Geschiedenis van de techniek in Nederland. De wording van een moderne samenleving 1800-1890. Deel I
(1992)–H.W. Lintsen– Auteursrechtelijk beschermdTechniek en modernisering. Landbouw en voeding
[pagina 12]
| |||||||
Gietijzeren gotische lijnen omgeven de machines van een waterleiding-pompstation. Het machtige vliegwiel zal draaien als de hand van de technicus dat wil, en van de machinale wereld binnen het gebouw wordt nauwkeurig aantekening gehouden in een boek.
| |||||||
[pagina 13]
| |||||||
Techniekgeschiedenis in NederlandDe geschiedenis van de techniek is in Nederland in vergelijking met andere landen nog een jong vakgebied.Ga naar eindnoot1. Duitsland en Engeland namen reeds voor de Tweede Wereldoorlog initiatieven die leidden tot de vestiging van dit specialisme, Frankrijk en de Verenigde Staten volgden na 1945. In Nederland begon men er serieus aandacht aan te besteden vanaf de jaren zeventig. Maar sindsdien is het snel gegaan en - wat nog meer zegt - zijn er opmerkelijke resultaten geboekt, ook internationaal gezien. De late ontplooiing hangt onder meer samen met de visie op het vakgebied en de vraagstellingen die de moeite waard werden gevonden voor onderzoek. Het accent heeft in de techniekgeschiedenis sterk gelegen op het ‘front’ van de technische ontwikkeling: de uitvindingen, de ontdekkingen en de ontwikkelingen die leidden tot een prototype, tot een octrooi en tot een succesvolle introductie op de markt. Daarmee gaat de aandacht automatisch uit naar de ‘koplopers’, dat wil zeggen naar díe beschavingen en landen waar de techniek in een zeker tijdvak het verst is voortgeschreden. In de afgelopen twee eeuwen hebben onder andere Engeland, Duitsland, De Verenigde Staten en Frankrijk een prominente rol in de technische ontwikkeling en de industrialisatie gespeeld. De belangstelling voor de techniekgeschiedenis is daarmee in deze landen gewekt en - niet zo verwonderlijk - de specifieke inbreng van het eigen land krijgt de meeste aandacht en wordt het sterkst geprofileerd. Zo is de Industriële Revolutie rond 1800 met stoom, ijzer en textiel als stuwende krachten, het domein van de Engelsen. De invloed van de Engelse beeldvorming over dit thema is dusdanig dominant dat niet alleen in de techniekgeschiedenis, maar ook in de sociaal-economische geschiedenis veel historische ontwikkelingen met een Engelse maat gemeten worden. Wat kan Nederland hier tegenover stellen? Sommigen merken op dat Nederland ooit ‘koploper’ is geweest en wel ten tijde van de Gouden Eeuw.Ga naar eindnoot2. Het lijkt erop dat Nederland toentertijd niet alleen een belangrijke rol in de wereld vervulde in commercieel en economisch opzicht, maar juist ook in technisch opzicht. Aandacht onder historici voor de techniek is hieruit voortgekomen. Een afzonderlijke discipline techniekgeschiedenis is er echter niet uit ontstaan. Het onderzoek vond plaats als onderdeel van de economische geschiedenis, historische geografie, landbouwgeschiedenis, zeegeschiedenis, militaire geschiedenis en dergelijke. Een van de weinige Nederlanders die tot de jaren zeventig met recht de titel techniekhistoricus kon dragen was prof.dr.ir. R.J. Forbes. Typerend is dat hij zich bezighield met de klassieke vraagstellingen naar de ‘koplopers’ in de technische ontwikkeling. Forbes specialiseerde zich in de techniek van de oudheid, vooral betreffende de mijnbouw, de wegenbouw en het gebruik van materialen: bitumen en petroleum. Hieraan ontleende hij bekendheid in internationale vakkringen. Hij leverde bijdragen aan de Engelse en Amerikaanse standaardwerken. In 1950 verscheen te New York en daarna in Londen zijn grote werk Man the maker, dat ook in een Nederlandse vertaling werd gepubliceerd onder de titel De mens bouwt zich een wereld. Vijfduizend jaar techniek. Toch zou Forbes, ondanks zijn prestige en een bijzondere (later buitengewone) leerstoel in de geschiedenis van de natuurwetenschappen en techniek aan de Universiteit van Amsterdam, geen school maken of een traditie in het vakgebied creeren. De invloed van Forbes' werk op de huidige techniekgeschiedenis in Nederland is beperkt. De hedendaagse beoefening van de techniekge- | |||||||
