Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Tweede stuk
(1956)–Jan Huyghen van Linschoten– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 88]
| |
Dat 56. capittelGa naar voetnoot1).
| |
[pagina 89]
| |
Zy en wassen niet dan by die zee-kanten ofte revieren, te wetenGa naar margenoot+ dicht by de stranden, ende in plaetsen van louter sant; want binnen in't lant en wassender geen. Hebben weynigh beslagh van Ga naar margenoot+wortel, soo datmen soude segghen onmoghelijck te wesen, eenighe vastigheyt inde eerde te hebben; niet tegenstaende staen seer vast en wassen soo hoogh, datmen vrees heeft, alsmen daer yemant op siet klimmen; en die Canarijns klimmen daer met soo grooten rassigheyt op, dat het apen schynen te wesen; maken kleyne kerven inde boom, op de manier van een trappe, in welcke klimmen den boom seer lichtelijck op, 'twelcke haer geen Portugees naer en derf doen. Hare plantinge is op dese manier: zy planten dieGa naar margenoot+ coquos ofte noten, van welcke komen die boomen, ende alsse omtrent een mans lenghte hoogh zijn, verplantense ende mestense met assche des winters ende begietense inde somer met water; wassen willich omtrent die huysen, om dat zy schynen goede aert te hebben in't slijck. Geven binnen luttel jaren vruchten, alsse wel ghehaventGa naar voetnoot1) zijn, welcke neeringe is vande Canarijns, die hareGa naar margenoot+ wooninghen onder dese boomen hebben hier en daer, en hebben anders gheen handelingh dan die boomen te havenen, welcke zy vande eyghenaers pachten, ende met die profyten leven ende onderhouden haer. Dese boomen zijnder in so grooten menighten,Ga naar margenoot+ meer als in Portugael ende Spaengien die olijf-boomen, ende die wilgen boomen in Hollant. Die profyten ende waren, die daer van komen, zijn dese naer volgende, te weten: inden eersten so is het hout van dese boomGa naar margenoot+ nut tot veel dingen, hoe wel dat het sponsachtigh is, ende dat om die hoogheyt; want maeckender in die eylanden van Maldiua gheheele schepen af, sonder eenen yseren naghel daer aen teGa naar margenoot+ wesen, want nayent aen malkanderen met die koorden, die vande selfde coquos komen, ende die touwen ende cabels zijn vande selfde boom, als oock die seylen, die sy van die bladen maken, welcke bladen men olasGa naar voetnoot2) heet; dienen oock om die huysen vande Canarijns met te decken ende hoeden af te maken, diemen voorGa naar margenoot+ den reghen ende son over't hooft doet draghen; men maeckter oock matten ende tenten af, diemen over die pallankijns hanckt om de vrouwen te bedecken, alsse gedraghen worden, en ander diergelijcke dingen; desghelijcks makender kostelijcke hoeden af, Ga naar margenoot+die seer fijn ende seer gheestimeert zijn, want kos ‖ ten wel | |
[pagina 90]
| |
'tstuck 3. oft 4. pardauwen, des somers te draghen om die lichtigheyt.Ga naar margenoot+ Men hout dese boomen op twee manieren, sommighe om coquos ofte fruyt te gheven, anderen om wijn uyt te trecken. Die coquos ofte noten wassen vande groote van een struys ey, 't welcke de noot van binnen is, sommighe cleijnder en sommige Ga naar margenoot+grooter, en zijn van buyten bedeckt met eenen bolster, die, alsse noch aende boom staet, van buyten groen is, ghelijck een ockernoot metten bolster. Annotatio D. Palud. Ga naar margenoot+Dese bolster droogh en afgedaen is harigh ghelijck kennip, waerGa naar margenoot+ van men maect alle die koorden ende kabels, diemen in geheel Indien ghebruyckt, soo wel op't lant als op die schepen; is van koluer by naest ghelijck die koorden van spartaGa naar voetnoot4) in Spaengien; zijn seer goet, dan moeten geconserveert werden in sout water, waermede sy lange tijt dueren; maer met soet ofte reghen water verrottense haest, om datse niet bepect oft beteert zijn. Het schip, daer ick met uyt Indien naer Portugael quam, hadde anders gheen koorden, kabels, noch touwerck dan van dese coquos, datmen cayro noempt, en bleven seer goet, dan moesten ons kabels alle veerthien daghen eens door die zee passeren, waermede ons so wel dienden als koorden van kennip. Het fruyt, alst bynaer Ga naar margenoot+rijp is, soo heetment lanha, ende is van binnen vol waters, ende dan is het wit van binnen noch dun ende morwe, want het water, hoe die coquos langer aen den boom hanct, wast ende verandert in wit, welck het fruijt van binnen is; heeft een smaeck bynaest | |
