Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Deel 3
(1934)–Jan Huyghen van Linschoten– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| |
Beschryvinge van Guinea, Manicongo ende Angola,ende voorts tot voor by de C. de Boa Sperança, midtsgaders de eylanden in zee ligghende, als S. Tome, Ascencion, S. Helena, &c.Ga naar margenoot+Om dat die Indie-vaerders het meeste deel van Aphrica omvaren, so zijn alhier by dit boeck sekere Caerten ghevoecht, die de deelen Aphricae afteeckenen, daer den cours langs strect, latende dan ligghen achter rugghe die voortreffelijcke Eylanden van Canarien ende van C. Verde, als wel bekent, ende daer tegen over in Aphrica die Coninckrijcken Gualata,Tombuto ende MelliGa naar voetnoot1), waerGa naar margenoot+ van Gualata seer kleijn is ende arm: van victualie voor gewas, weynich anders dan MilieGa naar voetnoot2) hebbende. Tombutum, grooter ende rijcker van volck, KoorenGa naar voetnoot3), Beesten, Melck ende Botter, dan arm van Sout. Melli, rijck van Coren, Vleesch ende Cottoen. Comen voorder in Guineam, noch een ander ende machtiger Conincrijcke liggende in AEthiopien, ofte der Swarten landt. Om dese sake beter te verstaen, sal men voor eerst aenmercken, dat die ouders Aphricae afgedeelt hebben in 4. hooft deelen, inGa naar margenoot+ Barbaryen, Numidien, Lybien ende AEthiopien, ofte der Mooren landt, uytsluytende AEgypten ende AbexinGa naar voetnoot4), nu Priester Iohans landGa naar voetnoot5) geheeten, dat ooc Mooren zijn, ende die rechte na der schrift aenwysinge, ende mede onder die Hooft Provincien van Aphrica gerekent hooren te werden: dan hier van machmen die beschryversGa naar margenoot+ van die Werelt, ende insonderheyt van Aphrica lesen. Comende dan weder tot het Coninckrijck van Guinea, waer in die Portugesen ende Fransoysen vele jaren haren handel gedreven hebben: ende daer ons volc nu ooc begint te varenGa naar voetnoot6), strect sulcks | |
[pagina 2]
| |
Ga naar margenoot+aen't Coninckrijck van MelliGa naar voetnoot1), ende aen die groote rivier Niger, vast in die lengte van 500. mylenGa naar voetnoot2), 'twelck zijn ontrent 100. duytsche. Hier in hebben die Portugesen eenige sterckten, als het Casteel van die MineGa naar voetnoot3), op die Goudt custe. Hier is oock die Greijn Custe, Melegete gheheetenGa naar voetnoot4). Also ons volc dit jaer aldaer gheweest Ga naar margenoot+zijn, so zijn zy eerst aengecomen tusschen C. de las Palmas, ende die C. de 3. Puntas, hebben op 20. vadem steeck grontGa naar voetnoot5) gevonden, ende met die Jacht na landt varende, zijn ghecomen ontrent een plaetse daer veel hutten stonden, ende een sterckte op een Rotse, waer by vele Swarten waren, daer so na gheschoten werde dat zy afwijcken moesten: Die vlecke was genaemt AchombeneGa naar voetnoot6), ende het landt Chaine, (ick denck Ginea). Dit Casteelken hebben die Portugesen in, dan ten is niet sterck, ende voor dit Casteelken, ontrent een Gotelinck schoot weeghsGa naar voetnoot7) in die Zee, ligghen 2. Clippen, also datmen tusschen die Clippen in, recht nae 't Casteel toe roeyt, ligghende in een cromte. Dit Casteel leyt ontrent 3. ofte 4. mylen van die C. de tres Puntas, een weynich voorder klipachtich ende berghachtich lant, met veel geboomte, ende onder Ga naar margenoot+anderen, boomen die 16. oft 17. vademen dick int ront zijnGa naar voetnoot8); Daer nae ghecomen ontrent een dorp, gheheeten CermentijnGa naar voetnoot9), daer veel volcks ende handelinge ghedaen wert. Alhier haer trafijcke gedaen hebbende int wisselen van Linnen teghens geltGa naar voetnoot10), zijn met goedeGa naar margenoot+ koelte uyt den z.w. ten z. ende al z.o. aengaende, in twee dagen niet voorder dan op 2. gr. gecomen, alsoo dat zy in 2. etmalen niet meer dan 1 gr. gewonnen hebben hoe wel het moye koelte altoos was, ende dat om den stroom die daer valt, om d'oost n.o. ende Ga naar margenoot+o. ten n. nae de walle toe, also die van die Goudt-havens wil seylen | |
[pagina 3]
| |
na die C. de Lopo Gonçales, ofte na S. TomeGa naar voetnoot1), die moet so zuydelijck aen gaen als hy mach, geenen wint overgevende, dan al ten naesten by, salt noch quaet genoech hebben, ofte vervallen beneden die Caep aen Rio di Gabam, dat is die rivier van Gabam, ofte elders, ofte het moeste wesen dat die wint heel westelijck was, of t dat zy eenighe DoradeGa naar voetnoot2) kreghen uyten noorden, ende dat zy also om den zuyden quam, anders ist niet wel doenlijck: want daer zijn wel sommige die daer vijf ofte ses weken over varen. Hier staet te mercken hoe datmen naerder die Linie comt, hoeGa naar margenoot+ dat den wint zuydelijcker waeyt, alsoo als men door die Linie comt, den wint z. ende z. ten o. ende wel hooger. Ooc is te noteren, dat alsmen die grote vliegende Visschen siet, datmen alsdan niet verre van S. Thomas is. Met het volck van Guinea is wel te trafiqueren, insonderheytGa naar margenoot+ met die, die soo niet bedwongen zijn vande Portugesen, die de menschen weghvoeren, ende daer over gehaedt werden. Het landt is volck-rijck, dan alle vervreemt van Godt, ende van goede discipline, Heydenen ende afgoden dienaers, sonder regel ende ordinantie; abundant van Gout, Olyphants tanden ofte Yvoyr, Greyn,Ga naar margenoot+ Ethiopische PeperGa naar voetnoot3), Rijs, Garste, Boomwolle, ende velerhande vruchten, die my van daer over die 100. onderscheydelijcke alleGa naar margenoot+ onbekende ende onbeschrevene soorte gebracht zijnGa naar voetnoot4), behalven dat wassen aldaer alderley soorten van groote Boonen, sommige aen boomenGa naar voetnoot5), in puelen eender ellebogen groot, ende eender hant breedt, andere roode ende swarte van onse Turcsche boonkensGa naar voetnoot6) aert, dan grooter, sommige witte ende ronde, elck in een dopken alleen, ghelijck die CicerenGa naar voetnoot7); noch andere ronde ende cleyne, seer root als Coraelkens, wesende met swarte stiepkens gelijck ooc diergelijcke in Egypten wassen, al waer ick die gesien hebbeGa naar voetnoot8), ende worden genoemt AbrusGa naar voetnoot9), zijn beschreven van den hooghgeleerden D. Prosper Alpinus, in zijn voortreffelijcke boeck van die Egyp- | |
[pagina 4]
| |
tische kruydenGa naar voetnoot1), noch wassender andere harde, ghesprinckelde ende ghemarmelde, etc. Ga naar margenoot+Viervoetige beesten ende vogelen, zijnder in grooter menichte, insonderheyt PauwenGa naar voetnoot2), wilde Hoenderen, grauwe Papegayen, Psittagen ofte Sparweers, kleijn gevogelteGa naar voetnoot3), die aen die tacken der boomen seer kunstich hare nesten hangen (als my sodane mede zijn gebrachtGa naar voetnoot4)) om vande ghewormte ende slangen bevrijt te wesen; Ga naar margenoot+niet minder overvloet isser van Visch, in somma datter niet gebreect, dan een ontdeckinge, van Christo ende zijn woort, om die arme menschen tot eenige geregeltheyt ende salicheyt te brengen? Het landt is seer heet ende ongetempert voor onse luyden, ende Ga naar margenoot+insonderheyt is schadelick die regen, die groote vuijlnisse endeGa naar margenoot+ wormen by brenght, om datse vocht ende warm, een moeder is van putrefactieGa naar voetnoot5), hier door ontstaen vele sieckten, insonderheyt heete Cortsen, Buijck-loop, ende het Roode MelizoenGa naar voetnoot6), ende dierghelijcke. Ga naar margenoot+Vervolgende de Custe, passeren zy het Eylandt Principe, ende voorder onder die Linie S. Thomas, also gheheeten, om dat het op des H. Apostels S. Thomas dachGa naar voetnoot7) eerst ontdeckt is. Dit Eylandt is breedt ontrent 60. Italaensche mylen, beloopt 12. van die onse, heeft rontsomme 180. zijn 36. duytsche, is van gedaente by nae ront, overvloedich van Suijcker ende Genghber, ende alderley victualie, om die regen ende vochticheyt des daws, die alle morghens het aertrijcke aldaer ververschen, dienende tot wasdom sulcker vruchten. Van S. Thome z.o. ten o. aengaende, zijn gecomen voor Rio, Ga naar margenoot+ofte. Revier van Gabam, waer voor een banc ligt op 3. ende 4. vadem, daer 't dapper bernt om die stroomen die uyt de Rivier ende Zee | |
[pagina 5]
| |
tsamen stooten. Dese Revier is wel 2. mylen oft meer breedt, hebbende aen beyde zyden veel geboomten, dan hier ontrent hebben zy geen volck vernomen, waeromme voortgevaren na gelegentheyt der winden, nu aen die wal, nu daer af: Die Custe streckt hier zuyen ende noorden; is geheel ondiep, datmen wel een mijlGa naar margenoot+ ofte anderhalf van die wal niet en heeft over 12. ofte 13. vadem diepte, ende naderhant by 't lant op een halve myle 4.5.6. ofte 7. vadem, dan men mach na genoech by comen, om datter is klare steec gront, ende ghemeenlijck heeft men des nachts koelte van 't landt, gheheeten Vento di TerraGa naar voetnoot1), insonderheyt na by wesende; Een weynigh voorder begint die Custe wat westelijcker, na die C. di Lopez Gonçalim toe, al waer zy ettelicke dagen gelegen hebben, met dat volck handelende, dan weynich uytrechtende, om dat die Fransoysen voor een corte tijt daer geweest waren, ende alles bedorven hadden, ende om dat zy alhier eenige dagen gebleven hebben, so hebben zy vele vreemde manieren van dit volck geannoteert. Eerstelijcken belanghende hare Religie, en weten van God ofteGa naar margenoot+ zijn ghebodt gants niet, de sommige aenbidden de Sonne ende Mane; andere sekere boomenGa naar voetnoot2), ofte die aerde, om dat zy daer voetsel van genieten; Achtent ooc voor onweert op die aerde te spouwen; Gaen weynich over straet, ofte hebben een groot, breet, bloot Mes in haer handen; Zy zijn alle, soo Mans als Vrouwen gepickeertGa naar voetnoot3) op veelerhande manieren, seer vreemt, dit doen zy met Messen, snyden in die huijt, ende strijcken daer eenige smeringen met verwe vermengt in. Zy en sullen niet drincken sonder eerst wat uyt den pot ofte kanne te gietenGa naar voetnoot4); Drincken ooc niet over maeltijt, dan na die voleyndet is, drincken zy eenen hertigen dronck waters, oft van haren wijn de PalmaGa naar voetnoot5), ofte water met honich gesoden ende vermenght. Des morgens oft door den dagh by een comende, ofte haren Oversten groetende, in teecken van reverentie, vallen zy op haerGa naar margenoot+ knien, kloppende met die handen te samen, ende so lange sitten- | |
[pagina 6]
| |
de, tot dat hy weder dopt, anders kloppen zy ooc elcks eens tegens malcanderen, met dese woorden, Fuio, Fuio, FuioGa naar voetnoot1), daer mede zy ooc geleyde ende pas gheven, ende alles goets daer door Ga naar margenoot+verstaen. Het volc des lants is seer genegen tot diverye tegens die vreemde, dan niet tegens haer eygen volck; Ende het Vrouwen volck seer genegen tot onkuijsheyt ende hoererye, insonderheyt met vreemde natien, 'twelck daer oock geen schande is. Sommige mans zijnder oock die ronde bussen aenden hals dragen vanGa naar margenoot+ schorssen gemaeckt, cleyne ende groote, niet ongelijck die bussen, die men alhier by ons in die herbergen hanght voor die armen, dan willen gheensins toelaten datmen siet watter in isGa naar voetnoot2). Het loopen Ga naar margenoot+meesten deel Mans ende Vrouwen bloots hoofts, het hayr wonderlijck geschoren ende gevlochten, doch alle cort, eenighe draghen hoetgiensGa naar voetnoot3), die gemeenlijck uyt basten van boomen, ofte Indische NotenGa naar voetnoot4) gemaeckt werden. Sommighe dragen oock bosschen van vederen ende pluymen, die met yserkens aen 't hayr vast gemaeckt zijn, ghelijcker my veelerley soorten mede ghebracht zijn, Ga naar margenoot+van deze hoetgiens ende vederenGa naar voetnoot5). Daer zijn sommige die gaten hebben in die bovenste lippe, ende ooc door 't binnenste van die neuse. In die gaten der lippen steken zy stucken van Elpen been, van die groote van eenen Daelder, met een steel daer in dat gat sluytende, 'twelck inghesteken zijnde, comt boven aenden Neus ende over den mont. Sommighe hebben ooc wel ringen door 't middelschot van die nuese ofte door die lippen hangen; andere zijnder ooc die kleyne hoornkens ofte tanden daer door steken ende dragen: als zy meenen tot een ciraet; andere doorbooren ooc die onderste lippe, ende spelen daer met die tonghe door. Veel van Ga naar margenoot+die Mannen ende Vrouwen dragen ooc ringen door die ooren waer van de sommige 7. ofte 8. loot swaer zijn; Sommige hebben daer stocxkens door steken, 5. ofte 6 vingheren lanck. Voorder, belangende haer kleedinge, hebben niet dan een matken van basten van boomen gemaeckt, 'twelck root gheverwet is, om haer schamelheyt te bedecken. Op sodanighe matkens | |
[pagina 7]
| |
hanghen die sommighe vellen van Apen, Meercatten, ofte andere wilde dieren, met een Belle int midden, ghelijck by ons die Koeyen ofte Schapen aen gehangen wert. Hare lichamen schilderen zyGa naar margenoot+ root, met verwe van root hout gemaect, gelijck my mede daer van daen gebracht isGa naar voetnoot1); geeft een goede verwe, dan is veel lichter als Brasili houtGa naar voetnoot2): zy maken ooc dicwils d'een ooge root, ende het ander wit ofte geel, ende noch wel een streeck ofte twee doort aengesicht. Het meestendeel deses volcks draecht eenen riem ofte bant omGa naar margenoot+ 't lijf van een Buffels huijt, met het hayr noch daer aen, welcke comt voren ontrent een handt breedt nae by een, aen elck eynde een stuck uytstekende, ende wert voren met een kleijn bandeken vast gebonden, ende voor op den buijck hebben zy een cort ende breedt yseren Mes steken, die scheyde ooc van yser wesendeGa naar voetnoot3). Dese banden zijn sommighe een handt breedt, sommige 2. sommighe 3. ende oock wel breeder: Beneffens dese Messen, ghebruijcken zy noch werp Messen, met 3. oft 4. hoecken (als men oock by my sien machGa naar voetnoot4)) die gantsch vreeslicken zijn. Boven dit so hebben de Vrouwen ten meesten deel groote yseren, oft roode coperen ofte tennenGa naar margenoot+ ringen om de beenen, sommige een, sommige twee, die dickwils 3. ofte 4. onser ponden swaer zijn, rontsom die beenen bycans sluytende, also datmen nauwelick weten mach hoe zy die daeromme ghecreghen hebben. Dese worden oock van sommighe mans ghedraghen, dan niet so veel. Daer zijn ooc sommige Vrouwen dieGa naar margenoot+ voorschootgiens draghen van Biesen ghemaeckt, gelijcker my ooc mede ghebracht zijnGa naar voetnoot5), ende dus vele belanghende hare cleedinghen ende vercierselen des lichaems, die grouwelijc ende mismaeckt zijn, niet weyniger disordre is in haer huijs houdinge, leven als beesten, ende slapen op der aerden op matten: Haren cost nemen Ga naar margenoot+zy van groote witte wortelen der aerden, IniamosGa naar voetnoot6) geheeten, lieffelijckGa naar margenoot+ van smake, gelijc die spaensche BatatisGa naar voetnoot7) ofte Castanien: worden ghesoden ende gebraden, ende andere wortelen, ende Suycker riet; Ende Bananas zijn vruchten van boomen, so d'Indische | |
