‘En de keukenmeid?’
‘Die is met Pietje gegaan.’
‘En van wien is die hoed?’ vroeg ik, op het bedoelde voorwerp wijzende, dat op de bank in de gang lag.
‘Dat is de hoed van Pietjes neef, die met haar uitgegaan is, en eene pet opgezet heeft, omdat het regende.’
Mijne huispet hing niet meer tegen den muur. Ik wist genoeg.
‘Gelukkig dat wij te huis zijn!’ riep mijne vrouw.
Ik zei niets, maar volgde haar gedwee, na de vigilante betaald te hebben, in de huiskamer. Daar was het donker als in den kelder; muf - kil en vochtig.
‘We zullen naar voren gaan,’ zei mijne vrouw.
Daar waren de ramen open en de regen was er binnen gewaaid, en de gordijnen nog niet opgehangen, en de schilderijen waren tegen den muur gekeerd, en de stoelen stonden in schilderachtige groepen opgestapeld, en het was klaarblijkelijk, dat we dáár niet konden blijven.
‘We zullen naar uwe kamer gaan,’ zei mijne vrouw, ‘die is zeker in orde.’
Op mijne kamer lag het stof in eene laag over alle meubels verspreid; - de asch lei nog in het bakje, met het eindje sigaar, dat ik uit den mond gedaan had toen wij op reis gingen. Verder waren de dorre geraamten overgebleven van eenige mooie bloemen in potten, waarop ik zwak had. Ik wees in sprakelooze ontroering er op; - spreken kon ik niet.
‘Ge hebt immers niet gewild, dat men iets aan uwe kamer zou doen?’ zei mijne vrouw.
Wij trokken naar boven; overal dezelfde wanorde. Op de slaapkamers lag het beddegoed opgestapeld als voor eene verkooping, de gordijnen waren teruggeschoven of ongeplooid; het was een jammerlijk gezicht! Ten minste dat was mijn idee; mijne echtgenoote echter dacht er anders over.
‘'t Is voorbeeldig!’ riep zij. ‘Overal alles juist zooals ik het gezegd had!’
‘En niemand of niets in orde, om ons te ontvangen,’ waagde ik in het midden te brengen.
‘Wij werden immers niet gewacht,’ zei mijne vrouw, ‘en ik had de dienstboden verlof gegeven om uit te gaan - als zij maar -’
‘En hoe zullen we eten?’ vroeg ik.
‘Als ge maar een beetje geduld wilt hebben!’ zei mijne vrouw. ‘Help me eerst den koffer opendoen, ik moet de sleutels van de kasten er uit krijgen.’
De koffer sprong met een schaterenden lach open, en een sterke eau-de-Cologne-lucht walmde ons te gemoet.