[pagina 14]
| |||||||
schiedenis, waarvan dit overzichtswerk deel uitmaakt, gaat terug tot de jaren zeventig. Het valt op dat daarbij het accent ligt op de technische ontwikkeling in Nederland in de nieuwste tijd, een periode waarin ons land zeker niet tot de ‘koplopers’ gerekend kan worden. Dit betekent dat een verschuiving is opgetreden ten aanzien van de klassieke vraagstellingen. Niet alleen inventie en innovatie zijn interessante verschijnselen, maar ook de overdracht en diffusie van techniek. Tot voor kort gold het proces van techniekdiffusie als een simpel proces van imitatie. ‘Volgers’ behoefden slechts te imiteren hetgeen de ‘koplopers’ op technisch gebied presteerden. De ontwikkeling en de verspreiding van de techniek riepen daarmee al snel het beeld op van een gelijkmatig uitlopende inktvlek, een proces dat zich uniform, lineair en autonoom voltrok. Het menselijk ingrijpen in dit proces leek haast afwezig. De moderne techniekgeschiedenis gaat ervan uit dat de techniek zich aanpast aan specifieke situaties en heersende gewoonten. Technische kennis, artefacten en systemen zijn zo kneedbaar als klei. Zij worden door mensen naar eigen omstandigheden en behoeften omgevormd. De technische ontwikkeling is een doorlopend innovatieproces dat in tempo en aard verschilt van periode tot periode en van land tot land. In de techniekgeschiedenis is dit aspect tot voor kort schromelijk verwaarloosd. De techniek heeft in Nederland haar eigen geschiedenis en die is de moeite waard onderzocht te worden. Dit overzichtswerk wil een eerste synthese geven van het onderzoek dat reeds verricht is. Een dergelijke inspanning was pas mogelijk nadat de techniekgeschiedenis in de afgelopen twintig jaar uitgroeide tot een afzonderlijk vakgebied. De stimulansen kwamen van de professionele (techniek)historici, uit de ingenieurswereld en de industriële archeologie. Vooral het ontstaan van netwerken tussen deze kringen heeft de techniekgeschiedenis vooruit geholpen. Industriële archeologie is in Nederland een beweging van mensen - academici en niet-academici - die zich bezighoudt met inventarisatie, documentatie en behoud van de materiële getuigen van voorbije fasen in de ontwikkeling van bedrijf en techniek. Uit deze beweging is een stroom van informatie voortgekomen die voor de techniekgeschiedenis relevant is. Ingenieurs, architecten, kunsthistorici, studenten en mensen uit de praktijk van de industriële archeologie leveren een rijkdom aan materiaal over oude produktietechnieken, historische innovatieprocessen, aspecten van het industrialisatiedebat, etc. Hiervan is in dit werk dankbaar gebruik gemaakt. Het initiatief tot het overzichtswerk moet echter gezocht worden in academische en ingenieurskringen. Wij behandelen deze kringen beknopt. Een uitvoerig overzicht van de ontwikkeling en de stand van zaken van de techniekgeschiedenis en de industriële archeologie komt in deel vi van deze serie aan de orde. | |||||||