[pagina 8]
| |
Vygen in dit boeck geheeten wordenGa naar voetnoot1), lanc gelijc Comcommeren, ende uyt den soeten suer, lieflijck van smaeck; Eten oock ten tyden visch ofte vleesch, dan leggent altemael in eenen back by den anderen, waerom zy haer setten gelijck een hoop beesten, Ga naar margenoot+ende drincken niet, dan nae den eeten. Die oversten eeten gemeenlijc alleen uyt een tennen back, d'andere uyt een leelijcke aerde, sittende op een matken op die aerde uytgespreyt. Die Vrouwen, haren meesten arbeyt is water ende vruchten te halen, ende die te Ga naar margenoot+koken. Haer gevoech sullen zy geensins op der aerden doen: achten sulcks voor groot quaet, dan hebben hier toe groote kuylen in d'aerde gegraven; Sommige mans maken matkens, ende verhandelen die tegens malcanderen; gebruycken gheen gheweer ofte Ga naar margenoot+Messen, dan vuysten ofte stocken tegens den vyanden, allerley hostiliteytGa naar voetnoot2), na die maniere des landts; Zijn beter gewapent, dan die by die Mine woonen met Spiessen, Bogen met Pylen, RondassenGa naar voetnoot3) in die lengte gevlochten van basten van boomen ende dierghelijcke; Haer Trommelen zijn onder naw ende boven wijtGa naar voetnoot4); CornettenGa naar margenoot+ van Oliphants tanden; Alle dese instrumenten ende wapenen zijn my mede ghebrachtGa naar voetnoot5). Ons volck in Rio di Gabam, oft die Revier van GabamGa naar voetnoot6) komende op sekere Eylanden, zijn ingevoert van een Swarte, die een grooten tant hadde door zijn overste lippe uytstekende, met een breedt Mes in zijn handen ende zijn gheheel lichaem gepickeert, als verhaelt: Bracht haer in een hutte onder die Swarten, al waer eenige Tapeten van schorsen van boomen op die aerde nedergeleyt waren, zy daerop sittende, ende op geen ander saken lettende, wert haer op die schouderen geclopt ende aengewesen opwaerts met deze woorden ManiGa naar voetnoot7) Gabam, zy niet gedenckende ofte wetende wat het was, saghen om hooghe al waer een swart mensche sat, op sekere trappen verhooght, schier onbe- | |
[pagina 9]
| |
weeghlijck, gelijck een Afgodt, met vele ketenkens van beenkens ende ringen omhangen, vreeselick om aen te sienGa naar voetnoot1); Dese hadde aen zijn voeten liggen eenige swarte Vrouwen met Olyphants steerten, hem die Vliegen afkeerende ende wint makendeGa naar voetnoot2), daer uyt zy verstonden dat hy een Heer moest wesen van sulcken Eylandt, zijnGa naar margenoot+ terstont op een knie ghevallen, reverentie doende na die wyse des lants, in haer handen kloppende, so langhe tot dat die Mani ofte Heere weder teecken gaf, ende klopte in zijn handen, doen zijn zy opgestaen, ende haer zijn vereert van dese heerlijcke MatkensGa naar voetnoot3) van basten gemaeckt, als Conincklijcke presenten, ghelijck men die selvighe eenigerhande soorten met het Linnen by my sien machGa naar voetnoot4). Andere uyt die Jacht van ons volck, zijnde ghecomen aen een ander uytloop der selfder Revier van Gabam, ontrent 2. mylen opgevaren,Ga naar margenoot+ zijn by een groot Dorp gecomen ontrent die riviere ligghende, also na by, datmen met eenen steen op die hutten werpen mochte, ende op 2. schips lenghte na by de wal wesende, hebben daer het ancker inde gront gesmeten, alwaer stonden over die 1000. Swarten op 't landt, soo mans, vrouwen als Kinders, daer van eenighe Spiessen, andere Messen, ende diergelijcke geweer hadden, ende riepen met luyder stemme Io, IoGa naar voetnoot5), ende andere woorden, kloppende tsamentlijcken in haer handen, nae die maniere des landts, 'twelck vreemt was om te sien ende hooren. Een weynich daer nae is een sekere Swarte, die zy 4. oft 5. mylen daer Ga naar margenoot+van ingenomen hadden, int water getreden, ende aen landt gegaen; Aen landt comende, viel hem dat volc, ende principalickGa naar margenoot+ dat Vrou-volck om 't lijf, also dat hy niet voort conste comen, singhende gelijcker hant, ende hem bestroyende met groen gras datmen nauwelijcks sien oft hooren mocht. Desen aen land wesende, en lieten zy van haer ghewoel niet na, dan hoe langer hoe meerder, dansende ende springhende, snydende al het gras dat aen die strant stont, met hare Messen af. Onder tusschen isser een uyt die Vlecke ghecomen, hebbende eenen langen stoc in die hant, alst | |
[pagina 10]
| |
scheen eenich bevel te hebben, verbiedende d'ander af te laten van sulcke gekrijsch, ende van 't water te rugge dryvende, dan het holp niet, door die menichte die daer vergadert was; Oock so is die Swarte, die ons volc uyt die Jacht daer hadde ghewesen, Ga naar margenoot+met een CanuytenGa naar voetnoot1), (soo heeten zy haer schuytkens) weder aen boort gecomen, met hem brengende 2. mans ende een outachtich wijf: die welcke een van des oversten vrouwe was, ende die selfde was int midden met wat groenicheyt bemaelt, ende hadden in elcke hant een groen tacxken, wenckende met beyde die handen, ende die ander 2. mannen kloppende die handen tsamen, bediedende, so zy daer uyt verstaen konden, na die maniere des lands, alle Ga naar margenoot+vrede des vrientschap. Met dit volc zijnder 2. uyt die JachtGa naar voetnoot2) aen lant ghevaren, al waer van 't volck sulcken remoer ende blyschap gethoont is, met dansen, singen ende springen, ende dierghelijckeGa naar margenoot+ gesten. Aldus nae den oversten toegaende, is wel die helft van dit volck gevolcht, insonderheyt de Vrouwen achter ende voren, loopende ende springende, gelijck uytsinnighe menschen, ende het meesten deel hebbende van die bre ende groote messen in de hant, kloppende die also te samen, dattet vreeslijc was om te sien, dan ten was gheen wonder dat dit volck aldus veel speels maeckte: want zy hadden noyt Witten gesien, die daer noch tot geener tijt getrafiquert hadden. Daer waren wel Portugesen voor inde Revier geweest, dan niet soo veel mylen opwaerts: want zy waren wel 8. oft 10. mylen van't schip, ende die revier was gelijcke wel ontrent dit dorp, (twelck Cermentijn geheeten is) meer als een myle breedt, over d'ander zyde een ander dorp liggende. Voor dit dorp ligghende met een Jacht,schoten zy eens met een steen-stuck, waer door al het volck te rugghe liep, verbaest zijnde, dan quamen ghelijcke wel stracx weder. Ende als sommighe van ons scheeps Ga naar margenoot+volck gingen na den oversten, werden zy met beyde armen geleydet al singhende ende vrolijcke teeckenen bewijsende, dat daer witten in haer landt waren. By den oversten zijn huijs comende, twelc van riet gemaect was hebben by nae een half ure ghewacht al eer hy uyt quam, ondertusschen liet dat volc dat ghevolcht was, niet Ga naar margenoot+af van singen ende dansen. Als nu den oversten quam, worden hem eerst 3. Matten ende 2. stoelen, een groote ende een kleyne | |
[pagina 11]
| |
gebracht van eenige Swarten die na volchden. Hy was over zijn lijf, als oock in 't aenghesicht wit ghemaeckt met Krijt, ofte metGa naar margenoot+ ander witsel, ende hem werde een sacxken met witsel na ghedraghen. Op zijn hooft hadde hy een Mutse van een vel vol van vederen, ende een Keten van beentgiens ghemaeckt, meer als 100. mael om den hals ende om armen ende beenen. Inden stoel sittende, quam by hem een outachtich wijf, hem van dit witsel langhende, dede ghelijck of hy zijn handen daer mede ghewassen hadde, stroyde die reste in zijn aengesicht, ende stack als doen beyde zijn handen om hoogh, ende zijn Wijf wert ooc witsel ghegheven:Ga naar margenoot+ Dit ghedaen zijnde, begonste die Vrouwe te singhen ende te dansen ten huijswaert uyt, haer volgende ende van ghelijcken doende alle die andere Vrouwen: daer na sprack die Heere sommige woorden, ende riep den Swarten die ons volck mede ghebracht hadden van die vorige plaetse, hem seggende dat ons volck wellecom was, die handen tsamen cloppende, met dese woorden, Fuio, FuioGa naar voetnoot1), als gewoonlijck, ende na andere propoosten seyde hy dat sy Yser souden halen, datter tanden ghenoech waren, hebben also ghedaen, ende sekere tanden gheruijlt. Dese riviere als gheseyt is, is seer breet, vol van Crocodillen ende Zee-peerdenGa naar voetnoot2), heeft veel inwijcken, strect zuyd oost int afvaren van Cermentijn, laveerden inden nacht wel 2. ofte 3. uren, dan raeckten twee mael aenden grondt. Int vervolgen van haer reyse, zijn een Eylant ghepasseert in die mont van die reviere liggende, ghelijcker vele zijn, om dattet leech slecht landt, endeGa naar margenoot+ vol boomen is, dit wordt gheheeten Caracombo. Van dit Eylandt is ghecomen aen onse schepen een Canutien met 18. persoonen, hebbende by haer een trommelken met een uytghehoolde stock, daer op zy speelden; aen boort comende, isser 4. ofte 5. overgetreden, daer onder een was geheel wit toeghemaeckt int aengesicht over die burst ende armen. Dese hadde een groen meykenGa naar voetnoot3) in die handt, met een schelleken, ende oock een gebreyt dinck, van die groote van een Mussche, oft wat grooter, ende hadde oock witsel in zijn handen, 'twelck hy opt schip stroeyde, ende ginck met het schelleken alle het schip langes ringelende, ende als zy wat spraken ofte wy oock, so schelde hy recht oft hy eenige consecratie ofte benedictie gaf: daer nae sittende, ende in zijn woorden | |
[pagina 12]
| |
bevende, gelijck een mensche die beseten is, oft die een bevende kortse heeft, werter ghelanght eenen grooten pot met Wijn de Ga naar margenoot+Palma, daer zy den anderen af toe droncken, wel ontrent een half ure gheduerende, zijn daer na weder in haer schuijtken gegaen, ende nae landt gevaren, hebben ons oock daer henen gewesen, om te comen ruylen, ghelijck wy deden, ons Yser daer brenghende, inrydende int palleys des Oversten, hier wesende ende het dorp doorgaende, hebben onder anderen gesien een kleyne hutte, ontrent 3. voeten hoogh, boven ghedeckt met een dack, ter zyden wat open, onder welcke stont een kleyne galge, daer aen een cleijn knick-hoornkenGa naar voetnoot1) hinck, daer sommigh goet in was, dat zy niet Ga naar margenoot+besien wilden hebbenGa naar voetnoot2), ende beneven die galghe stont een stocxken, met een doodts hooft daer op van een jonck kint, int eene ooge hebbende een beenken bykans gelijck die Schelvisschen int hooft hebben, (by ons maecktmen die Peerden toomen, ende die honden hals banden hier af). Beneden aen 't Ga naar margenoot+stocxken lach allerley gebeente van visch ende van gedierten, onder anderen, lach aldaer oock een snuijt van een PristisGa naar voetnoot3), 'twelck onse luyden een swert Visch noemen, was sonder tanden, dat die schipper voor my mede nam, ende my ghebracht heeftGa naar voetnoot4), vraghende wat dit mochte beduyden, seyden zy datter een doodt was. In een ander dorp wesende, ende dat doorgaende, sagen sitten een hoop Ga naar margenoot+mans, wel tot 20. toe voor een duere van een hutte, waer onder sommighe schenen van die overicheyt te zijn, in die hutte was sulcken ghesanck van allerley stemmen, kleijn ende groot, dat het wonder om hooren was, vraghende wat sulcks beduyden, seyden datter een doode was. Die Vrouwen in barens noot zijnde, isser Ga naar margenoot+gants gheen schaemte, loopter al toe wat wil, ionck ende out,Ga naar margenoot+ mans ende jonghers, ghelijck die Vrouwen, die dueren open stellende; Eensdeels is te verwonderen, dat die kinderen alle besneden wordenGa naar voetnoot5), dat zy nochtans gheen wet ofte regel, ofte kennis van Godt hebben. Het lant is vruchtbaer als gheseyt is, van allerley | |
[pagina 13]
| |
vreemde vruchten, vol van dieren ende vogelen van veellerley aert, groote ende kleyne; men vindt boomen, daer aen die tacken van eenen boom, over die 100. vogels nesten hanghenGa naar voetnoot1), wonderbaerlijckGa naar margenoot+ in een gevlochten, dat het een lust om aen te schouwen is; hange neder aen sekere stroeyen draetkens, vast aen een tacke, om der Slangen willen, daer uyt dat die jonghskens niet en mochten vernielt werden. Dese nestkens zijn my oock veel mede ghebrachtGa naar voetnoot2), schoon om sien, ende dus vele belangende die Custe van Guinea, volcht voorder die Custe van het machtighe Coninckrijck CongoGa naar voetnoot3). Die Ouden hebben een opinie ghehadt, dat dit landt niet bewoontGa naar margenoot+ en was, ende noemden dat selvige Torridam ZonamGa naar voetnoot4), dat is, een plaetse des aertbodems, die gantselijck door die hitte der Sonnen verbernt is, dan zijn geheel bedrogen gheweest; want ghelijck betuijcht Odoardus LopezGa naar voetnoot5), Portugees, die daer lange gewoont heeft, met vele andere Portugesen, is aldaer goet woonen; Die lucht boven aller meeninge also ghetempert, datmen des winters gheen felle coude ghevoelt, die aldaer niet anders en is, als den Herfst tot Roomen, ghebruijcken geen voederGa naar voetnoot6) ofte bont, noch veranderingeGa naar margenoot+ van kleederen, noch soeckent vuer niet, soo ist oock niet kouder op 't hooghste der bergen, alst is in die evene velden, doch int generael ist inden winter warmer dan inden somer, ende dat om die ghestadigen reghen, insonderheyt op den middach, twee uren voor ende na den eeten, welcke hitte seer qualijck is om verdraghen voor ons luyden: Het volck des landts is swarte, doch sommighe van die vrouwen een weynich treckende nae't geele,Ga naar margenoot+ hebben meest swart ende gekrolt hayr, andere ros ofte root, zijn van middelbare groote, den Portugesen hier in niet ongelijck. Die | |
