Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 5
(1883)–Mark Prager Lindo– Auteursrechtvrij
[pagina 128]
| |
Nederlandsch is, bezield was, maar die ook het grootsche en het goede in vreemden wist te waardeeren en te bewonderen, zonder daarom zijn vaderland tekort te doen. Ik wenschte u dus nu in de gelegenheid te stellen ééne bijzondere deugd, waarin de Engelschen uitmunten, en waarin wij nog slechts stumpers zijn, iets nader te leeren kennen, opdat gij, desverkiezende, die ook bij ons moogt helpen ontwikkelen en verspreiden. De deugd, welke ik bedoel, is die, welke de Engelschen zelven algemeen onder de benaming van humbug huldigen, - bij ons vrij gebrekkig onder den hatelijken naam van ‘kwakzalverij’ bekend. Ik behoef u niet te zeggen, dat er geene hoedanigheid ter wereld is, die meer gelasterd wordt, dan juist deze; herinner u slechts, dat men zich tevreden stelt met alle andere deugden te prijzen en te roemen, en ze zoo weinig mogelijk in practijk te brengen, terwijl men de kwakzalverij overal openlijk afkeurt en veroordeelt, en ze in het geheim, ieder op zijne wijze, met de loffelijkste vlijt en de meeste volharding beoefent. In Engeland nu gaat het anders; de humbug dáár is eene, zoo te zeggen, wettig erkende macht, en de beoefenaar daarvan, evenals de philanthroop van beroep bij ons, verheft zijn hoofd en wandelt trotsch rond te midden van het groote Engelsche volk, dat den hoed voor hem afneemt en met de meeste nederigheid zich in alle opzichten door zijn weldoener laat leiden. Met één woord, er is iets rensachtigs in de kwakzalverij, evenals in de meeste dingen in Engeland, dat een Nederlander, bij het eerste gezicht, geheel en al van zijn stuk brengt. Laat ik trachten u den reus in eenige zijner treffendste rollen eventjes te vertoonen. Werp eerst een blik op de kwakzalverij in het staatkundig leven in Engeland. Hoe grootsch is de verschijning niet dáár! Luister eens, hoe de redenaar in het wereldberoemde Engelsche parlement, - waar iedereen de stemmen zijner onafhankelijke, vrije kiezers tegen zoo en zooveel het stuk gekocht heeft, - de zaak van den liberalen, beschaafden Turk, zooals hij nu in Oud-Engeland heet, tegen de roofzuchtige bedoelingen van ‘den Noordschen barbaar’ verdedigt. Verneem, o Kwak, hoe hij plechtig verklaart, dat Engeland geen bijoogmerken heeft, - wel neen! - maar alleen strijdt voor het goede recht en de heilige onafhankelijkheid van een volk, dat naar Engelsche beschaving en verlichting zucht! neem eerbiedig den hoed voor hem af en juich hem toe, evenals de andere toehoorders dat doen, - noem hem patriot, bezielden redenaar, steunpilaar van zijn vaderland, - wat gij wilt; maar vergeet niet er bij te voegen, dat de Engelschen zelven hem ‘a glorious humbug’ noemen, en zie toe, of zijns gelijken bij ons te vinden is! Zie ook de thans heerschende geestdrift voor Frankrijk en de Franschen in geheel Groot-Brittanje, is het mogelijk | |
[pagina 129]
| |
u eene grootschere kwakzalverij te verbeelden? Zie, hoe Victoria en Napoleon naast elkaar in de komedie zitten en tegenover elkaar in de prentenwinkels hangen; verheug er u in, hoe de Engelsche en Fransche vlaggen overal naast elkaar wapperen en wuiven en het volk ze met aandoenlijk welbehagen aangaapt; zie den zouaaf en den grenadier overal, op het tooneel even oprecht als in het werkelijk leven, fraterniseeren; luister hoe de spotnaam van ‘Franschman’ in den mond van een Engelschman sedert de laatste paar jaren een eeretitel geworden is, - en beken, dat zulk eene kwakzalverij in Nederland nog niet geëvenaard is, - zelfs niet op ‘de taalcongressen,’ toen de Vlaamsche en Nederlandsche zangers op zulk eene ongerijmde wijze elkaar bezongen. - Zie vooral, waarde vriend, hoe de Britsche burger zich op niets zoozeer beroemt, dan dat hij is ‘a freeborn Englishman,’ en hoe hij in zijn geheel staatkundig leven aan den leiband loopt van aloude vooroordeelen en overgeërfde gewoonten. Zie, hoe de kleine burgerman, als kiezer niet anders stemt dan voor den hoogstbiedende, en het flauwheid zou noemen, dat de kiezers bij ons niet ‘opkomen.’ Zie maar hoe de ‘vrijgeborene’, maar zeker niet vrijlevende pachter op het platteland zijne stem bij de verkiezing aan niemand anders durft te geven dan aan den protegé van zijn landheer, - en hoor maar, hoe hij, met de Times in de hand, medelijden heeft met de inboorlingen van vreemde landen, die geen ‘vrije verkiezingen’ kennen. Zie hoe het lid van het parlement doorgaans als onderdeel van eene partij in de Kamer komt en met of zonder, - ik wil niet zeggen, tegen - zijne overtuiging, zijne stem uitbrengt, zooals de leader van hem vergt; zie het huis der lords, die grootste humbug van geheel Engeland, waar alleen de geboorte het recht geeft van te regeeren, en waarover het volk in verrukking geraakt, telkens als de pairs bij plechtige gelegenheden in hun prachtige gewaden optreden, hoewel het gezond verstand den geboren domkop en wetgever afkeurt, en het geheel als eene middeleeuwsche instelling verwerpt. Doe eene korte wandeling door Londen, 's Zondags, o Kwak, en zie zelfs in het godsdienstige leven onzer benijdenswaardige buren de kwakzalverij in zulk eene grootsche gestalte optreden, dat zelfs de ‘uitverkorenen’ bij ons zich geen denkbeeld daarvan vormen kunnen. Het is onder kerktijd: - alle restauraties, alle koffiehuizen, alle openbare plaatsen zijn gesloten; alleen de fashionable clubs en de kerken zijn geopend. Vergaat gij dus van honger en dorst op de brandende straatsteenen (als gij niet in een club zijt geïntroduceerd), kunt gij toch geene lafenis vinden, tenzij gij de slimheid hebt een oud spoorweg- of stoombootbiljet bij u te hebben, als wanneer de geest der kwakzalverij nederig den hoed voor u afneemt en u vergunt, als ‘reiziger,’ overal, alles wat gij wilt, te gebruiken en te betalen. Vaar maar met een stoom- | |
[pagina 130]
| |
bootje op den Theems, rijd maar met den spoorweg ergens naar buiten; de vracht is des Zondags door den Engelschen geest van humbug verhoogd! Daardoor viert men den Zondag! En de ondernemers der stoombooten en der omnibussen zijn ten allen opzichte de vroomste lieden ter wereld en zouden ook om alles ter wereld niet willen, dat hun landslieden de ongodsdienstigheid hadden, om op den sabbat even goedkoop als in de week hun lichamen uit de rookatmosfeer der groote hoofdstad te willen laten vervoeren. Zie hoe de groote lui in de parks rondrijden en alsleden naar de heerlijke zoölogische tuinen gaan, die 's Zondags voor de arme menschen gesloten blijven, hoewel zij in de week geen tijd hebben om daar heen te gaan. Het is aandoenlijk op te merken, met hoeveel bewondering zij de prachtige equipages aangapen, en hoe de geest van humbug hen in toom houdt, om zoo iets te dulden, - en zoo niet in hun hart, ten minste door hun gedrag, goed te keuren. Zoo ook sluit de Engelsche geest van humbug alle plaatsen van redelijk vermaak en tijdverdrijf 's Zondags binnen Londen; - maar de gemeenste jeneverkroegen staan na kerktijd open, - en de arme werkman, die het geld niet heeft om naar buiten te gaan, - voor wien zelfs het Kristallen Paleis hermetisch gesloten blijft, wegens den sabbat, wordt door deze kwakzalverij in het groot gedreven om zijne toevlucht in een jeneverpaleis te zoeken. Het is tevergeefs geweest, dat eenige schreeuwers, zooals Dickens en anderen, hiertegen geijverd hebben; de geest van humbug laat zich niet zoo spoedig uit het veld slaan! Het is ook vooral in de openbare vermakelijkheden der Engelschen, dat deze machtige geest ver alles te boven gaat, wat wij van dien aard bij ons gezien hebben (met uitzondering altijd van de handboogschutterijen, die wij overigens in loffelijke navolging der Engelschen opgericht hebben). Die grootste van alle humbugs, de waardige Amerikaan Barnum, brengt dien kleinsten der bedriegers Tom Pouce naar Oud-Engeland, en van de Koningin tot aan de kamenier, alles is verrukt en huldigt den geest der kwakzalverij en aanbidt hem in den persoon van Barnum, en wat nog fraaier is, overstelpt hem met weldaden en met goud. Zelfs ‘de ijzeren hertog’ moest de knie buigen voor den kwakzalver en het alleraardigst vinden, dat het dwergje den reusachtigen, overwonnenen, onsterfelijken vijand van den Engelschen veldheer parodieerde. - Wellington en Napoleon moesten beiden ten dienste van den Amerikaanschen humbug staan. Ga nu naar de Cremorne Gardens, naar de Surrey Zoölogical gardens, en zie daar, den geheelen zomer door, avond op avond - o parodie der parodieën! de bestorming van Sebastopol, dat nog niet genomen isGa naar voetnoot1), vertoonen. Hoor met hoeveel | |
