat is evenwel al verscheidene jaren geleden. Toen was er ook een onmondige stoker, die niet merkte dat de wijzer van den manometer vastzat, en toen heeft de jongen er op losgestookt en is de boel uit elkaar gesprongen. vr.: Hoe heette de jongen die er bij gedood is? antw.: Jan van der Heiden. vr.: Was dat de stoker? antw.: Neen, Van der Heiden lag er achter te slapen; hij had op dat oogenblik geen dienst. | |
[pagina 184]
| |
Toen dr. H. IJssel de Schepper in 1905 vijfentwintig jaar directeur was van de Stearinekaarsenfabriek ‘Gouda’, gaf hij aan Jan Toorop de opdracht om een serie prenten te maken van de bedrijvigheid in zijn fabriek. Uit deze afbeelding van een keurige kaarsengietster in wit fabriekstenue is weinig af te leiden over de zwaarte van het werk (zie p. 179 en 180). Warm zal het zeker geweest zijn.
|
|