[pagina 14]
| |
Ga naar margenoot+ooghappelen hebben zy van veellerley colueren, swart ende Zeeverwich; die lippen niet soo dick als die van Nubien ende andere Swarten, haer aenghesicht alderhandt, vet, magher, middelbaer, die Portugesen ghelijck, ende niet andere Swarten van Guinea, die mismaeckt ende leelijck zijn. In die lenghte van dagh ende nacht, is weynich onderscheyt: want in 't gheheele jaer scheelt het nauwelijck een quart van een ure, soo men mercken kan; Ga naar margenoot+Haren winter dan geruymelijck sprekende, begint in onze Lente, ontrent int midden vande Meert, ende haren Somer int midden van September; Inden winter reghent het aldaer gestadelijcken vijf maenden aen een, namentlijcken, April, Mey, Iunij, Iulij, Augustus, in welcke tijt weynich klare daghen zijn, ende die reghen valt daer so heftich met soo groote droppelen, dat het te verwonderen is, Ga naar margenoot+welck water altesamen van die dorre aerde werdt ingetrocken: so dat die voorgaende wermte ghedroocht is, in welcke tijdt het nauwelijck in ses maenden reghent. Hier door werden oock die Reviere met dick slymich waterGa naar voetnoot1) vervult, ende over't lant lopende bevochten het aertrijck. Die winden die op die selvighe Somers tijt ghestadich wayen, zijn, de welcke Hippocrates, ende na hem Iulius die eerste RoomscheGa naar voetnoot2) Keyser met een Griecksche name genoemt hebben EtesiosGa naar voetnoot3),Ga naar margenoot+ Ga naar margenoot+dat zijn noord westen van die Portugesen Vento maestro, ofte generale gheheeten, als ordinarie in die tijt des jaers in dat landt, die oock oorsaken zijn van den reghen, door't opdryven van veel mists ende nevels op 't hooghste der berghen, die aldaer aenstootende ende naderhandt in water resolverende, met regen het aerdtrijck vervullen; Hier door comt het, datmen siet die hooghe Ga naar margenoot+berghen met nevel bedeckt alst regenen sal. Dese ghestadigh-duerende regen dan, is oock oorsake van die wasdom der groote Revieren, die in Ethiopien ende Egypten zijn, gelijck Niger ende Nilus, ende alle andere daer ontrent, so eens deels in die Midlandsche Zee, andere in de groote Oceanum inloopen, bevoechtende ende vruchtbaerheyt brengende in die dorre landen daer zy door loopen: door haer slijm ende vetticheyt die zy met haer brengen. Nu om dat het jaerlijcks in onse somers tijt ('twelck haer winter is) int Rijcke van Congo ende AEthiopien meestendeel regent, so ist ooc niet te verwonderen dat aldaer die revieren grooter worden | |
[pagina 15]
| |
ende overloopen, dan in die voordere ende seer drooge landen, gelijck Egypten is (uytghenomen Alexandrien ende die plaetsenGa naar margenoot+ daer ontrent) daer het nummermeer regent, is ghehouden voor een seer vreemdt ende wonderbare sake, hoe die Reviere van Nilus soo hoogh mochte wassen van dick troubel water, ende dat alle jaers op een sekere tijdt, sonder int aller minste daer af te wijcken, ververschende het aerdtrijck, ende ghevende voetsel menschen ende dieren, waer door die Ouden dese Reviere sacrificien ghedaen hebben, die noemende als Ptolomeus in zijn vierde boeck aenteeckent, een goeden GeestGa naar voetnoot1); Ende noch huydens daechs houden veel Christenen sulcks voor een mirakel: want sonder sulck wasdom des waters moesten zy van hongher vergaen, haer levenGa naar margenoot+ (gelijck Johannes Chrysostomus seytGa naar voetnoot2)) aen het wasdom deses waters hangende. So zijn dan die Noordt westen winden, die by ons des somers wayen, 'twelck haer winter is, die daer dryven ende vergaderen wolcken ende damp op die hooge gheberchten ende doen reghenen, om welcker regens wille (als oock geseyt is) haren winter niet so kout en valt, ghenererende in sodane warme provintien law water. Dese reghenen dan, zijn oorsake van het wasdom der Reviere Nilus, ende andere revieren deser plaetsen, daer van die ouden so veel questien ende fabulen vertelt hebben: Maer inGa naar margenoot+ haren Somer, 'twelck onsen Winter is, wayen contrarie winden van die vorighe, als nae 't Compas te rekenen zuydt oosten ende noordoosten, die welcke sonder alle twyfel kout zijn, als van die jegen partye vanden Polo AntarcticoGa naar voetnoot3) wayende, ende alle die landen verkoelende, ghelijck oock even onse winden alhier in onse landen doen, ende gelijck zy aldaer by haer maken een heldere schoone lucht, alsoo komen zy ons toe met veelvoudighe reghen, door een sekere naturele disposition des aerdtbodems van den Hemel ende vande climen ghegouverneert wesende door die hooghe voorsieninghe van God die den Hemel afgedeelt heeft, ende den loop der Sonnen ende andere Planeten op sulcken maniere, dat alle ghedeeltenGa naar margenoot+ des aerdtbodems van haer licht ghenieten in warmte, en koude, ende int byblyven met seer groote proportie ende evendrachticheyt, ende voor seker, so die frischeyt ofte verkoelinge | |
[pagina 16]
| |
van sodane winden niet ververschede die landen van Ethiopien ende van Congo, ende andere omliggende landen, ten waer nieʇ moghelijcken te lyden die hitte. Dese selfde koelte ghenieten oockGa naar margenoot+ die Inwoonders van Griecken landt, ende van die Eylanden van Candien, ende Cypres, ende die van cleyn Asten, als oock die van Syrien ende Aegypten, die daer leven door het verquicken van dese voorghenoemde Maestrale, n.w. ofte w. winden, die wel te rechte met die Grieksche namen ZoephoroiGa naar voetnoot1), dat is, Levent brengende, geheeten worden. So is oock te letten, dat noch int gheberchte van Aethiopien, noch in Congo, ofte andere naestligghendeGa naar margenoot+ plaetsen nimmermeer en sneeut ooc niet op 't hooghste der berghen, ten ware dan voorder na die C. di buena SperançaGa naar voetnoot2) toe, oft in andere sekere plaetsen, van die Portugesen Snee-berghen geheeten, ghelijckmen ooc niet en vindt Ys ofte Snee in Congo, die Ga naar margenoot+boven Gout geestimeert souden worden, om die dranc daermede te verkoelen, alsoo dat die Revieren niet toenemen mogen, door't smelten des sneus, dan door het ghestadich reghenen van die vijf winters maenden, ghelijck gheseyt isGa naar voetnoot3). Nu weder comende tot ons voornemen, mach men nae Congo varen op tweederley manieren, oft door die hooge Zee op S. Helena, ende so verder over ofte langs die Custe van Aphrica, op het Ga naar margenoot+Eylandt van S. Thomas, nae die Capo van Lupo GonzalesGa naar voetnoot4), liggende op eenen graed, aen die zuydzyde van die Linie wesende ontrent 21. duytsche mylen van S. Thomas, ende van daer seyltmen met windt van 't landt, altoos neffens die Custe heen, ende alle avondt werpt men het ancker op een sekere plaetse, after eenighen hoeck, ofte in een haven, tot dat men comt daermen wesen wilGa naar voetnoot5). | |
[pagina 17]
| |
Het Coninckrijck van CongoGa naar voetnoot1) streckt hem tot C. di S. Catharina toe, 'twelck licht aen die zuydt zijde van den AEquinoctiael, ontrent op 2. graden ende een half, vervolgende voorder die Custe, passeertmen eenige bergen ende stranden niet weert te verhalen, tot twee inhammen ofte inwijckenGa naar voetnoot2) die de Zee maeckt, eenighe ghelijckheyt hebbende van eenen briel, al waer een goede haven is, gheheeten Baja d'Alvaro Gonzales, dat is, den inhoec van Aluaro GonzalesGa naar voetnoot3). Een weynich voorder loopt een kleijn Revierken in die Zee, gheheeten van die Portugesen om zijnder roodicheyt willen, De las Boreras rossasGa naar voetnoot4), om dat sodanich water zynen loop heeft over eenighe roode aerdeGa naar voetnoot5), verwende dat water. Alhier om dese contreye begint eenich hoogh gheberchte, van die selvige Portugesen la Sierra Complida genoemt, dat is, lanck geberchte. PasserendeGa naar margenoot+ voorts, comt een ander Reviere, geheeten Baja de las AlmadiasGa naar voetnoot6), 'twelck so veel te seggen is, als inhoeck van Barcken, om datter veel Bercken getimmert werden. Inde mont van dese revier liggen 3. Eylanden, daer af het grootste int midden leyt, ende bewoont wert, ontrent dit selvige is een haven voor kleyne schepen, d'andere twee onbewoont; Van hier vertreckende comtmen aen die groote revier van Congo, welcke ZaireGa naar voetnoot7) genoemt wert, oorspronck nemende eensdeels uyt de selfde Lack, daer uyt die Nilus voortGa naar margenoot+ comt. Dese revier gheeft so overvloedigen water uyt, dat het ongelooflijc is, want al eer zy in die Zee loopt is zy by die 5½. myle breet, ende giet soet water opt hoogste, wel 8. ofte 10. ende somtijts 16. onser mylenGa naar voetnoot8) in die groote Zee, waer uyt die Stierluyden | |
[pagina 18]
| |
rekeningen maken waer ontrent zy zijn, ende men mach ontrent 5. mylen dese revier opwaert varen met grote berken, hooger niet, om des afvals wille, daer zy van een hooge velsen afvalt, als ooc die Nilus, Donouw, ende den Rhijn op sommige plaetsen doen,Ga naar margenoot+ datmen Cataractas noemt, dat zijn waterstortinghen ofte vallen, brenghende sulcken grooten geluyt, datmen seer veer hooren mach. In dese Revier ontrent die Zee, zijn veel Eylanden, alle met veel volcks bewoont, waer over sekere Heeren ghebieden, den Coninck van Congo onderworpen. Het heeft sich op eenighe tijt toeghedragen, dat dese Eylanders teghens den anderen oorloch voerden in sekere schuijtkens, die gemaeckt waren uyt een tronck van een seer grooten boom, Licondo op haer sprake gheheetenGa naar voetnoot1), Ga naar margenoot+daer af sommighe so dick zijn, dat zy niet mogen van 6. mannen omvaemt werden, hoogh ende lanck daer by, na proportie, also dat een van die grootste uytgeholet wesende, by die 200. mannen dragen mach. Dese schuyten roeyen zy met vrye riemen in die handen, varende seer snel voort, een ieghelijck eenen riem houdende, ende een boghe daer by, welcke zy int vechten van haer werpen, ende behelpen haer met den boghe. Int stieren ende wenden deser schuyten, ghebruijcken zy oock niet anders dan even dese riemen. In dese revier houden haer veelerley vreemde gedierten,Ga naar margenoot+ insonderheyt die Crocodil, die seer groot hier gesien wort, ende op haer tale Caiman geheetenGa naar voetnoot2), ende het Zee-peert, ende een ander dat twee handen schijnt te hebben, ende eenen steert, op die maniere ghelijck een Flessche, 'twelck zy noemen Ambize Angulo, dat is, Meyr swijnGa naar voetnoot3), om dat het so vet is als een Swijn, hebbende goet smakelijck vleijsch, niet ghelijck een Visch, hoe wel het een Visch is, die niet uyt dat soet water komt: maer eet dat gras vanden Oever der Revieren, ende heeft een hooft ghelijck als een Osse, ende dusdanigeGa naar margenoot+ vintmen die 500. ℔ Ga naar voetnoot4) wegen. De Visschers dese vanghende, zijn ghehouden den Coninck die te brenghen op lijf straffe. Alhier comt weder eenen uythoeck, die zy heeten Capo di PadranGa naar voetnoot5), ende een weynich wyder van die reviere LelundaGa naar voetnoot6); die uyt | |
[pagina 19]
| |
een kleijn Lac comt, boven int land liggende, waer uyt meer revierenGa naar margenoot+ comen, insonderheyt een die Coanza heet, daer af int vervolch ghesproken sal worden. Dese riviere Lelunda, in tyden alst niet en reghent, is seer droogh, datmen die te voete mach over gaen, loopt onder aent gheberchte heen, daer op Congo die hooftstadt ghebout staet. Van hier streckt die cours na die reviere AmbriziGa naar voetnoot1), welck groot is, ende een Haven heeft, loopt ooc niet verre van die stadt Congo, nae die Zee toe. Noch wyder komt men aen een
ander LozeGa naar voetnoot2) gheheeten, welcke sonder haven is. Ende van hier vaertmen tot OnzoGa naar voetnoot3), een ander revier die een goede haven geeft, ende oorspronck heeft uyt het selfde Lac, daer die Nilus uyt comt;Ga naar margenoot+ noch zuydelijcker volght Lemba, oock een revier, dan geen haven hebbende, noch niet schiprijck wesende. Na dese komt men aen DandeGa naar voetnoot4), een seer groote revier, daerop schepen moghen varen van | |
[pagina 20]
| |
100. vaten. Wt dese reviere loopt een arm zuydelijcker op, BengoGa naar voetnoot1) genoemt, makende met CoanzaGa naar voetnoot2) (een ander seer groote revier) het Eyland Loanda, beyde water stroomen te samen loopende, uytvoeren veel sandts ende slijms, die 't Eylandt vergrooten. Bengo is een groote stroom ofte Revier, die men wel 25. Italiaensche mylen mach opvaren, dat zijn ontrent 5. onser duytsche mylen. Soo leyt dan tusschen beyde dese voorsz. rivieren, het vertreffelijck Eyland Loanda, met zijn haven, die name van 't Eylandt verkrijghende, ende wordt ooc Loanda geheetenGa naar voetnoot3), 'twelck te seggen is, even oft plat landt, sonder gheberchte.Ga naar margenoot+ Ga naar margenoot+Dit EylandtGa naar voetnoot4) is ontrent 4. mylen lanck, ende weyniger als een vierendeel eender myle breet, ende op sommighe plaetsen niet meerder als eender boghen schoot, in't welcke dit seer te verwonderen staet, dat gravende op 't landt twee ofte drie palmen diep, als die Zee vol is, ende op het hooghste, datmen alsdan soet ende drinckbaer water vint, ende die Zee leegh zijnde, ende dan gravende, ist selvige soul ende brackGa naar voetnoot5). Op dit Eyland Loanda worden gevisschet die schulpkens, die Ga naar margenoot+men int gantsche Coninckrijck van Congo, ende ander omliggende deelen, in plaetse van ghelt gebruijckt ende uytgheeft, welcke visscherye op dese maniere gheschiet: Daer zijn sekere Vrouwen die aen den Oever des Meers haer een weynich in die Zee begheven, ende scheppen eenighe korven op met sandt; Deze ghevult zijnde, brenghen zy die te lande, ende wasschen het sandt van die schulpkens ofte hoornkensGa naar voetnoot6), die seer kleijn zijn ende veelderley, Ga naar margenoot+doch by haer meest tweederley, sommige mannekens, andere wijfkens gheheeten, welcke die schoonste zijn int aensien van glants ende verwe. Ende oft wel dusdanighe hoornkens op vele stranden van Congo ghevonden werden, so zijn doch dese van Loanda die weertste ende schoonste, ende die alleen gheacht werden, zijn seer | |