Techniekgeschiedenis aan de universiteitenA.L. van Schelven was de eerste die na Forbes de draad van de techniekgeschiedenis op de universiteiten weer oppakte. Forbes overleed in 1973. Een jaar later hield Van Schelven een oratie ter gelegenheid van zijn lectoraat in de ‘historische aspecten van techniek en maatschappij’ aan de Universiteit Twente. In datzelfde jaar nam hij het initiatief tot de landelijke Werkgroep Geschiedenis van de Techniek, waarvan hij ook voorzitter werd. Sindsdien waren er op verschillende (technische) universiteiten onderzoeksgroepen actief in wisselende samenstelling en met uiteenlopende vraagstelllingen. Zij konden hun resulaten onder andere publiceren in een eigen wetenschappelijke periodiek, het Jaarboek voor de Geschiedenis van Bedrijf en Techniek, dat in 1984 voor het eerst verscheen. Een belangrijke impuls kreeg de techniekgeschiedenis vanuit de studentenbeweging, die de technocratische samenleving heftig bekritiseerde. Het heersende techniek-optimisme werd aangevochten. De techniek werd in haar negatieve aspecten onderzocht. Zij had alles te maken met actuele maatschappelijke vraagstukken als bewapening, kernenergie, milieu en vervreemding. Inzicht in de wisselwerking tussen wetenschap, techniek en maatschappij was nodig. Historisch onderzoek kon daaraan een belangrijke bijdrage leveren. Dergelijke thema's moesten in het onderwijs opgenomen worden, in het bijzonder voor studenten aan de technische en de natuurwetenschappelijke faculteiten. Op allerlei plaatsen ontstonden programma's voor wetenschap, techniek en samenleving. Sommige hadden een historische dimensie en stimuleerden het onderzoek naar de geschiedenis van de techniek. Twee plaatsen zijn in het kader van dit overzichtswerk vooral relevant: de Universiteit Twente en de Technische Universiteit Eindhoven. Op de Universiteit Twente hield, behalve Van Schelven, ook het Centrum voor Vraagstukken van Wetenschap en Samenleving ‘De Boerderij’ zich bezig met de techniekgeschiedenis, met name in de persoon van W. Bijker. Het onderzoek richtte zich vooral op de theorievorming en sloot aan bij ontwikkelingen in de wetenschapssociologie. De inspanning leidde tot twee belangrijke internationale workshops, Twente i en Twente ii. Het Twentse programma onder de naam SCOT (Social Construction of Technology) had een grote internationale uitstraling. De workshops en SCOT waren een belangrijke inspiratiebron voor dit overzichtswerk.Ga naar eindnoot3. | |||||||
[pagina 15]
| |||||||
Opzet en methode zijn er diepgaand door beïnvloed. Het uitgangspunt van recente theoretische stromingen in de techniekgeschiedenis en -studies is dat technische ontwikkelingen gezien moeten worden als een resultante van de interactie tussen heterogene elementen. Deze elementen kunnen van technische, economische, sociale, politieke, culturele, psychologische, geografische en wetenschappelijke aard zijn. Er bestaat op voorhand geen voorkeur voor de verklarende kracht van een van deze elementen. De opdracht van de onderzoeker is om recht te doen aan de veelzijdige samenhangen en om de dynamiek in de technische ontwikkeling te laten zien. De wijze waarop de auteurs van dit overzichtswerk hebben getracht deze opdracht te vervullen, komt in het volgende hoofdstuk ‘Techniek en Modernisering’ aan de orde. De oorsprong van het overzichtswerk Geschiedenis van de Techniek in Nederland is te vinden aan de Technische Universiteit Eindhoven. Hier begon H.W. Lintsen met het onderzoek naar de geschiedenis van het ingenieursberoep in Nederland in de negentiende eeuw, waarop hij in 1980 promoveerde. Daarna breidde het programma zich in samenwerking met de Katholieke Universiteit Brabant (het Samenwerkingsorgaan Brabantse Universiteiten) en de Stichting voor Historisch Onderzoek (NWO) uit tot innovatieprocessen in Nederland in de negentiende eeuw onder de gemeenschappelijke noemer ‘Techniek en Industrialisatie in Nederland’.Ga naar eindnoot4. Deze fase werd onder andere afgesloten met de proefschriften van G.P.J. Verbong, M.S.C. Bakker en W.H.P.M. van Hooff.Ga naar eindnoot5. Een zekere professionele basis voor het overzichtswerk was daarmee aanwezig. De realisatie vereiste echter een aanzienlijk breder draagvlak niet alleen op de universiteiten, maar vooral ook onder ingenieurs. | |||||||