[pagina 131]
| |
geestdrift het volk den val van de uit bordpapier gemaakte vesting toejuicht; zie de domme grenadiers, voor de vertooning gehuurd, met ontembaren moed de kartonnen vuurmonden veroveren en Engelsche kozakken aan de blikken bajonet onbarmhartig als vinken aan het braadspit rijgen; zie hoe zij onweerhoudbaar voorwaarts dringen, niettegenstaande de waarschuwingen van den verstandigen regisseur en door bengaalsch vuur verlicht en door den geest van humbug gedreven, over de te zwak gebouwde stellages naar beneden storten en met bebloede neuzen en gekneusde beenen, als echte, oorlogzuchtige kwakzalvers weder naar de kazerne marcheeren! O vriend, waar blijft onze geestdrift voor het Metalen Kruis, bij zoo iets reusachtigs vergeleken? Hebt gij ooit de Engelsche wedrennen bijgewoond? O Kwak, dáár vertoont zich de geest van humbug in al zijne pracht. Zie den betrekkelijk kleinen kring van menschen, die er wezenlijk belang in stellen, en verstand van paarden hebben, en zie hoe het volk van alle kanten daar henen stroomt, door den geest van humbug voortgezweept! De deftige, zwartgerokte heer, die u gisteren een paar handschoenen van achter de toonbank verkocht, is heden uiterlijk in dat ideaal van zoo menigen Engelschman ‘a sporting character’ veranderd. Hij draagt een witten hoed, eene bontzijden das, een geel vest, een groenen, rond gesneden rok, met gele jachtknoopen, kaplaarzen en eene lederen broek volmaken zijn kostuum, en ridderlijke sporen versieren zijn hielen, terwijl de hand, die gisteren de ellenmaat voerde, nu met de rijzweep prijkt. Zijne taal is ook niet meer die des deftigen handelaars; maar hij misbruikt het kauderwelsch van den paardentemmer en van den jockey, en de zure verdiensten van menige week worden verspild in weddingschappen op paarden, waarvan hij geen verstand heeft, en in uitspattingen, welke de geest van humbug hem als genoegens doet beschouwen. Het is niet alleen de handelaar, die aan deze ziekte bezwijkt, het geheele volk is voor het oogenblik besmet, en als het maar eene voorbijgaande zucht tot een onschadelijk genoegen ware, zou ik er niet van gewagen; lees echter de zaken, die voor de Police magistrates behandeld worden na afloop der wedrennen, zie hoe menige koopmansklerk, hoe menige winkeljongen verleid is geworden, om de kas van zijn patroon te bestelen, ten einde alleen met fatsoen op de wedrennen te verschijnen en om van zijn gestolen geld afgezet te worden door nog behendiger dieven dan hij; lees van de ellende van geheele huisgezinnen en van het ongeluk van een geheel leven, veroorzaakt door één dag op de groote wedrennen doorgebracht, en gij zult u gaarne van dat tooneel afwenden, om den geest der kwakzalverij in eene meer onschuldige gestalte op te zoeken. Zie hem in de winkels, bij voorbeeld, mijn lieve vriend! In dat dure Engeland, kunt gij, volgens de aanplakbriefjes en adverten- | |
[pagina 132]
| |
tiën, alles nog veel goedkooper krijgen dan bij ons; - voor de helft van den prijs, voor een kwart, - te geef! Er worden de prachtigste dingen voor fabelachtig geringe prijzen aangeboden; - men weet, dat ze daarvoor niet kunnen deugen, men is overtuigd dat men gefopt wordt, en toch stroomen de klanten in die bedrieglijke winkels, door den grooten geest van humbug gedreven, even druk als vliegen in de verleidelijke, maar noodlottige stroopkan. Hoeveel zou niet een van onze Amsterdamsche winkeliers, hoe knap hij ook in zijn vak zij, van de Engelsche kwakzalvers nog kunnen leeren! En terwijl ik het Strand afslenter en hier een goedkoope japon en daar een theeservies, dat haast voor niets te krijgen is, bewonder, blijf ik eindelijk met den hoed in de hand en met diep ontzag voor den tempel van een der grootste humbugs van de eeuw staan: het is Holloway's zalf- en pillenfabriek, en de vernederende gedachte komt bij mij op, dat Engeland en niet Nederland in het bezit is van dit altaar der wijsheid, en daarbij ben ik diep doordrongen van het besef, dat, welke ontzettende vorderingen wij in den laatsten tijd ook gemaakt hebben, wij nog zeer veel te leeren hebben eer wij nog half zulke groote kwakzalvers worden als onze Engelsche buren. Ik ben en blijf van ganscher harte,
t.t. Smits. |
|