[pagina 21]
| |
subtijl blinckende, ende asverwich, andere sorteringe van coleuren zijn van geender prijs. Voor dusdanighe hoornkens, koopt menGa naar margenoot+ aldaer alle dingen, ja selfs Gout ende Silver, ende alle victualie, waer uyt te aenmercken staet, datmen niet alleene int Coninckrijck van Congo, ende naestliggende landen: maer oock in andere plaetsen van Aphrica, ende int rijck van China, ende sommighe deelen van Indien, andere materien van gelt ghebruijckt heeft, als by ons ghebruijckelijcken is, van Gout, Silver ofte Coper, ofte eenige vermenginghe van desen: want in Ethiopien gheven zy Peper uyt voor gelt, ende int Coninckrijck van Tombuto ontrent die RevierGa naar margenoot+ Niger, Zee Hoornkens ende PorcelletenGa naar voetnoot1), als ooc in China ende Bengala, also dat door die geheele werelt het Metael niet in sulcker weerdicheyt is, gelijck in Europa, ende andere omligghende plaetsenGa naar voetnoot2). Op dit Eylandt zijn 7. oft 8. dorpkens, gheheeten nae die tale der landen Libata, waer af het voornaemste genoemt wort die Heylighe Gheest, in 't welcke die Gouverneur resideert, van CongoGa naar margenoot+ ghesonden wesende, die aldaer het recht verwaert ende op het visschen deser Slacken-huijskens ofte Zee-hoornkens acht neemt: Hier houden ooc veelerley beesten, Geyten ende wilde Swynen, want die tamme wildt gheworden zijn, ende haer nu in die bosschagien onderhouden. Oock groeyt alhier eenen grooten ende wonderen boom, gheheeten Ensanda, altoos groen wesende, vanGa naar margenoot+ seer vreemde duechden, namentlijcken door zijn tacken die hoogh op wassende, nederwaert werpen sekere dunne draeykens, die welcke rakende op die aerde, wortelen voorts brenghen, waer uyt andere planten ofte boomen voorts spruyten: seer overvloedich vermenichfuldighendeGa naar voetnoot3). Onder die eerste rinde ofte bast deser boomen, groeyt een sekere sorteringhe van Linnen, 'twelck gheklopt ende ghereynight zijnde int breede ende lenghte uyt ghetrocken wert, ende van dit Linnen kleeden zy haer ghemeene ende arme luydenGa naar voetnoot4). | |
[pagina 22]
| |
Ga naar margenoot+Op dit Eylandt ghebruijcken zy oock schepen gemaect van Palm, ofte Indiaensche Note boomGa naar voetnoot1), die borders te samen gevoecht op de maniere als die Portugeesche Bercken, die met seylen endeGa naar margenoot+ riemen voorts gaen, ende met dese visschen zy in alle revieren daer ontrent, die seer rijck van visch zijn; oock varen zy daer mede nae 't vaste landt. Op die zyde, welcke daer streckt nae't landt, wassen in sekere diepten boomen, aan die wortelen dalende het Ga naar margenoot+water van die ZeeGa naar voetnoot2), alwaer Oesters groeyen een handt groot wesende, seer goet om te eeten, ende wel bekent van dat volck, die sodanighe noemen Ambiziamatare, 'twelck te seggen is, Visch van steenen. Dit Eylandt op het alder nauste is nae by 't vaste landt, ende de Canael werdt menichmael van dat volck overgeswommen, ende in dese engte sietmen sekere Eylandekens, die ten tyden als die Zee hoogh is, bedeckt zijn met water, ende ten tyden boven water. Ondect wesende, vintmen aen die wortelen des booms, die voorgenoemde Oesters. Nae by dit Eyland aen die buytenste zyde, swemmen ontallijcke veel WalvisschenGa naar voetnoot3), die swart schynen Ga naar margenoot+te wesen, ende vechten tegens een, malcanderen doodende, welcke van die Swarten ghevischt wesende, branden daer Traen uyt, met dit ende met Peck die schepen versorghende. Die voorsz. haven heeft haren mont nae't noorden, wijt ontrent zijnde een halve Italiaensche mijl, daer seer groote diepte is, ende Ga naar margenoot+recht tegens over aent vaste land, is dat dorp geheeten S. PaulusGa naar voetnoot4), niet vast ofte gefortifieert wesende, bewoont vande Portugesen, die aldaer gevuert zijn met Wijf ende Kinderen uyt Portugael. Dese geheel Canael is seer vischrijck, insonderheyt van Sardijns ende EnchiouesGa naar voetnoot5), die welcke in winters tyden alsoo veel daer zijn, dat zy van selfs opt landt springen, als ooc veelderley andere goede visschen, Tongen, Stueren, Barbelen, groote Kreeften, die Ga naar margenoot+seer gesont ende overvloedich daer zijn, dat het meeste volck hem daer mede gheneert. | |
[pagina 23]
| |
Van Loanda noch wyder varende, comt men aen die Revier Coanza, welcke revier met Bengo een ander voorghenoemt, hetGa naar margenoot+ Eylandt Loanda maken. So heeft dan Coanza oock haren oorspronck uyt een kleijn Lack, 'twelck een revier maeckt, die daer vloeyt uyt het selfde groote Lack, daer uyt die Nilus, ende meer andere revieren haer beginsel hebben, welck Lack in dese CaerteGa naar margenoot+ geheeten wort Zaire ende Zembre, van den ouden Tritonis Lanis, om dat hier in (so men seyt) Zee-goden ende Meerminnen ghevonden werden. Comende weder tot die Reviere Coanza, is die selvighe int invaren ontrent een halve mijl breedt, ende men mach teghens stroom op met kleijne schuijtkens varen, ontrent 20. onser mylen, dan heeft gheen bysondere haven. Hier ontrent begint het ConinckrijckGa naar margenoot+ van AngolaGa naar voetnoot1), 'twelck wel eertijts oock ghehoort heeft onder het gebiet des Conings van Congo, dan voor weynich jaren, door een seker Gouverneur daer van afgebracht, ende een bysondere heerschappie gheworden, die hem hout voor vrient, ende nietGa naar margenoot+ voor onderdaen ofte Vasal des Coninghs van Congo, schickt hem nochtans ten tyden eenighe giften, op de maniere als schattinghe. Van Coanza volcht een uythoeck, genoemt Capo LedoGa naar voetnoot2), om die welcke ghepasseert zijnde, comt men noch aen sommige andere Revieren. Die eerste diemen beseylt, wort Songa geheetenGa naar voetnoot3), diemenGa naar margenoot+ ontrent 25. Italiaensche, ofte 5. duytsche mylen mach opvaren; Die ander BengleliGa naar voetnoot4), al waer nu eender van die onderdanenGa naar margenoot+ des Conincks van Angola het commandement ofte ghebiet heeft, Ga naar margenoot+ten lesten comt men aen een middelbare haven van groot goet, ende bequaem voor allerley schepen, gheheeten den inhoeck derGa naar margenoot+ Koyen, van sommighe den Oever der KoyenGa naar voetnoot5), om dat aldaer groote menichte van Koeyen weyden, wesende plat landt, vruchtbaer van Gras ende allerley victualie, ende men heeft hier oock openbaerlijcken op eenighe tijt te koope ghevonden eenigerley metalen, ende insonderheyt Silver, als Lopez ende Pigafetta zijn over- | |
[pagina 24]
| |
setter betuyghen, waer uyt dit ten meesten genomen is. Ende dus Ga naar margenoot+verre plach te strecken die Custe langhs het groote ende machtighe Coninckrijck van Congo, al waer die meeste vaert ende handelinghe der Portugesen int beginsel der ontdeckinge gheweest is, ende vangt aen 4½. graden, aen die Zuydt zyde van den AEquinoctiael, vervolgende tot op die hoochte van 13. graden, welcke maken 630. Italiaensche mylen, ende 126. duytsche, 5. mylen voor een gerekent. Ende oft wel dit landt, ghelijck oock alle andere provintien vierderleyGa naar margenoot+ zyden ofte grentsen heeft, oost, west, zuyen ende noorden, soo sal dit ghenoech wesen, dat beschreven is die west zyde deses Coninckrijcks, soo verre het streckt langhs die Zee Custe, dienstelijcken tot die Aphricanische ende Indische navigatieGa naar voetnoot1): Hier by sal ick noch voeghen eenighe discourssen. Dit Coninckrijck ende dese vruchtbaerheyt beter ontdeckende, soo staet dan te mercken Ga naar margenoot+dat het gheheele rijck van Congo, afghedeelt wort in ses voornaemste Provintien, die gheheeten worden Bamba, Sogno, Sundi, Pango, Batta ende PembaGa naar voetnoot2). Bamba is die grootste ende die rijckste, strect langhs die Zee custe, van die Revier Ambrisi tot die revier Coanza toe, hebbende Ga naar margenoot+onder haer veel Heeren; Dese namen niet noodich te verhalen, worden alle geheeten Mani, dat is Heere, als Mani Bamba, Heer van Bamba, Mani Loanda, Mani Coanza, Heer van Loanda, Heer van Coanza. Dese provintie van Bamba is de sleutel, het schilt Ga naar margenoot+ende die bescherminge van 't geheel Coninckrijck Congo, daer uyt alle ghewelt ende tegenstant den vyanden geschiet; want zy wederstaen alle rebellen van die omliggende plaetsen; Hebben dapper volck, die alletijt inde wapenen zijn, den Coninck in allen Ga naar margenoot+swaricheden ende rebellen hulpe bewysende. In tijdt van noot, mach hy alleen uyt dese eenige provintie by die 400000. wel gewapende mannen (verstaet nae die maniere des landts) opbrenghen. De voornaemste Stadt van dese provintie light in een even velt, 'twelck hem streckt tusschen die Reviere Loze ende Ambrisi, ende is gheheeten Panza, 'twelck een ghemeene name is van alle steden, | |
[pagina 25]
| |
al waer die Gouverneur woont: light van die Zee ontrent 100.Ga naar margenoot+ Italiaensche mylen, 'twelck 20. vande onse zijn. In dese provintie heeft oorspronck het geberchte, inde welcke Mynen zijn van Silver, ende allerley andere Metalen: streckende nae't Coninckrijck van Angola, seer rijck zijnde, om datmen oock aen die Zee-strandt vindt die Slecken huijskens, die haer dienenGa naar margenoot+ voor gelt, so is oock hier die grootste coopmanschap van Slaven, ghebracht zijnde van Angola, welcke die Portugesen alle iaers in groote menichte tot duysenden toe aldaer koopen, ende die vervueren in differente landen, om aldaer te vercoopen.Ga naar margenoot+ Het volck van dit landt zijn dapper in wapenen, dragen lange ende breede gheweeren ofte rappieren, gelijck die Slavoons ende Ga naar margenoot+Switsers, die haer toegevuert werden van die Portugesen; MenGa naar margenoot+ vindt so stercke mannen aldaer, dat zy een Slave in eenen slach midden door houwen, ja eenen levenden Osse den kop af; Dat meer is, men heefter ghevonden die het vierde deel van een booteGa naar voetnoot1) Wijns, weghende ontrent 325. ponden op haren arm ghedragen hebben. Beneffens dese gheweeren voeren zy oock bogen, daer op zy wel gheoeffent zijn, met langhe BokelaersGa naar voetnoot2) van schorsen tsamen ghevlochten, als men by my sien machGa naar voetnoot3). In dese Provintie van PambaGa naar voetnoot4) vintmen veelderley vreemde dieren,Ga naar margenoot+als eerstelijcken OlyphantenGa naar voetnoot5), die men hier seer veel vindt, om die overvloet der bosschen, weyden ende stroomen die overvloedich water by brenghen, die hier seer groot zijn: want zy wassen die halve tijt haers levens, ghelijck men seyt, ende leven 150. jaren, die in Portugael ende by ons gesien zijn, zijn kleijn, om dat zy jonck, ende tot haer volcomen wasdom niet en zijn ghecomen.Ga naar margenoot+ Dat dese beesten dus groot werden, mach men ooc afmeten uyt die grootheyt ende swaerheyt sommiger tanden, die daer van ghebracht werden: want men heefter ghevonden die 200. medicinael pondenGa naar voetnoot6), het pont van 24. loot gewegen hebben. In die tale vanGa naar margenoot+ Congo wert een Elephants tant ghenoemt: Mene Manzao, dat is, Olyphants tant; Die jonghe Olyphanten noemen zy Moana Man- | |
[pagina 26]
| |
zo, dat is een jongsken van een Olyphant; Haer ooren zijn niet minder als een der grootste RondassenGa naar voetnoot1) die de Turcken voeren, ses spannen lanck, van ghedaente ofte forme eenes Eys, treckende na Ga naar margenoot+de schouderen scherp toe, ende met het kloppen der ooren ende des steerts verdryven zy die vliegen, als oock met het froncelen ofte tsamen persen des vels, die selvighe doodende; Het haer van den steert hebben zy seer dick, als kleyne biesen, swart ende glinserende, ende inden ouden veel schoonder ende stercker dan inden Ga naar margenoot+jonghen, oock meerder van weerden. Dese hayren werden van die volckeren ghebruijckt, tot verciersels des halses, insonderheyt de Mannen ende edele vrouwen int rijck van Angola, ende de omligghende plaetsen, die seer weert ende lief houdende om des beestes, daer zy afgenomen zyn, ende der hayren schoonheyt ende sterckheyt:Ga naar margenoot+ want zy so sterck zijn, dat men die niet met handen breken mach. Men vint sommighe die haer leven in perijckel stellen om dese hayren te becomen, ende dat op de maniere als volght: Den Olyphant in eenighe engte comende, dat hy hem niet drayen en kan, springhen zy daer op, ofte comen van achteren met scherpe Messen ende snyden die af, die verkoopende, welcke ghevloechten werden, ofte ringhs wyse ofte anders, ende ghedraghen om den hals, om die armen ende aen die vingheren. Dusdanighe heele Ga naar margenoot+steerten, met die schoenen daer op zy gaen, ende veelderley ringen van dit hayr ghemaect van die Swarten, mach men by Paludanum sienGa naar voetnoot2). Die Ouden hebben gheen goede kennisse van die Olyphanten ghehadt, indien dat zy schryven dat zy haer niet konsten buyghen ende dat zy moesten aen boomen rusten, waer door zy stelden Ga naar margenoot+datmen die vingh, dan die experientie van ons volck, als oock hier te voren van die Portugesen, hebben die sake veel anders bevonden, hare beenen met juncturenGa naar voetnoot3), haer konnende buygen, haer twee beenen opheffende aen boomen, om het loof daer af te eeten, ende na het leeghe water te bucken, ende daer uyt te drincken ghelijck men sulcke juncturen ende het ghebeente daer by sien mach by myGa naar voetnoot4); Wat veerder belanght die beschryuinghe vandenGa naar margenoot+ Olyphant, dewijl veel autheuren sodanich beschreuen hebben, achte het niet nootwendich breeder hier te verhalenGa naar voetnoot5). Noch so zijn | |