Techniekgeschiedenis en de ingenieursVeel ingenieurs voelen zich nauw betrokken bij de techniekgeschiedenis. De minst gehoorde, maar de meest waarschijnlijke reden is dat veel ingenieurs de geschiedenis van hun vak gewoon leuk en boeiend vinden. De confrontatie met historische technische artefacten, theorieën of gebeurtenissen is opwindend, verrassend of imponerend ‘door wat mensen kunnen, waartoe ze op hoogtepunten in staat zijn’. De rechtvaardiging wordt echter vooral gevonden in educatieve en algemeen maatschappelijke doelstellingen. De techniekgeschiedenis dient een educatief doel, namelijk het stimuleren van de belangstelling onder ingenieurs, studenten in de technische wetenschappen en het grote publiek voor de hedendaagse en toekomstige techniek tegen de achtergrond van haar ontstaansgeschiedenis. Zij heeft ook een zeker praktisch nut onder het motto ‘In 't verleden ligt het heden, in het nu wat worden zal’. In de jaren zeventig is daar nog een extra dimensie bijgekomen. Kritiek op wetenschap en techniek door studentenbeweging, milieugroepen, anti-kernenergiebeweging en andere stromingen dwong de ingenieurswereld tot een heroriëntatie. De president van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs (KIvI) vroeg zich in die tijd af ‘.....of wij technici ons optimaal hebben ingesteld op de huidige situatie, meer in het bijzonder of wij met ons klassieke technische denken voldoende antwoord zullen krijgen op de vragen die ons morgen gesteld worden’. De techniekgeschiedenis kan het ingenieursdenken gevoelig maken voor de complexe verwevenheid tussen techniek en maatschappij. Het Instituut richtte een werkgroep Geschiedenis van de Techniek op, die in 1980 vanwege de grote belangstelling de status van afdeling kreeg. De afdeling telt momenteel ca. 800 belangstellenden. In 1984 besloot het KIvI in samenwerking met de Technische Universiteit Eindhoven tot een historisch onderzoek naar ‘Techniek, Ingenieurs en Industrialisatie in Nederland’.Ga naar eindnoot6. Een van de overwegingen was dat het 150-jarig bestaan van het KIvI in 1997 bij uitstek een gelegenheid vormde om de maatschappelijke ontwikkeling en de inbreng van de technische wetenschappen en het ingenieursberoep te evalueren. Er werden cursussen gegeven en diverse werkgroepen gingen van start. Hieruit resulteerde een aantal historische studies door KIvI-leden. In 1988 nam het KIvI het initiatief tot de oprichting van de Stichting Historie der Techniek. | |||||||
De Stichting Historie der TechniekDe Stichting zorgde voor het maatschappelijk draagvlak dat nodig was om het overzichtswerk Geschiedenis van de Techniek in Nederland te realiseren. Haar doelstelling is drieledig:
| |||||||
[pagina 16]
| |||||||
De hoofdactiviteit van de Stichting is tot heden de totstandbrenging van de zes delen die handelen over de rol van de techniek in de modernisering van Nederland tussen 1800 en 1890. Het bestuur heeft daartoe heel verschillende maatschappelijke elementen bij elkaar moeten brengen: universiteiten, bedrijfsleven, overheid, onderzoekinstellingen, branche-organisaties en andere maatschappelijke organisaties. Het onderzoek werd uitgevoerd door amateur-onderzoekers, junior- en senior- onderzoekers, deels in dienst van universiteiten of andere onderzoeksinstellingen, deels werkend voor de Stichting, betaald of op basis van vrijwilligheid. Het project stond onder leiding van een