‘Ja,’ sprak Karel.
‘'t Is waarlijk een mooi dier, wat heeft hij mooie ooren en een harigen staart!’ vervolgde de eerste.
‘'t Is net of ik hem wel meer gezien heb,’ viel de andere jonge dorpeling in.
‘Zoo!-maar nu is hij van mij, en niemand kan hem meer terugkrijgen,’ zei Karel.
‘Kan hij kunstjes?’ vroeg de eerste spreker.
‘Of hij die kan, wel honderd!’ hernam Karel zonder op 't oogenblik, goed te weten, hoeveel honderd is.
‘Wil je ereis een zien, dat heb ik hem pas geleerd,’ ging Karel onmiddellijk voort.
‘Ja!’ riepen beiden te gelijk.
‘Kom hier, Fidel, en laat dien jongens eens zien, wat je kan.’
De hond had niet veel zin; want er waren niet ver van hem een paar vrienden, met wie hij eens gaarne wilde kennis maken of de kennismaking vernieuwen. Hij stond herhaaldelijk stil en blafte als een stout kind, dat lang niet tevreden is over 't bevel zijner ouders.
‘Dadelijk hier! Fidel,’ klonk 't weer, en eindelijk kwam de hond met loome schreden nader.
Op eens riep Karel:
‘Wat zweet hij! wat zweet hij, Fidel!’
Verbeeld u, mijn lezer, den schrik van een der jongens, toen de hond hem onverwachts op den rug sprong, hem de pet van 't hoofd haalde en die uit zijn bek wegslingerde.
De jeugdige dorpeling stond zoo verbluft te kijken, dat hijzelf niet wist, was er met hem gebeurd was. Karel en de anderen schaterden van 't lachen, en eerst een poosje later, toen de verschrikte knaap van zijne verbazing zich hersteld had, begon hij ook te lachen en zocht in 't volgende oogenblik zijne pet op.
‘Zoo iets heb ik van een hond nog nooit gezien! weet ik, wat er met mij voorviel,’ zeide deze, ‘heb jij hem dat geleerd?’
‘Ik begrijp niet goed,’ sprak de andere boerenjongen heel onnoozel, ‘waarom de hond je pet afgrijpt, als je hem toeroept: wat zweet hij!’
‘Dat is niet slim van je,’ zeide Karel. ‘Als je bezweet bent, doet 't je dans niet goed, als jij je pet afneemt; welnu, dien dienst bewijst je nu mijn Fidel.’
‘'t Is recht aardig,’ spraken beiden.
Karel wilde Fidel nog een toertje laten doen, maar eensklaps kreeg hij zijn vaders knecht in 't oog, die zeker eens kwam onderzoeken, of de brief wel goed en zeker op de post gekomen was.