[pagina 27]
| |
in dese Prouintie veel TigerGa naar voetnoot1) dieren, van ghelijcke forme ende gedaenteGa naar margenoot+ als die ten tyden in dese landen gesien werden. Het vertelt Lopez van dese beesten een wonderbaerlijcke maniere, ende is, dat zy nemmermeer sullen aenvallen witte menschen, maer welGa naar margenoot+ die swarte, ende ligghende by een te slapen witte ende swarte, sullen zy die swarten dooden ende eeten, ende die witten onbeschadicht laten; In honghers noot nemen zy die beesten (sonder vreese van die huysen) wech, wel verstaende int velt gheen ghedierte vindende: want zy gheenderley soorte van dieren sparen, werden ghenoemt in die tale van Congo, Engoi, zijn wreede beestenGa naar margenoot+ ghelijck die Leew, dan anders van hayr ende gepleckt, werden gevangen met vergift, sulcks in vleijs verbergende, ofte in stricken ofte met pylen ofte Roers geschoten. Men hout aldaer die knevelenGa naar margenoot+ van den Tiger voor een boos ende schadelijck vergift, daer af ghegheten wesende, een rasende doot volcht, waer door zy oock vanden Coninck ghestraft werden, die het vel brenghen sonder die knevels. Dese selue provintie brenght oock voort een ander ghedierte ZebraGa naar voetnoot2) gheheeten, in allen ghelijck een Muijl, alleen daer in uytgesondert, dat het voort teelt, 'twelck die Muijl niet en doet; Dit beest is seer vreemt van hayr: want is van die rugghe graet af tot die buijck toe al gestreept, met dryderley verwe, swart, wit, ende doncker root, die strepen ofte lysten met proportie vervolghende, ende ontrent 3. vingheren breet wesende, ghelijck sulcken figuer ghestelt is int Boeck tot Roomen ghedruckt,Ga naar margenoot+ datmen daer af sien ende lesen machGa naar voetnoot3). Dese beesten, om dat zy alle jaers voorts teelen, zijnder seer veel, ende alle wilt, ende bouen maten snel int loopen, also dat die Portugesen hier af een spreecwoort hebben: soo snel als een Zebra, willende daermede beduyden die uytterste snellicheyt; Tam ghemaect wesende, souden seer wel dienen in plaetse van Peerden, om te loopen ende te trecken; oock inde oorloch ende andere nootwendighe saken, also dat hier uyt kennelijck is die versorgher der natueren, die alle landen versorchtGa naar margenoot+ heeft met nootwendicheyt, soo van beesten als andere dingen, ende victualie der selver: Maer de wijl int gheheel Coninckrijck van Congo gheen Peerden en zijn, ende oock niet en | |
[pagina 28]
| |
Ga naar margenoot+weten te gebruycken, die OssenGa naar voetnoot1) die daer veel zijn, veel min weten dese beesten tam te maken, om sadels daer op te leggen, ende met toomen te regieren, so ghebruijcken zy in plaetse der beesten, dienst van menschen, die daer op afgericht zijn, ende op hoecken vande straten haer houden, d'andere op veelderley manieren te draghen, ofte in sekere Velt-kutsenGa naar voetnoot2) liggende (gelijc die Indianen in die Palankijns) ofte op stoelen sittende, als men sien mach in de conterfeytsels int selfde boeck tot Roomen gedructGa naar voetnoot3). Daeromme
die snel begheert voort te wesen in dese landen, ghelijck by ons op die post, die neemt veel Slauen, ende verwisselt die partyen als Ga naar margenoot+zy moede zijn, mach alsoo seer haestich zijn reyse volbrenghen. Men vint noch veelderley andere beesten, daer sommige van die groote eender Osse, sommighe kleijnder, die zy Empalanga heeten; Veel Wilde Buffelen, Wolven die seer nauwe riecken, ende | |
[pagina 29]
| |
wonder beminnen die Olye, die zy uyt den Palmboom treckenGa naar voetnoot1).Ga naar margenoot+ Vossen, HertenGa naar voetnoot2), Hinden, Geyten, Conynen, HasenGa naar voetnoot3) in seer groote Ga naar margenoot+menichte: want zy werden niet ghejaecht noch ghedoodet. Men vint oock alhier veel Zivet-cattenGa naar voetnoot4), die zy tam maken, om die Zivette daer af te nemen, hebbende groote lust aen den rueck. Slangen ende Aderen zijnder van vreemde ghedaenten by dieGa naar margenoot+ onse te ghelijcken, ende seer groot: want men vinter die 25. palmen lanc zijn ende 5. breet: den buijck ende de mont soo groothebbende, dat zy konnen verslinden een Harte, ofte een anderGa naar margenoot+ ghedierte van die groote: weyden op 't landt ende bergen ende | |
[pagina 30]
| |
int water, ghebruijcken beyde elementen. Dese beesten haren Ga naar margenoot+buijck vol ghegheten hebbende, blyven dickwils ligghen als droncken ende slapende, ende worden alsdan ghedoodet, ende van dat volck ghegeten, achtende dit vleijsch beter als wy Hoenderen doen moghen. Daer zijn seer veel vergifte Adderen, die den menschen bytende, in 24. uren dooden. Noch zijnder sekere andere beesten, van die groote eenes Rams, op de manier als Draken, die Ga naar margenoot+vloghelen ende eenen steert hebben, met eenen langen beck, daer in veel regelen van tanden, eeten raw vleysch, zijn van verwe blau ende groen, ende met een geschildert vel, ende twee voeten; Dese Ga naar margenoot+worden van sommighe Swarten aenghebeden. Noch vindtmen aldaer vele CameleontenGa naar voetnoot1), zijn van die groote als een Haghedisse, met een hooge rugge, ende vier voeten, veranderen hare verwen, etc. Ga naar margenoot+Belangende de ghevogelte, zijnder oock in groote menichte, insonderheyt Indiaensche Hennen, PauwenGa naar voetnoot2), Gansen, Endtvogels, wilde ende tamme Patrysen, Fasanen, Duyven, Tortelduyven seer Ga naar margenoot+abondant, als oock Adlers, Valcken, Sperwers, Pellicanen, ende dierghelijcke. Behalven die voorghenoemde, zijnder ooc veel Papegayen, groene ende grauwe: seer schoone roode voghelen, FiamenghiGa naar voetnoot3) gheheeten, ontallijcke soorte van kleijn ghevogelte, niet minder lieflijck van ghesanck, als eenige Canary vogelkens moghen wesen. Ga naar margenoot+Die tweede provintie van Congo, SongoGa naar voetnoot4) ghenaemt, light ontrent die Reviere Zaire ende Loango, strect tot die Reviere Ambrisi, nae't noorden, op 7½. graden, ende endight aen die roode Steenrotsen, die welcke ligghen op die bepalinghe van 't Coninckrijck Loango. Int midden van dese Provintie is een stadt SongoGa naar voetnoot4) gheheeten, alwaer die Gouverneur woont: daer af die Provintie oock Ga naar margenoot+haren name heeft. In dit landtschap zijn veel Olyphanten, waeromme hier grooten handel is int verwisselen der tanden teghens Yser. Oock zijn hier veelderley Apen ende Meerkatten, groote ende kleyne, van menigherley sorteringhe, daer onder sommighe seer vriendelijck ende lieffelijck zijn, dryven veelderley tijtcortinghen,Ga naar margenoot+ ende doen alles na wat menschen voor doen. Men maeckt oock in dese Provintie veelderley Lijnwaet van die Indianische Palm boom, daer zy grooten handel mede dryven. Van dusdanighe | |
[pagina 31]
| |
sorteringhen machmen veelderley by my sienGa naar voetnoot1). Zy zijn rijck van Koyen, ende van andere voorghenoemde beesten. Belangende haer gheloove, zijn Heydenen, ende aenbiddenGa naar margenoot+ wat haer ghelieft, houdende die Sonne als die Man, voor den grootsten God, ende die Mane als die vrouwe voor den tweeden. Haer kleedinghe is ghelijck die van Congo, voeren oorloch met haer nabueren, die van Anzicana. Sundi die derde Provintie is die eerste, ende een beleeninghe desGa naar margenoot+ Conincks, waeromme dese alletijt geregiert wert van des Coninghs Ga naar margenoot+eerst gheboren Soon, ofte van Princen des bloets, die in die regieringhe volghen sullen; light ontrent die stadt Congo, van die Portugesen S. Salvator gheheeten, ende strect van daer ontrent 40. Italiaensche mylen, ofte 8. duytsche mylen, tot aen die Reviere Zaire toe. Die volckeren deses Landts, als oock die van Pango, handelenGa naar margenoot+ veel met Sout ende gecoluert Lijnwaet uyt Indien ende Portugal ghebracht, voor haer gelt schelpkens gebruijckende: Zy ontfangen voor dese Waren Linnen vander Palm boom, Olyphants tanden, Zabelen, Marteren, ende eenige banden ofte gordelen van die selvighe Palmbooms bladeren gemaeckt, seer weert gehouden inGa naar margenoot+ die landen: gelijckmen sodanige ooc by my sien machGa naar voetnoot2). Het wast in dese Provintie veel ChristaelsGa naar voetnoot3), ende veelerley soorte van Metalen, doch so beminnen zy boven allen het Yser, segghende dat andere Metalen niet nut ofte profytelijck zijn: want uyt het Yser makenGa naar margenoot+ zy Messen, Swaerden ende wapenen, ende dierghelijcke instrumenten, nootwendich tot onderhoudinghe der menschelijckenGa naar margenoot+ natueren. Pango, die vierde Provintie, is in vorighe tyden een vry Coninckrijck gheweest, zijns selfs regieringhe houdende, streckt nae'tGa naar margenoot+ noorden aen Sundi, nae 't Zuyen aen Batta, nae 't westen aent landtschap van Congo, ende nae 't Oosten aen die gheberchte vanGa naar margenoot+ die Sonne. Die voornaemste stadt heet ooc Pango, leyt op die west zyde van de Reviere Barbela, die oorspronck neemt uytGa naar margenoot+ het groote Lack, daer uyt die Nilus vloeyt. Haren handel is eenderley met die van Sundi. Batta, dat 5. landschap grenst nae't noorden aen Pango, endeGa naar margenoot+ nae't oosten aen de Revier Barbela, ende streckt voorts aen die | |
[pagina 32]
| |
gheberchten der Sonne, ende aen die voet van die Salpeeters bergenGa naar voetnoot1), ende nae't Zuyden van 't selfde geberchte, voecht hem aen Barbela, tot die verbernde bergh toe. Die voornaemste stadt wort Ga naar margenoot+ooc Batta geheeten, al waer die Gouverneur woont, den welcken toeghelaten werden Busschutten, ende dat om oorsake, dewyle oost op, over die gheberchten van die Sonne, ende van Salpeter Ga naar margenoot+aen die oost ende west zyde van die Revier Nilus woonachtich is eenigerley volck, Giaquas geheeten van die van Congo, ende in haer eygen land AgagGa naar voetnoot2), seer wreedt en strijtbaer, gheneycht om wapenen te handelen, ende rooverye te dryven, van welcke dagelijckscheGa naar margenoot+ invallingen gheschieden in die naest liggende landen, ende ten tyden oock in Batta, daeromme het dan noot is, dat zy gerust ende op haer wacht staen om haer te beschermen. Ga naar margenoot+Dese provintie mach opbrengen 70. oft 80. duysent wel ghewapende mannen, ende alhier van daen brenght men vele Zabelen ende Fluynen, hebben eenderley handel, ghelijck die van Pango ende Sundi. Ga naar margenoot+In Pemba, wesende die seste Provintie, ligt de Hooftstadt van Congo, eertijts BanzaGa naar voetnoot3) gheheeten, dat is 't Hof, ende nu van de Portugesen Sant Salvador, light op een gheberchte, 'tlandwaert Ga naar margenoot+in, verre van die Zee, 150. Italiaensche mylen, zijn 30. onsere. Dit gheberchte is groot ende hooch, ende meest steen, die nochtans Yser gheeft, ontrent 2. onser mylen int ronde hebbende al bebout Ga naar margenoot+met vele dorpen ende huysen, bewoont met meer dan 100. duysent menschenGa naar voetnoot4). Het aertrijck deser bergen is seer vruchtbaer, door de versche lucht die seer claer ende ghesont is; Geeft oock veel goet waters, Ga naar margenoot+den menschen nimmermeer schade ghevende, is rijck van gras ende allerley beesten; van vruchtbare boomen, die altoos groenGa naar margenoot+ zijn, overvloedich van allerley soorte van Greynen, diemen in die Ga naar margenoot+landen ghebruijckt, insonderheyt van eenderley specie, die zy Luco heeten, ende voor het voornaemst ende beste GreijnGa naar voetnoot5) houden, | |
[pagina 33]
| |
als wy Terwe, doch is kleijnder, ende heeft eenighe ghelijckheytGa naar margenoot+ met het Mostaert saet, uytghesondert dat het wat grooter is, 'twelcke zy malen op handt muelekens, daer af zy een seer wit meel becomen, blanck, ghesont, ende seer smakelijck broodt ghevende, is van goetheyt niet minder als ons Tarwen broodt, ende dusdanich greijn is in Congo seer veel, 'twelck voor weynigheGa naar margenoot+ jaren daer eerst ghebracht is van die Reviere Nilus, insonderheyt van die plaetse daer die Nilus die tweede Lack vervult. Ooc soo isser veel witte Milie ofte Gheers, ghenoemt Mazza di Congo, dat is gheseyt Greijn van Congo, ende oock abundant ofte overvloedich Maiz, dat is, Turcksche Terwe, die welcke aldaer weynich van weerden ghehouden wordt, ende van haer luyden ghenoemtGa naar margenoot+ Mazza Manprito, dat is greijn van Portugael, met dit mesten zy haer Verckens. Rijs isser oock overvloedich, dan van gheen weerdie: Dit landt is oock vol van veelderley onderscheydelijcke vruchtbare boomen, alsoo dat het meestendeel van 't gemeene volck, haer van die vruchten onderhouden, als Citroenen, Limoenen,Ga naar margenoot+ ende insonderheyt seer smakelijcke Oraengie appelen, die niets te soet ofte suer, dan middelbaer zijn, ende worden sonder schade ghegheten. Bananes zijnder oock seer veel, het welcke sommighe meenen dat het vruchten zijn, die in Syrien ende EgyptenGa naar margenoot+ Muse gheheeten werden, ende in dit boeck Indische VygenGa naar voetnoot1), zijn seer lieffelijck ende welsmakende fruyten, uyt den soeten suer, ende goet voetsel gevende. In die platte velden wassen veelderleyGa naar margenoot+ specien van Palmboomen, als die Ihdiaensche NotenGa naar voetnoot2), ende die DayenGa naar voetnoot3) voorts brenghen. Noch groeyter een andere soorte van Palmboome, die vorige twee specien gelijck, van die welcke zy nemen Olye, Wijn, Azijn, Fruijt ende BrootGa naar voetnoot4). Die Olye persen zy uyt die pulpe van 't fruijt, ghelijckmen doet uyt die Olyven,Ga naar margenoot+ welcke van verwe ende substantie onse Botter ghelijck isGa naar voetnoot5), alleene wat groener, na't geele treckende, die welcke zy ghebruijcken in plaetse van Oly ende Botter, ende branden die oock in Lampen, smeeren oock hare lichamen daer mede, om die selvighe gheradtGa naar voetnoot6) te maken, in somma, is goet om te eeten in tijt van noode, ghelijckerwijs alst ons volck overcomen is, die sonder dese Olye van | |