redactie. De redactie belegde in 1988 een afzonderlijke workshop met de Amerikaanse techniekhistoricus prof. Thomas P. Hughes, waarin de opzet van het overzichtswerk intensief werd bediscussieerd. Verder werden het project en delen ervan besproken op colloquia, symposia en congressen met techniekhistorici en andere specialisten. Voorpublikaties geschiedden in de vorm van artikelen in ingenieurstijdschriften, researchmemoranda, wetenschappelijke artikelen in vaktijdschriften, een reeks monografieën en proefschriften. Voor de begeleiding van het onderzoek stelde de Stichting Historie der Techniek een stuurgroep in met deskundigen uit verschillende disciplines. Een Comité van Aanbeveling uit de historische wetenschappen onderstreepte het belang van het project en verleende de Stichting morele steun. Daarnaast werden voor de verschillende onderdelen specialisten geraadpleegd. Die adviseerden over de opzet, de voortgang en de resultaten van het onderzoek. Zij worden bij de afzonderlijke bijdragen in het overzichtswerk genoemd. De financiering van het project is een hoofdstuk apart. Een kern van senior-onderzoekers kon worden geformeerd en in stand gehouden met behulp van een aantal academische instellingen. Het redactiewerk en het onderzoek door de redactieleden werden erdoor mogelijk gemaakt. Diverse universiteiten en onderzoekinstellingen stelden verder medewerkers beschikbaar voor deelstudies. De omvang van het project ging de draagkracht van de academische instellingen duidelijk te boven. Voor een groot aantal deelstudies moesten het bedrijfsleven, branche- en andere organisaties benaderd worden. Opmerkelijk was de grote historische belangstelling. Tevens verleenden zij ruime financiële steun. Sommige organistaties zagen een markt voor de uitgave van een monografie over de geschiedenis van de technische innovaties in hun bedrijfstak, los van het overzichtswerk. Deze monografieën vonden onder andere hun weg naar het onderwijs. In alle gevallen kregen redactie en onderzoekers de vrije hand om de studie volgens de gekozen benadering op te zetten en uit te voeren. De inhoudelijke inbreng van de subsidiegevers bestond uit het mobiliseren van deskundigheid en het zoeken naar historisch materiaal om de kwaliteit van het eindresultaat te verhogen. In totaal werd meer dan een miljoen gulden aan subsidies ontvangen. Ook verwierf de Stichting Historie der Techniek een financiële basis met het beginkapitaal dat de vertegenwoordigende organisaties in het bestuur inbrachten, de jaarlijkse terugkerende subsidie van het KIvI en de jaarlijks terugkerende bijdragen van haar donateurs. De personele kosten die berekend konden worden, bedroegen circa twee miljoen gulden. Onderzoekers die op vrijwillige basis meewerkten of werkzaam waren aan een universiteit of onderzoekinstelling zijn (met uitzondering van de redactieleden) in deze rekensom niet meegeteld; evenmin kosten zoals huisvesting, reiskosten en materiaal. De uitvoering van het onderzoekprogramma vereiste derhalve een aanzienlijk hoger bedrag. Bovendien bleek de uitgave van het overzichtswerk in het Nederlandse taalgebied zonder subsidies niet haalbaar. Hiervoor zijn afzonderlijk subsidies verkregen. Geschiedenis van de Techniek in Nederland. De wording van een moderne samenleving 1800-1890 is een uniek produkt van vele mensen en organisaties, bedoeld om de belangstelling voor de techniek onder ingenieurs en het grote publiek te stimuleren en onder andere bestemd voor het onderwijs en de media. Het moet ons inzicht vergroten in de technische ontwikkeling die zozeer onze samenleving vormgeeft. Het wil laten zien op welke wijze de techniek het werk is van mensen.
ir. w.j. wolff
prof.dr.ir. h.w. lintsen
|
|