[pagina *14]
| |
[pagina 91]
| |
ghelijck haesnooten, doch soeter. Die lanhos hebben eenen goeden dranck van water, dat seer klaer, soetachtigh ende koel in't drincken is; hebben wel een halve kan waters in. Alsmen yewers wandelt, dorst hebbende, soo gaetmen by de Canarijns, die metter vaert inde boomen klimmen met een groot mes op haer gat, en snyden terstont soo veel lanhos af alsmen begheert, het stuck ‖ Ga naar margenoot+voor een basaruco ofte twee, ende bereijtse seer net om te drincken, ende die eerste schelle over't binnenste fruyt (die daer naer hout wort, als die noot zijn volle wasdom heeft) is dan noch dun ende weeck, en seer lieffelijck t'eeten met sout; smaeckt bynaer ghelijck die artichautsGa naar voetnoot1). Men mach so veel van dit water drincken alsmen wil, ten sal geen quaet doen; is seer lieffelijcken dranck. Daer naer, als het fruijt rijp is, so wort het water minder, ende 'tbinnenste wit ofte 'tfruyt dicker ende meerder, ende oock het water en is soo goet niet als te voren vande lanhos, want 'tis dan een weynigh suerachtigh. Dese coquos, alsse noch inden bolster zijn, machmense wel over die gheheele werelt voeren sonder bederven, ende gebuert dickwils door langheyt van tyden, dat het water binnen inden coquos converteert ende verandert in eenenGa naar margenoot+ geelachtighen appel, die seer smakelijck ende soet is. Den bolster af wesende so dient die buytenste schulp voor veel dinghen, te weten: maken daer pol-lepels af met eenen houten steel daer aen,Ga naar margenoot+ desgelijcks een manier van potgiens, ende steecken daer eenen houten steel in om 't water met uyt de groote potten te scheppen; maecken daer napkens af om wijn in te dragen, alsmen yewers in't velt gaet wandelen, en dient voor ander duysent dingen. Dese schulpen werden oock gebrant, ende dient voor kolen voor die gout-smeden, die seer goet ende excellent zijn. Het wit vande noot maken in Indien hare pottagiens af ende koken daer met, want stootent ende douwender de melck uyt, waermede het rijs koken met andere menghelinghen; in somma en koken nimmermeer rijs (met dat zy carrijl noemen, welcke die sause ofte toespyseGa naar margenoot+ is) ofte daer moet dese melc van coquos by wesen. Anders worden die coquos weynigh gheten, want is daer niet gheacht, en is een kost voor de slaven ende arm volck. Men breect ooc dese coquos en doet daer die schulpen af, ende alsdan drooghtmen het Ga naar margenoot+fruyt ofte wit van binnen, en wort also by groote menightenGa naar margenoot+ vervoert uyt Malabar naer Cambajen ende Ormus ende op die | |
[pagina 92]
| |
noorder quartieren ende custe voor by Goa, ende oock naer't landt van Ballagatte, en dryven eenen grooten handel daer met; Ga naar margenoot+van dit wit maectmen die olye, want stootet in backen ghelijck die olyven; gheeft seer goede olye, soo wel om te eeten als om te branden, en oock seer medecinael. Annotatio D. Palud. Dese ghedrooghde coquos, diemen aldus vervoert, werden genaempt copraGa naar voetnoot1). Alsse geen coquos ofte fruijt en begeeren, so snydense de bloesem vande coquos af ende binden daer eenen ronden pot met een engen mont, diese callaoGa naar voetnoot2) noemen, vast aen, ende stoppent met potaerde soo vast toe, datter geen wint noch asem kan uyt komen, ende also vloeijt den pot binnen weynigh Ga naar margenoot+daghen vol waters, 'twelcke zy noemen suraGa naar voetnoot3); is seer lieffelijck ende soet om drincken, ghelijck soete wey ofte beter. Annotatio D. Palud. Dit selfde water, een ure ofte half inde son gestelt, is seer goedenGa naar margenoot+ azijn, so datmen in Indien anders gheen en heeft noch en gebruyct. Dusdanighe azijn machmen oock vinden by Paludanum.Ga naar margenoot+ Dese sura, gedistileert, wert genaempt fulaGa naar voetnoot4) ofte nypeGa naar voetnoot5), | |