[pagina 34]
| |
honger hadden moeten vergaen. Dusdanighe machmen by my oock sienGa naar voetnoot1), van die plaetse ghebracht, als ooc den Wijn ende den Ga naar margenoot+Azijn van die selvighe Palm-boom. Die wijn tappen zy boven uyt die boomen, die selvighe doorboorende, waer uyt loopt ofte druijpt een sap ghelijck Melck, wesende koel ende fris om te drincken, is ten eersten ghetapt, lieffelijck ende soet, daer na wert het suer, ende ten lesten Azijn, datment tot Salaet ghebruijcken mach: maer versch ghedroncken zijnde, drijft het die urine oftet water af, waer door dat in die landen weynich ghevonden werden, die lenden ofte blasen steen hebben; Hier oock te veel af drinckende, Ga naar margenoot+maeckt het dronckenGa naar voetnoot2), ende gheeft groot voetsel. Het broodt maken zy van die Steenen deser vruchten, welcke zijn van fatsoen gelijck Amandelen; maer veel harderGa naar voetnoot3). In dese steenen zijn kerlen seer smakelijck om te eeten, ghesont ende goet voetsel Ga naar margenoot+bybrenghende, ende dese gheheele vrucht is soo wel uytwendichGa naar margenoot+ als inwendich groen, ende wert raw ofte gekockt gegeten. Daer zijn andere boomen die een fruijt voorts brenghen, 'twelcke zy noemen ColaGa naar voetnoot4), van die groote eender Pijn-appel, hebbende in sich andere vruchte ghelijck Castanien, in welcke zijn 4. roode ofte incarnate pitkens, die welcke zy in die mondt houden, die zuygende ende knauwende om den durst te blusschen; Dese fruyten in water ghedaen, maken dit selvige suer ende smakelijck, stercken Ga naar margenoot+die Mage, ende zijn boven maten goet tot een quade Lever; Andere sorteringhe van wilde Palm-boomen worden daer oock ghevonden, die veelderley eetbare vruchten voorts gheven, waer af die bladeren dienen om die Matkens te maken, die hutten te decken, korfkens ende andere nootwendicheden des huyses te vlichten, ghe- | |
[pagina 35]
| |
lijck men veelderley van sodanige sorteringhe by my sien machGa naar voetnoot1). Noch so zijnder andere boomen, ghenoemt Ogheghe, die fruytenGa naar margenoot+ voortbrengen, van ghedaente ghelijck geele Pruymen, lieflijck van rueck ende smaeck. Van dese boomen houwen zy tacken, die zy dicht by een planten, ende aen malkanderen vast maken, gelijck men by ons van Bucken ofte Hagedoornen boomen doet, maken also schuttinghen om haer huysen, die geplantende tackenGa naar margenoot+ in een ghevloecht, wassende; Ooc so maken zy hier uyt galeryen ende somerhuijskens om haer daer in te beschermen voor die hitte der Sonnen. Behaluen die voorghenoemde vruchten werden aldaer noch veellerhande ghevonden, seer dienstelijck in die medecijn, ende oock om te eeten, insonderheyt TamarindenGa naar voetnoot2), die uyt denGa naar margenoot+ sueren seer lieflijck van smaec, ende in heete cortsen wonder aengenaem zijn. Die Mooren ende Turcken over land reysende, nemen die Pulpe van Thamarinden voor haer, vermenghen die met water, drinckende sulcks tot verkoelinghe der inwendighe hitten, insonderheyt der Lever ende Nieren, oock om sachten camerganck daer af te hebben: gelijck oock Cassia FistulaGa naar voetnoot3), die daer abundant is,Ga naar margenoot+ ende Cederen, Meloenen, Peponen, Concommeren, ende allerley ander aert van aertvruchten, die breeder instructie hier af begeert, die lese Odoardum Lopez, overgheset van Pigafetta, ende tot Roomen ghedruckt, daer uyt dit ten meesten deel ghenomen is. Ende hoe wel die wooninghen in Congo kleijn ende nederigh zijn, soo en ghebreeckt het haer nochtans niet aen die materialen, insonderheyt aen den steen: want daer steens ghenoech groeyt, daermen gheheele columnen ende vierkante stucken van fyneGa naar margenoot+ roode Marmer uythouwen mach, dat meer is, men vinter soo groote stucken, dat men uyt een stuck een gheheele kerck soude houwen moghen. Boven die verhaelde sorteringhe van Marmer, vintmen noch berghen van Jaspis, van Porpher, ofte roode Marmer,Ga naar margenoot+ van witte ende andere colueren, die tot Roomen gheheeten worden Marmer van Numidien, van Aphrica ende Ethiopien, daer af men veellerley columnen tot Roomen siet, ende by my eenighe klooten van dusdanighe Marmoren gheslepen, van Roomen gebracht zijnGa naar voetnoot4). Men vint ooc aldaer veelderley gekorlte steenen, onder andere so zijnder waer in seer wonderbaerlijcke Hyacinthen ghe- | |
[pagina 36]
| |
Ga naar margenoot+sprenckelt ligghen, die men uyt nemen mach, ende afscheyden van die ander steenen, daer in zy ghegroeyt zijn. Men mach oock van dese gheheele columnen maken Obelisquen ofte andere wercken, daer in men gespreydet soude sien blincken dese steentgiens.Ga naar margenoot+ Noch so zijnder andere vreemde Steenen, Metael houdende, veelerley van verwen, als daer Coper, int sien groen ende blinckende: daer af men Statuen ende andere wercken, schoon van ghedaente maken machGa naar voetnoot1). So is dan niet het gebreck van materie oorsake der kleijnheyt haerder wooninghen: want noch aen steen, kalck, hout, Ga naar margenoot+noch aen beesten om sulcks voorts te brenghen en ontbreeckt, dan alleen aen Steen-houwers, Timmerluyden ende Metselaers, die daer gants geen en zijn, waer door zy haer behelpen met hare huttenGa naar voetnoot2). Hier mocht nu verhaelt werden, hoe dat dit Coninckrijck int ontdecken van Oost Indien, int jaer 1490. ende 91. gebracht is door die Portugesen tot het Christelijcke gheloove; Item, hoe Ga naar margenoot+schandelijcken dat naederhandt dat volck is verlaten gheworden, doen het Gout begonst te ghebreken: Ick segghe niet door afganck ofte verminderinghe des Goudts, dan dat den Coninck van Congo gheraden was van eenen Portugees selfs, die Myne niet te ontdecken:Ga naar margenoot+ oock die quade regieringhe der Bisschoppen, Papen ende Monicken aldaer ghesonden, achterlatende: blijckt ghenoech uyt die historie van Lopez beschreven, dat zy niet die salicheyt der arme menschen: (maer veel meer die grootsheyt ende regieringhe, ende haer onmatighe begeerlijckheyt des Goudts te versadigen) gesocht hebben: So heeft noch voor weynich jaren die tegenwoordigheGa naar margenoot+ Coninck tweemael zyne gesanten gesonden aen den Coninck van Spaengien, ende den Paus van Roomen, gants vriendelijcken biddende, om Herders ende Leeraers zynes volcks, daer by aenbiedende ende presenterende die ontdeckinghe der rijcke Goudt-mynen die in zijn landt zijn, om daer door Dienaers ende Leeraers zynes armen volcks in zijn rijck te trecken, dan in die Christenheyt is, anders te doen, die moet men tsamen hanghen, onderdrucken, vervolghen ende vernielen, doch dit buyten myne professie wesende, hier af veel te sprekenGa naar voetnoot3). | |
[pagina 37]
| |
Comende weder tot vervolgh der Custen van Angola, na dieGa naar margenoot+ groote Cape van Goeder hope toe. Eerst AngolaGa naar voetnoot1) belanghende, is sulcks boven alle gelooflijckheyt seer volckrijck: oock overvloedich van Silver, Coper ende ander Metael; rijck van allerley victualie ende beesten, insonderheyt Koyen. In Angola is overvloedich Silver, Coper ende ander Metael, ende gants gheen gebreck van victualie ende beesten, insonderheytGa naar margenoot+ Koyen, nochtans eet dat volck liever Honde-vleijs dan Koyen vleijs, die zy slachten ende duerder betalen, dan eenigh ander vleijs. Haer gelt zijn schulpkens ofte hoornkens, ghelijck ooc die van Congo, als oock die tale, doch onderscheyden van uytsprake in sommighe woorden, als tusschen Spaens ende Portugees. Haren Coninc is eenen Afgoden dienaer ofte Heyden; Zy nemen soo veel Vrouwen als zy selfs willen, waer door so grooten overvloet vanGa naar margenoot+ volc is, dat Angola alleen by een milioen ghewapende mannen kan op brengen, alle bereyt tot dienste haerder Heeren, inde oorloch te gaen. Dit volck gebruijckt vele glasen Paternosterkens van VenetienGa naar voetnoot2), van differente colueren tot haer verciersels om den hals ende armen, noemen die op haer tale Anzolos, ende aen snoerkens ghemaeckt wesende Mizanga. Ghepasseert zijnde het Coninckrijck van Angola, ende die OeverGa naar margenoot+ Ga naar margenoot+der Koyen, Seno delle Vacche gheheetenGa naar voetnoot3), Zuyen aen, tot die swarte Cape ofte uythoeckGa naar voetnoot4), die Custe streckt langhs die Zee ontrent 220. Italiaensche mylen. Op dese Custe is vast eenderley landt, ghelijck als in Angola is, ende staet onder tghebiet van vele Heeren, ende van desen swarten uythoeck strect een linie oost aen, afdeelende het geberchte, die men noemt Die koude, die oock in sommighe hooge plaetsen naerder den AEquinoctiael geheeten werden die Sneeberghen van die Portugesen, welcke endighen aen die voet van die Cristal bergen, die name nemende van die overvloedicheytGa naar margenoot+ des Cristals,so zy uyt gheven. Wt dese Snee-berghen nemen oorspronck die wateren die de Lack maken, van die Portugesen Dumbea Zocche ghenoemt, ende | |
[pagina 38]
| |
Ga naar margenoot+dit Cristal gheberchte streckt voorder nae't noorden, na die Silver berghen tot Malomba toe, al waer endight het Coninckrijck van CongoGa naar voetnoot1). Die Revier Coari sulcks afdeelende, vervolgende die custe van 't Coninckrijck van Angola, nae die C. di buena Sperança toe, Ga naar margenoot+streckt die cours langs het Coninckrijcke Climbebi, alwaer regiert den Coninck Matama, ende dit landt streckt hem tot die Revier BavaghulGa naar voetnoot2), oorspronck nemende uyt die geberchten van Luna ofte die ManeGa naar voetnoot3), ende te samen loopende met die Revier Magnice, welcke Ga naar margenoot+vloeyt uyt het voorghenoemde groote Lack, ende hier na volcht den Tropicus CapricorniGa naar voetnoot4), ende tusschen desen Tropicum ende die C. di buena Sperança en regeert geen eenen Coninck, maer veel differente Heeren. Dit landt is beset met hooge, scherpe ende koude onbewoonde berghen; 't Volck datter is leeft int veldt, ghelijck die Arabiers in hutten, bekleedet met beeste vellen, wilt ruijch volckGa naar voetnoot5), ende niet om te betrouwen, laten ooc die vreemdelinghen gheen conversatie oft trafique toe. Hare Wapenen zijn FlitzenGa naar voetnoot6) ende Pylen; Haer spyse vruchten der aerden, ende Vleesch der beesten. Ga naar margenoot+In het gheberchte van die Mane, hebben die Oude gemeent dat de Nilus haren oorspronck hadde, dan qualijck, als te vooren verclaert is. In dit geberchte nae't westen, leyt een kleijn Lac, Gale gheheeten, uyt het welcke vloeyt de Reviere Camissa, van die Portugesen, die soete Reviere ghenoemt, welcke ontrent den valschen hoeck van die C. di buena Sperança, haren uytloop heeft in die Ga naar margenoot+Zee; Desen hoeck wort daeromme die valsche ofte onrechte gheheeten, om dat die schepen die van Indien nae Portugal varen, eerst eenen grooten hoeck ofte hooft, ontdecken, genoemt Delli AguglieGa naar voetnoot7), ende daer na dit kleijndere, waeromme zy het noemen dat valsche hooftGa naar voetnoot8), wesende ontdect van 't oprechte ende groote hooft. Die spacie die tusschen dese twee hoofden ofte hoecken is, beloopt ontrent 20. duytsche mylen, ende de wyle die selfde uyt- | |
[pagina 39]
| |
steken gelijck twee hoornen, maken zy een Inham ofte GolfGa naar voetnoot1), in de welcke die Portugaelsche schepen ten tyden water in nemen uyt die soete voorgenoemde Revier, ende het volck ontrent dese Revier woonende, is ooc swart, (hoe wel die Polus AntarcticusGa naar voetnoot2) hem aldaer verheft op 35. graden) als oock die bewoonders van die koude geberchten van die Mane: also dat niet die hitte der Sonne: maer veel meer die eygenschap des landts mogen toeschryven. Ende om dat dit den alder grootsten hoeck is, die alderverst in die Zee uytstreckt voor alle d'andere van die geheele Werelt, ende seer periculoes om te passeren, (als ooc alle andere uyt hoecken) ende oock om dat die Zee alhier seer schrickelijck tiert, ende dat Ga naar margenoot+vande landheftighe winden vallen, die selvighe Zee in groote beroerte stellende, waer door ghebleven zijn soo veel groote schepen van Portugael, ende dewijl van die oude Historie schryvers hier weynich af gheschreven is, voor ende aleer die Portugesen sulcks ontdeckten, achte ick raedtsaem hier die mate ende die sekere erkentenisse te stellen: hoe groot die navigatie zy van Portugael naeGa naar margenoot+ Indien, dewijl alleen dese grooten uythoeck om te varen by die 6000. Italiaensche mylen bedraghen: want van die Revier van Ferdinando Poo, al waer dit hooft aenvanght uyt te loopen in die Zee, tot zijn uytterste punt toe, 'twelck wy gheseyt hebben te heeten Delle Aguglie, dat is, van die Naelden, rekent men die Custe langhs van 't noorden tot het Zuyen, meer dan 2200. Italiaensche mylen, ende aen die ander zyde van 't selvighe punt tot die hoeck Guardafu, teghens over het Eylandt van Socotora, teltGa naar margenoot+ men die Custe van 't zuyen nae't noorden volgende, over die 3300. Italiaensche mylen, waer van die 1000. tweehondert duytsche maken, beloopen 660. alsoo dat van Lisbona omvarende, die custe van Aphrica, ende die C. di buena Sperança, tot het Coninckrijck van Goa, zijn ontrent 15. duysent Italiaensche mylen. Van daer voorder nae Malacca ende China, is noch soo wyden reyse, dat nimmer van geen volck op aerden soo grooten ende swaren Zeevaert is voorghenomen, als van die Portugesen ghedaen, uytghesondert nu in weynich jaren van sekere Englische Edelluyden,Ga naar margenoot+ die niet alleen dese reyse: maer vast die gheheele werelt hebben omseyltGa naar voetnoot3). Men noemt dit hooft di buena Sperança, dat is, het hooft | |
[pagina 40]
| |
van Goeder hope: want alle die schepen die nae Indien seylen, ofte van Indien comen naer Portugael, besorgen alleen dit hooft om te comen, meenen sulcks gheschiet wesende, alle periculen te hebben gepasseert, ende om dese begeerte, hebben ghestelt de name van Goede hope. Nu om weder te comen ten propooste van die Custe van Aphrica, voorby zijnde Di C. dell' Aguglie, volghen verder vele bequame Ga naar margenoot+plaetsen ende havens om schepen te berghen, als die voornaemste gheheeten Seno Formoso, ende Il Seno del Lago, om dat die Zee aldaer maect een Golf ofte Inwijck, inde welcke sekere Eylandekens ende Havenen zijn, ende wat voorder loopt in die Zee die Revier, gheheeten S. ChristophoroGa naar voetnoot1), in welckes mont drie Eylandekens ligghen, ende noch wyder comt een Revier afloopende door 't land, 'twelck die Portugesen ghenoemt hebben, Terra della NativitaGa naar voetnoot2), dat is, tlandt van Christmis, om dat het op dien dagh ontdect is, tot die C. de la Pescheria. Tusschen dese Cape ende die revier Magnice leyt het Coninckrijck Buttua, 'twelck streckt aen die gheberchten van die Mane tot dese Revier toe nae het noorden, al waer het landt MonomotapaGa naar voetnoot3) is, ende nae't westen tot die Revier Bauagul. Ga naar margenoot+In dit landt zijn veel Gout aderen, ende het volck zijn vast van eenen doene, met die van Monomotapa. Aldus die Custe van die Zee vervolghende, ontdeckt hem die Revier MagniceGa naar voetnoot4), alwaer dan begint het Coninckrijck van Sofala, ende het rijck van Monomotapa.Ga naar voetnoot5) Dese Revier heeft oock oorspronck uyt het selfde Lac, daer uyt de Nilus vloeyt, ende loopt in die Zee, int midden van den Inham, tusschen twee uythoecken, die eene Della Pesscheria, ende d'ander Delli Correnti gheheetenGa naar voetnoot6), gheleghen op 23. graden ende een | |
[pagina 41]
| |
half, aen die Zuydt zyde van den Polus, onder den Tropicus Capricorni. Ga naar margenoot+Tot dese Revier vloyen niet verre van die Zee, drie andere kennelijcke Revieren, waer af die voornaemste die name van S. Christoffelheeft, ende van die Inwoonders des lands NagoaGa naar voetnoot1), om dat het op dien dagh ontdeckt is. Die tweede heeft haren name van een particulier persoon, gheheeten Lorenzo MarchosGa naar voetnoot2), om dat hy 't eerst ghevonden heeft; Dese twee Revieren comen vant gheberchte der Manen, die in dat landt Toroa gheheeten werden. Die derde Revier wordt genoemt Arroe, orspronck nemende van d'ander zyde der gheberchten, daer die Goudt Mynen zijn van Monomotapa.Ga naar margenoot+ Op sommighe plaetsen van dese Revier vintmen corlachtich Gout ghelijck sant. Dese drie Revieren dan te samen loopende, met die groote Revier Magnice, ontrent die Zee, gieten overvloedich water uyt, ende van die mont deser Revieren verspreydet sich het Coninckrijck van Sofala, tot die Reviere CuamaGa naar voetnoot3) toe: welcke haren name heeft ontfangen van een Casteelken, die selue name hebbende, bewoont van Mahometanen. Dese Revier van Cuama deelt haer af in seven OstienGa naar voetnoot4), met vijf Eylanden, behalven die opwaert aen zijn, ende alle volckrijck. Dese Revier vloeyt oock uyt die selfde Fonteyne ofte LackGa naar voetnoot5), daer uyt die Nilus comt. So streckt dan aldus het Coninckrijck van Sofala, tusschen deseGa naar margenoot+ twee Revieren Magnice ende Cuama, langhs die Custe van die Zee, doch is kleijn ende met weynich plecken ende steden, waer van het hooft is Sofala; op een Eylandt van die selvige revier ligghende, het gheheele landt die name ghevende, alles bewoont vande Mahometanen, haren Coninck oock van die Secte wesende, onderworpen die Croone van Portugael, ende dat alleen om niet te willen obedieren die regieringhe van Monomotapa. Alhier in die mont van die reviere Cuama, hebben die PortugesenGa naar margenoot+ een sterckte, alwaer veel handelinghe valt van Gout, Yvoor, Ambra, 'twelck op die Custe gevonden wordt van de Slaven, verwisselende sulcks tegens Lijnwaet van Cottoen ende Zyde, ghe- | |
[pagina 42]
| |
Ga naar margenoot+bracht wesende van CambaiaGa naar voetnoot1). Die volckeren ofte Mahometanen, die teghenwoordich aldaer woonen, zijn in dat landt niet gheboren: maer aleer die Portugesen die custe ontdeckten, quam dit volck uyt vruchtbaer Arabien, met kleyne Bercken aldaer om te handelen, ende nu onderbracht wesende van die Portugesen, zijn daer ghebleven, noch Turcks noch Heydens wesende; In die binnen Ga naar margenoot+landen, tusschen dese twee Revieren, streckt het Rijck van Monomotapa, alwaer overdadich veel Goudt Mynen zijn, 'twelck vervuert wert in alle omliggende plaetsen, soo in Sofala als in gheheel Aphrica, ende sommige hebben dat ghevoelen, dat van dese contreyenGa naar margenoot+ Salomon het Gout heeft doen halen, ende het Yvoor, 'twelck oock niet en schijnt onwaerachtich te wesen: want in dit Rijck van Monomotapa worden gesien veel oude heerlijcke ghebouwen, seer kostelijck van timmeragie, uyt steen, kalck ende hout, ghelijckmen diergelijcken niet en siet in die naestliggende provintien. Ga naar margenoot+Die regieringhe van Monomotapa is seer groot, ende streckt verre over vele strijtbare volckeren, alle Heydenen ende PaganenGa naar voetnoot2), swart van coluer, ende onversaecht inden oorloch, van middelbare stature, ende snel, ende dese regieringhe zijn veel Coninckskens onderworpen, die welcke dickwils teghens hem opstaen; Hare wapenen zijn FlitzenGa naar voetnoot3), ende lichte schilden. Ga naar margenoot+Desen Keyser hout veel Leghers in onderscheyden provintien,Ga naar margenoot+ afgedeelt in legioenen, op die Roomsche maniereGa naar voetnoot4), om zijn groote landt te beschermen, ende zynen staet te onderhouden. Onder zijn oorlochs volck houtmen voor best die legionen der Vrouwen, die in grooter weerden by den Coninck zijn, daer op zijn meeste kracht staet. Dese branden met vuer haer eygen borsten afGa naar voetnoot5), om dat zy haer niet beletten soude int schieten, na die oude gewoon- | |
[pagina 43]
| |
heyt der Amasonen, daer af die oude historien so heerelijcken gheschreven hebben; Dese zijn seer snel, moedich ende kloeck int schieten met die boghen; Ghebruijcken inden strijdt een heerlijcke list, veijnsende oft zy te rugge vluchteden, ende geschoortGa naar voetnoot1) ofte ghedeelt waren, ende alsoo dickwils dat hooft biedende, ende den vyanden grooten afbrueck doende, insonderheyt die meenende victorie gevoechten te hebben, ende dat door haer krijghs ordeninghe schooren. Dese ghenieten vanden Coninck sekere plaetsen,Ga naar margenoot+ alwaer zy alleen woonen, ende voegen sich tot eenighe tyden by de mannen, om voort te teelen, ende soo zy knechtkens voortsbrenghen, gheven zy die de Mannen, die dochterkens by haer houdende. Het landt van desen Coninck van Monomotapa leyt op de maniere gelijck een Eylandt, geformeert wesende van die CusteGa naar margenoot+ der Zee, ende die Reviere Magnice, met een deel van het Lac, daer uyt die Revier oorspronck heeft, ende die Revier Cuama, ende grenst nae't Zuyden met die Heeren van die C. di buena Sperança, ende nae't noorden met het rijck van MonemugiGa naar voetnoot2). Voorby gheseylt wesende langhs die Custe die Revier van Cuama, komtmen ontrent een kleijn rijck, liggende op den Oever desGa naar margenoot+ Meers, ende wert gheheeten AngosciaGa naar voetnoot3), zynen name ontfanghende van sommige Eylandekens, die de selfde name hebben, recht daer tegen over ligghende, ende oock bewoont vande Mahometanen ende Heydenen, die in kleyne scheepkens haren handel dryven, met die selfde Waren, ghelijck die van Sofala. Een weynich wyder varende, ontdeckt hem het Coninckrijck Moçambique, gheleghenGa naar margenoot+ op 14. graden ende een half. Hier af is ghenoech verhaelt int boeckGa naar voetnoot4), als oock van 't naestvolghende Eylandt Quiloa, ende van 't groote Eylandt S. Lorenzo, die Canael makende, welcks int incomen nae't westen 340. Italiaensche mylen breedt is, ende int midden teghens Moçambique op het smalste 170. volgens naer Indien gheheel breedt, veel Eylandekens begrypende. Die schepen van Spaengien naer Indien, ofte van Indien na Spaengien varende, nemen ghemeenlijck haren cours door desen Canael, ten waer zy van die winden anders te doen ghedwonghen | |
[pagina 44]
| |
Ga naar margenoot+waren, ende voorwaer dit Eylandt eyste beter volck te hebben, als daer op zijn, om die goede gheleghentheyt wille die 't heeft, van vele sekere havens, ende om die overvloet der soete Revieren ende wateren, welck doen het landt voorts brengen veelderley fruyten ende speceryen, als allerley legumina ofte aerdt vruchten, Ga naar margenoot+Boonen, Erwitten, Phaseolen, Rijs, ende andere greynen, Oraengien, Limoenen, Citroenen, ende allerley sorteringe van vleijsch, tamme ende wilde Hoenderen, Swynen, ende Herten, van seer smakelijck vleijsch, om die vetticheyt der aerden, ende overgoede Visschen; De Inwoonders zijn Heydenen, ende sommige van die Mahometanische secte, fraey van verwe ofte mulaten; seer gheneycht ten oorloch, ende tot wapenen, insonderheyt met Boghen ende Hellebaerden van hout. Dit Eylandt is afghedeelt in veelderley regieringhen, alle onderGa naar margenoot+ Ga naar margenoot+den anderen oorloch voerende; Daer zijn veel Mynen van Gout, Silver, Coper, Yser, ende ander Metalen: maer het wilde volck heeft geen ghewoonheyt te trafiqueren buyten landts: maer varen alleen langhs die Custe tot den anderen in schuytkens van eenen Ga naar margenoot+boom uytgehoolt, ende het meestendeel deses volcks en laet den vreemdelinghen noch trafijck noch handel op het Eylandt toe: nochtans handelen ten tyden die Portugesen in eenighe van dese havens: maer begeuen haer niet te lande, brenghen daer van daen Ambar grijs, Was, Silver, Coper, Rijs, ende andere dierghelijcke comenschappen. In dese Canael, tusschen 't vaste landt van Aphrica ende dit Eylandt, liggen noch vele andere groote ende kleyne Eylanden, alle bewoont vande Mahometanen, onder welcke het voornaemste is S. ChristophoroGa naar voetnoot1), ende daer na S. Spirito, ende een ander MagliaglieGa naar voetnoot2), als oock Comoro, Anzoame, MaiottoGa naar voetnoot3), ende dierghelijcke. Ga naar margenoot+Comende weder op die custe van die Zee, ende ChiloaGa naar voetnoot4), ghepasseert zijnde, ontdeckt hen daer nae het Koninckrijck MombazaGa naar voetnoot5), ligghende op 3. graden ende een half aen die Zuydt zyde, den | |
[pagina 45]
| |
name ontfangende van een seker Eyland oock so gheheeten, alwaer op een schoone stadt met seer fraye huysen gelegen is, verciert met beelden ende figueren, waer af den Coninck een Mahometaen is, de welcke hem opposerende teghens die Portugesen, is hem gegaen ghelijck die van Chiloa, dat zy inghenomen ende gheplundert hebben, alwaer die Portugesen veel Goudts, Silver, Peerlen ende Lijnwaet van Cottoen, Zyde ende Goude Lakens ende dierghelijcke ghevonden hebben. Dit Eylandt grenst aen Chiloa ende Melinde, ende is bewoont van Heydenen ende Mahometanen, die onderworpen zijn die regieringhe van Monemugi. Noch verder seylende, comt men aen 't Coninckrijck MelindeGa naar voetnoot1),Ga naar margenoot+ 'twelck oock kleijn is, het welck hem streckt langhs den Oever des Meers, tot die Revier Chimamchi, ligghende op die hooghte van 2½. graden, ende die Reviere opwaerts, streckt het tot een seker Lack Calice gheheeten, ontrent 100. Italiaensche, ofte 20. duytsche mylen. In dit landt, ontrent den Oever des Meers, is een seer groote stadt, bewoont bykans van wit volck, alle Heydenen ende Mahometanen. Haer huysinghe zijn bykans ghetimmert op die maniere van Portugael; Die Schapen zijn aldaer bykans eens soGa naar margenoot+ groot als in Portugael, met steerten, diemen voor een quartier rekenen mach, weghende ten tyden 25. ofte 30. pondenGa naar voetnoot2). Die vrouwen aldaer zijn blanck, ende vercieren haer op die maniere van Arabien, seer hovaerdich ende pompues, met Zyden lakenen; Draghen aen den hals, om die armen ende beenen gouden juweelen, ringen ende armbanden, ende gaen bedeckt met haren aenghesichten,Ga naar margenoot+ in maniere ghelijck die Egyptische Vrouwen, mogen niet gesien ofte bekent werden oft zy willen selfs. In dese stadt is een goede haven om schepen in te bergen, ende int ghemeen is dit volck seer vriendelijck, oprechtich in haer woorden ende handel,Ga naar margenoot+ ende houden goede gemeenschap ende eenicheyt met vreemdelingen, insonderheyt met Portugesen, haer wel vertrouwende, ende tot geenen tyden leet doende. In die Zee tusschen dese twee hoofden van Mombaza ende Melinde, liggen drie Eylanden, waer af het eerste Momfie, ende | |
[pagina 46]
| |