[pagina 93]
| |
ende is soo excellenten brandewijn ende so goet als den besten, diemen te Dordrecht mach maken van rijnschen wijn; dit is van 't fijnste ghedistileert; d'ander distilatie vanden selfde sura wert genaempt vracaGa naar voetnoot1), welcke seer goeden wijn is, en is den wijn van Indien, wantse anders geen en hebben; is seer heet ende sterck, doch die Indianen drinckense oftet water waer; is wit van koluer. Ga naar margenoot+Die Portugesen ghebruijckense ‖ op dese manier: doense in vatenGa naar margenoot+ ende alsdan doen in elcke pijp van dese vraca 3. handenGa naar voetnoot2) ofte weynigh meer blaeuwe razynen, die in Indien ghebracht werden voor coopmanschap van Ormus; elcke hant is 12. pont; dese schoon gemaect stortense inde pijp ende laten het bomgatGa naar voetnoot3) open staen, en die pijp en is oock niet vol, want soude bersten door de hette, om datse staet en siet ghelijck heet water. Men roert het alle daghen om tot 14. oft 15. daghen toe, ende alsdan soo krijght die vraca een soo schoonen rooden coluer gelijck Portugaelschen wijn, ende is weynigh different inde smaeck, doch is yet soeter ende heeter in zijn selven, maer is altemets soo schoon ende goet van coluer ende smaeck als Portugaelschen wijn, datmense qualijcGa naar margenoot+ kan onderscheyden. Dese wijn wort genaempt wijn van passaGa naar voetnoot4) ofte razynen. Met dese wynen drijftmen groote handelingh, soo Ga naar margenoot+naer Bengalen, Malacca, Chyna ende ander weghen; kosten ghemeenlijck binnen Goa elck pype 30. pardauwen luttel min ofte meer. Vande selfde boven-ghenoemde sura maectmen oock suijcker, diemen heet iagraGa naar voetnoot5); sieden het water ende settent inde son, waer van kompt die suijcker; wort weynigh gheacht, om datseGa naar margenoot+ bruijnachtigh van koluer is ende datmen duer geheel Indien abondantie van witte suijcker heeft. Het binnenste vande boom ofte struijck is ghenaempt palmito; is die pit ofte 't herte vande struijck; wordt seer gheacht ende voor presenten ghesonden aende rijcke ende machtighen; is soo dun als pampier, ende oock wit, ende isGa naar margenoot+ ghewassen ghelijck oft het gevouwen of gheperst waer, ghelijck- | |
[pagina 94]
| |
men die huijcken vout ende perst, langhwerpigh ende smal, en heeft somtijts vijftigh ende tsestigh ende meer vouwen, ghelijck eenen boeck pampier. Hier van gebruycken die Indianen voor haer pampier ende boecken, 'twelcke blijft met die selfde vouwen, ende schryven daer in alst noch groenGa naar voetnoot1) is, ende latent also droogen, ende dan en kanmen die letteren niet meer uyt doen, want wort met een yserken daer in gheteeckent. Die Indianen heetent ollaGa naar voetnoot2), ende hebben daer al hare boec ‖ ken, gheschriftenGa naar margenoot+ ende memorialen af, ende weten die te segelen ende te sluyten, gelijck wy onse brieven doen. Van dit pampier met het Indiaens gheschrift daer op machmen sien by Paludanus, waer mede ick hem vereert hebbe. Dese boomen zijn meestendeel op die eylanden van Maldiua, al waermen vint vande coquos, die grootelijcks geacht zijn tegen alle fenijnGa naar voetnoot3). Annotatio D. Palud. Ende dese eylanden en hebben anders genen handel als met cayroGa naar voetnoot5), daermen die koorden af maeckt, ende die copra ofte 'twit vande coquos, daermen die olye af maeckt, soo datse dickwils komen in Indien, dat het schip ende alle zijn ghereetschap, victualye ende coopmanschappe is altemael van dese palmboom, waer door wel te verstaen is, dat het een vande principaelsten handel ende onderhout vande Indianen is, waermede ghenoegh int particulier verklaert is van dat dese boom uytbrengt, wiens conterfeijtsel naer 't leven men hier naer mach sien, soo met die coquos ofte noten als met die potten daer aen hanghende om 't water uyt te trecken; desgelijcks die uytworpinghe vande vijghboomen, so met vyghen als met den bloesem, alles naer de warachtigheyt afghebeelt. |
|