Ga naar margenoot+het tweede Zanzibar, het derde Pemba gheheeten isGa naar voetnoot1), alleen vanGa naar margenoot+ Mahometanen bewoont, die wit van coluer zijn, rijc ende overvloedich, niet geoeffent om wapenen te handelen: maer die aerde te bouwen. In dese Eylanden wast veel Suijckers, twelck zy met kleyne schuytkens brengen aen 't vaste landt, met andere vruchten van die Eylanden. Landtwaert in, boven die 3. voornoemde Coninckrijcken, Chiloa, Melinde ende Mombaza, strect sich breedt Ga naar margenoot+ende wijt uyt het rijck van Monemugi, het welcke streckt nae't zuyen aen 't rijcke van Moçambique, ende met die van Monomotapa, by die Reviere Coauo, ende aent westen met die reviere Nilus, tusschen die twee Lacken, ende nae het noorden streckt sulckes aen Priester Jans landtGa naar voetnoot2); Hout vrede met die drie voorgenoemde Coninghen, ende goede onderhandelinghe om die traficque van Cottoen, Lijnwaet, 'twelck uyt Cambayen daer ghebracht wort in zijn landt, ende andere diergelijcke saken, die uyt Indien ghebracht worden, 'twelck zy verwisselen tegens Gout, Silver, Coper ende Yvoor: maer aen die ander zyde nae Monomotapa, heeft hy ghedurighe oorloch, ende die so wreedt ende bloedich, dat men nauwelijck bekennen mach by wat partye die victorie Ga naar margenoot+gheweest is; want op dese contreyen comen te samen twee machtige partyen, ende die ten besten gheoeffent zijn totten oorloch voor alle andere Aphricanen: want van wegen die van Monomotapa, comen int veldt die Vrouwen, Amazoni gheheeten, daer af verhaelt is, ende van die zyne van Monemugi, die GiachiGa naar voetnoot3), also geheeten van die van Moncongi, ende in haer sprake Agagi, die welcke in vorighe tyden seer plachten te plagen het Coninckrijck van Congo, die niet minder zijn in sterckheyt ende dapperheyt als die Amazones. Dit volck heeft voor een ghewoonheyt, dat zy Ga naar margenoot+haer aenghesicht, ende insonderheyt haer bovenste lippen branden met gloeyende yser, ende maken alsoo strymen ende linien: ooc keeren zy die oogedecksels opwaert ende omme, zijnde swart van vel, glants ghevende, het witte der ooghen, in soodanighe swartheyt, dat by die teeckenen des aenghesichts, schynen vreemde ende schrickelijcke monsteren te wesen; Zy zijn leelick ende groot van lichaem, ende leven als beesten int velt, eetende menschen | |
[pagina 47]
| |
vleesch. Inden oorloch zijn zy boven maten coragieus, ende comenGa naar margenoot+ met schrickelijck ghebaer aen om haer vyanden te verschricken: haer wapenen zijn werp pylen, die zy met alle kloeckheyt weten te ghebruijckenGa naar voetnoot1). Comende weder tot die Custe, ende voorby zijnde het Coninckrijck van Melinde, nae de C. Guarda fuyGa naar voetnoot2), ligghen noch veel ander plaetsen, bewoont van witte Mahometanen, onder welcke sommighe goede havens hebben, daer schepen van vreemde plaetsenGa naar margenoot+ met haer coopmanschappen comen, waer af die voornaemste plaetse gheheeten is PateGa naar voetnoot3), die tweede BravaGa naar voetnoot4), die derde Magadoxo, de vierde Affion, ende hier nae streckt breedt ende wijt uyt dat voortreffelijcke hooft Guarda fuy, het welcke om zijnder grootheyt willen, verre uytstekende in die Zee, wordt van allerley schepen, die vanGa naar margenoot+ Indien, Arabien, Ormus, ende andere plaetse comen, bekent; Ende ontrent desen uythoeck wachten die Portugesen vast alle jaers op die Turkische schepen, die met kostelijcke waren, sonder oorlof van die Portugesen varende, alhier aengerandet ende gheplundert werden, om dat zy presumeren heeren van die trafijcque ende Ga naar margenoot+handel te wesen, ende willen andere natien sulcks niet toe laten. Om dese C. de Guarda fuy gheseylt zijnde, ende den cours nemende nae't Roode Meer, ontdeckt men noch ander steden ende havens, van Mahometanen bewoont, waer af die eerste gheheeten is MethGa naar voetnoot5), d'ander wat voorder BarboraGa naar voetnoot6), ende hier zijn die leste blancke menschen, daer na volghen Swarten, ende men comt wyder tot CeilaGa naar voetnoot7), Dalaca, Malaca, ende Carachin, ende dese Custe noemen zy op haer tale Baragiam, al waer swart volck woont, wel gheoeffent in wapenen, ende haer kleedinghe vant midden tot boven toe is van Cottoene lijnwaet. Die voornaemste onder haer dragen Cappoten, welcke zy BermissiGa naar voetnoot8) noemen. Dit landt is rijck van Gout, Yvoor, Metael, ende allerley victualie. Van hier comt men aenGa naar margenoot+ die mont vant roode Meer, in die welcke een Eylandt leyt, Babel- | |
[pagina 48]
| |
mandelGa naar voetnoot1)gheheeten, ten beyden zyden van dit gaet een Canael int roode Meer, waer af die nae het westen streckende 15. Italiaensche ofte 3. duytsche mylen breedt is, waer door alle schepen uyt ende Ga naar margenoot+in varen, die Canael aen d'ander zyde liggende, is ondiep, vol droochten, van sanden ende Clippen, alsoo dat die gheheele mont ontrent 6. duytsche mylen wijt is, waer af die eene Cape, aen die Aphricanische zyde gheleghen, genoemt wort RasbelGa naar voetnoot2), ende het ander aen die zyde van vruchtbaer Arabien, AraGa naar voetnoot3), waer ontrent Ga naar margenoot+dat oock Aden die gheweldighe coopstadt comt, waer af in 't boeck mentie ghemaeckt isGa naar voetnoot4). Dese Golf loopt inwaert tot SwesGa naar voetnoot5) toe, ligghende van die incomste ontrent 1200. Italiaensche mylen, ende Ga naar margenoot+is aen beyde zyden gants droogh ende ondiep, ende vol Eylandekens, heeft int midden alleen diepte, daer die schepen in varen moghen, ende dat door die groote schueringe van 't water, die Canael suyver ende diep houdende, ende het sandt aen beyde zyden opwerpende. Nu om een weynich te spreken van Priester Jan, die die grootste Ga naar margenoot+ende machtichste Heer is van gantsch Aphrica, begint zijn landt van 't incomste des Rooden Meers, tot het Eylandt SieneGa naar voetnoot6) toe, ghelegen onder den Tropico CancriGa naar voetnoot7), uytghenomen die Custe vant selfde Meer, het welcke hem den Turck ontrent voor 50. jaren afgenomen heeft, also dat zijn regieringe nae't noordtwesten ende oosten is meestendeel vant Roode Meer, ende nae't noordtoosten Egypti, ende die woestynen van Nubien, ende naet zuyen aen Ga naar margenoot+Monomugi, in maniere dat rekenende int generael die grootheyt der landen, daer over dese Christen Coninck commandeert, mach int ronde 4000. Italiaensche mylen bedragen. Die hooftstadt daer hy ten meesten resideert ende zijn hof houdet, is geheeten BelmalechiGa naar voetnoot8), zijn regieringhe streckt over vele landen ende Co- | |
[pagina 49]
| |
ninckrijcken, die rijck ende overvloedich zijn van Gout, Silver, Edel gesteenten, ende allerley soorten van Metalen. Zijn volck is van veel colueren, wit, swart, ende tusschen tween, van goede stature ende proportie. Die Hovelingen ende Heeren vant landt bekleeden haer met Zyde lakenen, verciert met Goudt ende klenodien. Alhier in dit land zijn wetten van kleedinghen ghelijck in Portugael,Ga naar margenoot+ onder die graden der menschen: want sommige zijnder die 't niet toeghelaten is andere kleedinghe, dan van Vel-werck te draghen. Dit volck zijn ChristenenGa naar voetnoot1), doch houden eenighe ceremonien van die JodenGa naar voetnoot2) ende oude wet, ende op die feeste van onse lieve VrouweGa naar margenoot+ Ga naar margenoot+inden Oost, comen alle onderworpen Coninghen ende voornaemste Heeren in die voorgenoemde stadt te samen, om het feest te houden, brengende met haer de schat ende den tribuijt, die zy jaerlijcks gheven moeten: Ende op dese feeste comt het volck in Pelgrimagie, om die feeste te onderhouden. Men doet op dien dagh een groote ende ghemeene processie, ende van die kercke daer zy uytgaen, nemen zy een beelt van onse Vrouwe, gelijck een mensche gheheel van Goudt ghemaeckt zijnde, in die plaetse van ooghen, hebbende twee groote Robynen, ende die reste van 't gheheele beelt is verciert met konstigh werck, ende veellerley ghesteente, ende dit beelt wordt gedragen op een gouden berryeGa naar voetnoot3), seer constich ghemaeckt. In dese processie komt mede in eygener persoone Priester Jan, op een gulden Karre, ofte op een Olyphant, in ghelijcken verciert,Ga naar margenoot+ gantschelijcken met klenodien, edel ghesteenten, ende met so seer vreemde ende costelijcke goude Lakenen, dat het niet om te ghelooven en is. Om dese feest ende dit beeldt te sien, loopt so grouwelijcken volck te samen, datter veel door 't ghedrangh doot blyven. Men noemt desen Coninck Priester Jan, met een verkeert woordt: want het rechte is Bel Jan, Bel beteeckent het hooghste, perfeckste ende excellenste van eenighe saken, ende Gian, Heere ofte Prince: 'twelck dan toe comt alle die de heerschappie ofte ghebiet hebben. So is dan Belgian te seggen die voornaemste ofte hooghste Prince, ende behoort dese tytel aen een gevoecht zijnde, alleen den | |
[pagina 50]
| |
Ga naar margenoot+Coninc toe; Ende dese heeft ooc die toenaem van David, gelijck onse Keyseren, Caesares heeten, ofte Augusti. Alhier mochtmen ooc een weynich discorrerenGa naar voetnoot1) van den Nilus, die gheen oorspronc heeft in Belgians landt, noch oock niet uyt die gheberchten van die Mane, ofte als Ptolomeus schrijft van die twee Lacken, die hy stelt int midden, tusschen oosten ende westen, met die distantie van ontrent 450. Italiaensche mylen van een: want op die hooghte van die selfde Polus, daer Ptolomeus die twee voorgenoemde Lacken stelt, leyt ooc het Coninckrijck van Congo ende van Angola, na het westen, ende aen d'ander zyde nae't oosten het rijck van Monomotapa, ende het rijck van Sofala, met distantie van die eene Zee tot die anderGa naar voetnoot2), van ontrent 1200. Italiaensche mylen. Ga naar margenoot+Nu so betuijcht Odoardus, dat in dese contreyen niet meer dan een Lack alleen bevonden wordt, het welcke leyt op die grensen van Angola ende Monomotapa, het welcke heeft die grootte van ontrent 195. Italiaensche mylen, ende van dit Lac alleen, hebben wy goede informatie ende sekerheyt van die van Angola, ende aen die ander oost zyde van die van Sofala ende Monomotapa, gheen mentie int minste makende van eenighe ander Lacken, daeromme men hier uyt besluyten mach, dat op die selfde hooghte van graden gheen ander Lacken aldaer zijn; wel is waer, datter noch twee ander Lacken zijn; maer gantsch contrarie ghelegen van die, daer af Ptolomeus gheschreven heeft: want hy, ghelijck gheseyt is, leyt die zyne niet even tusschen westen ende oosten, ende die, soo men tegenwoordelijcken siet, zijn ghelegen tusschent zuyden nae't noorden vast met een rechte linie, met die wyde van een ontrent Ga naar margenoot+400. mylenGa naar voetnoot3). Sommighe luyden van dit landt hebben een opinie, dat die Nilus oorspronck neemt uyt dat eerste LackGa naar voetnoot4), ende daer na verberghse haer onder die aerde, ende weder het voortcomen,Ga naar margenoot+ 'twelck oock sommige andere ontkennen, dan Odoardus betuijcht, dat die warachtichste opinie hier af is, dat die Nilus haer niet onder die aerde verberght, maer dat zy door eenighe schrickelijcke | |
[pagina 51]
| |
ende woeste valleyen, sonder seker Canael vloeyt, daer gheen menschen handelen, ende datmen daer om seyt, dat zy onder die aerde daeltGa naar voetnoot1). Soo vloeyt dan warachtelijcken die Nilus uyt dit eerste LacGa naar voetnoot2), het welcke leyt op 12. graden, nae die Polus Antarcticus, welck Lack bycans rondtsomme becingelt is met seer hooghe berghen, van welcke die so nae 't oosten liggen, gheheeten worden Cafates, ende rotsen van Salpeter ende van Silver aen d'een zyde, ende aen d'ander zyde ander gheberchten, alwaer Nilus dan daelt ontrent 400. mylen, recht nae't noorden, ende comt in een ander grooter,Ga naar margenoot+ 'twelck die inwoonders een Zee ofte Meer noemenGa naar voetnoot3), om dat het grooter is alst vorige, heeft in die breede 220. mylen, ligghende recht onder die linie. Van dit tweede Lack heeft men sekere informatie van die Anzich, naestgrensende aen Congo, die welcke handelen in die contreye, ende segghen daer by, dat in dit Lack volck is, welck in groote schepen varen, die schryven konnen, gewichte ende mate gebruijcken, d'welck zy niet hadden in die deelen van Congo, die oock hare wooningen ofte huysen timmerden van steen ende kalck, gelijck vast, in manieren met het volck van Portugael, daer uyt men argumenteren ende afmeten mach, dat Priester Jans land niet verre van daen is. Van't voornoemde tweede Lack, looptGa naar margenoot+ die Nilus nae het Eyland MeroeGa naar voetnoot4), wesende die distantie tusschen beyden 240. onser mylen, tot die welcke dan andere revieren loopen, als de reviere ColuesGa naar voetnoot5), &c. liggende op die grense van Melinde. | |
[pagina 52]
| |
Die Nilus comende aen 't Eyland Meroe, deelt sich in twee stroomen, ende omcingelt een hooch landt geheeten Meroe; Op die rechte zyde van Meroe, nae't oosten toe, loopt een ander revier, ghenoemt AbagniGa naar voetnoot1), spruytende uyt een Lac BracinaGa naar voetnoot2), welcke revier streckt langhs Priester Jans landt, tot het voornoemde Eylandt toe, ende aen die ander zyde naet westen, loopen andere revieren, onder welcke is Saraboe. Dese revier inde Nilus comende ende omloopende 't Eylandt van Meroe, vereenicht haer veel breeder weder te samen in een Canael ofte stroom door Ethiopien, die den name heeft Ethiopien boven Egypten, strect tot den afval toe, al waer die Nilus in een hooge valleye te samen loopende ende Ga naar margenoot+sluytende, naderhant van die hoochte afvalt, ontrent 't Eylandt SieneGa naar voetnoot3), met sulcken schrickelijcken geluyt, dat die luyden daer ontrent meestendeel doof oft herthoorich zijn, ende van hier door Egypti landt loopende, bevocht zy dat gheheele landt, ende maeckt het vruchtbaer, ende loopt naderhant in de Midlandsche Zee, tegens Cyperen over, ende dat voornamelijcken met 2. schiprijcke stroomen, behalven d'andere, waer af die eene tot Rossetto, Ga naar margenoot+een dagh reysens van Alexandrien in die Zee loopt, d'ander tot Pelusio, nu Damiata geheeten. Concluderende dan dese sake, soo is d'oorsake vant wasdom des Nili in Egypten, ende Zaire in Congo, ende des Nigri in Ethiopien, alle op eenen tijt die overvloedige regenen, die 5. maenden gestadich in Congo, ende die omliggende plaetsen vallen: Wat belangt die custe van Aden, langhs vruchtbaer Arabien, ende voorby die golf van Persien na Goa toe, is ghenoechsaem ontdect in ditboeckGa naar voetnoot4), daer toe ick den Leser remittere.
FINIS. |
|